Rb. Midden-Nederland, 08-04-2016, nr. 16.659887-15
ECLI:NL:RBMNE:2016:2106
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
08-04-2016
- Zaaknummer
16.659887-15
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:2106, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 08‑04‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑04‑2016
Inhoudsindicatie
bewijsuitsluiting ivm vormverzuim artikel 359a Wetboek van Strafvordering: peilbaken ingezet in voorbereidend onderzoek, geen verdenking plegen strafbaar feit, stelselmatige observatie zonder bevel 126g Sr, inbreuk art. 8 EVRM, geen incidenteel verzuim
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659887-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 april 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
1. HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 25 maart 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. C.J.W.M. Janssen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
2. DE TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 december 2015 in de gemeente Hilversum, in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres] en/of van een besloten erf te weten de (omheinde) achtertuin behorende bij de woning gelegen aan de [adres] weg te nemen één of meer goed(eren) naar zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met zijn mededader(s), althans alleen
- een onafgesloten (vlucht)auto in nabijheid van voornoemde woning heeft/hebben geparkeerd en/of
- ( via een brandgang) naar de achterzijde van voornoemde woning is/zijn gegaan met voorhanden een zaklamp en/of handschoenen en/of een meergereedschapssleutel en/of een cilindertrekker en/of
- op de uitkijk is/zijn gaan staan en/of
- een schroef in het cilinderslot van een poortdeur van de achtertuin van voornoemde woning heeft/hebben gestoken en/of
- met een cilindertrekker, althans een breekvoorwerp, heeft/hebben gewrikt tussen een kozijn en de poortdeur van de achtertuin van voornoemde woning,
waarna de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet werd voltooid.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
3. DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte en de bevindingen van de politie. De verklaring van verdachte acht de officier van justitie ongeloofwaardig, zodat daaraan geen waarde dient te worden toegekend.
Het standpunt van de officier van justitie over het door de raadsman gevoerde verweer komt hieronder aan de orde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en dat dit vormverzuim bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering tot gevolg moet hebben. Dit verweer zal hieronder nader worden besproken.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de inzet van het peilbaken op de auto van verdachte om hem op die manier te kunnen volgen onrechtmatig is geweest. Daarvoor is ten eerste van belang dat de observatie stelselmatig is geweest in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering waarvoor de officier van justitie een bevel tot het stelselmatig volgen van verdachte had moeten afgeven, hetgeen is nagelaten. Verdachte is gevolgd door de politie met behulp van een technisch hulpmiddel en hij heeft dit ervaren als een inbreuk op zijn recht op privacy.
Ten tweede is relevant dat ten tijde van het plaatsen van het peilbaken geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld van het plegen van een strafbaar feit door verdachte. Uit het dossier kan worden opgemaakt dat het doel van de inzet van een peilbaken is om zicht te krijgen op personen en voertuigen waarvan het vermoeden bestaat dat delicten gepleegd gaan worden. In het proces-verbaal staan wat verdachte betreft alleen maar oude strafbare feiten genoemd en geen concreet vermoeden dat verdachte zich schuldig zou gaan maken aan een strafbaar feit.
Het peilbaken is geplaatst in het kader van een onderzoek tegen verdachte, dat als strafrechtelijk te beschouwen is, omdat de officier van justitie hier toestemming voor heeft gegeven. Door bewust de weg van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering niet te volgen en een peilbaken te plaatsen op de auto van verdachte, terwijl hij niet als verdachte kon worden aangemerkt, is sprake van overschrijding van belangrijke strafrechtelijke voorschriften. Verdachte heeft moeten dulden dat justitie hem op deze wijze benaderde en hem de hele tijd bekeek. Dit levert een schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer op en dient te leiden tot bewijsuitsluiting en dientengevolge tot vrijspraak, aldus de raadsman.
Subsidiair is de raadsman van mening dat de verklaring van verdachte dat hij niet bij de poging tot inbraak betrokken is geweest, maar dat hij bij de betreffende woning in de buurt was, omdat hij een afspraak had met zijn vriendin, niet door feiten en omstandigheden in het dossier wordt weerlegd. Daar komt bij dat op basis van de bevindingen van de politie niet vastgesteld kan worden dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de poging tot inbraak. Aldus kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het door de verdediging gestelde vormverzuim
De officier van justitie heeft betoogd dat de observatie niet als stelselmatig in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering dient te worden aangemerkt. In deze zaak is daarbij van belang dat het peilbaken is geplaatst op 19 december 2015, verdachte reeds op 23 december 2015 is aangehouden, het peilbaken alleen functioneert als verdachte buiten zijn woonplaats komt, de gegevens alleen live uitgelezen kunnen worden, het peilbaken geen gegevens logt en dat het doel van het peilbaken was om verdachte in de gaten te kunnen houden. De inbreuk op de privacy van verdachte was hierdoor zo gering dat niet gesproken kan worden van stelselmatige observatie.
Daar komt bij dat het peilbaken niet is ingezet in het voorbereidend onderzoek nu het strafbare feit in kwestie nog niet had plaatsgevonden en dat het opsporingsonderzoek naar dit feit pas begon op het moment dat de verbalisant door de schutting keek en zag dat er aan het slot gemorreld werd.
Aldus is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het inzetten van het peilbaken op grond van artikel 3 van de Politiewet is gerechtvaardigd.
Als de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zou kunnen worden volstaan met de enkele vaststelling dat een vormverzuim heeft plaatsgevonden gelet op de beperkte inbreuk op de privacy van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering met als gevolg bewijsuitsluiting
De rechtbank maakt uit het dossier op dat het Team Nodale Oriëntatie in samenwerking met de Landelijke Eenheid Flexibel Interventie Team een project draait op mobiele dadergroepen woonachtig in Midden-Nederland. Het doel van het project is om zicht te krijgen op personen en/of voertuigen waarvan het vermoeden bestaat dat zij (vermogens)delicten plegen die op heterdaad kunnen worden ontdekt. Op basis van aangeleverde informatie uit politieregistraties moet kunnen worden geconcludeerd dat een betrokkene meer dan eens in die zin voorkomt, dat geen sprake is van toeval en dat het voertuig en/of de persoon waarop de interventie is gericht is opgenomen in de politiesystemen. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat in dit kader een pilot loopt in meerdere arrondissementen.
Verdachte is op grond van verkregen informatie aangemerkt als een geprioriteerde woninginbreker. In 2014 en 2015 is hij meerdere keren aangehouden voor (mogelijke) betrokkenheid bij vermogensdelicten. Het bleek dat verdachte ten tijde van die vermogensdelicten gebruik maakte van een Opel Vectra met kenteken [kenteken] , welke auto op zijn naam stond.
De officier van justitie heeft toestemming gegeven om op basis van artikel 3 van de Politiewet de auto van verdachte kortstondig te voorzien van een peilbaken. Het peilbaken geeft om de tien seconden de positie van de auto door en de plaatsbepaling wordt niet gelogd en is slechts live uit te lezen. Dit peilbaken is op 19 december 2015 geplaatst op de Opel Vectra.
Op 23 december 2015 heeft de verbalisant, die de taak had om het peilbaken te volgen, de Opel Vectra gevolgd naar Hilversum. Verdachte werd daar die dag aangehouden op verdenking van het plegen van een poging tot inbraak in vereniging, zoals tenlastegelegd.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het middel ingezet is om zicht te kunnen krijgen op strafbare feiten die verdachte mogelijk zou gaan plegen. Verdenking dat hij een strafbaar feit gepleegd had bestond niet. Nu door het gebruik van het peilbaken een verdenking als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering ontstaan is en verdergaande opsporingsbevoegdheden zijn toepast, is de rechtbank van oordeel dat de verschillende opsporingshandelingen als één geheel moeten worden beschouwd en aldus ook de inzet van het peilbaken tot het voorbereidend onderzoek moet worden gerekend. Bovendien heeft de officier van justitie, als leider van het onderzoek, toestemming voor het gebruik gegeven.
Door het gebruik van het peilbaken, een technisch hulpmiddel dat meer biedt dan alleen een versterking van de zintuigen, heeft de politie gedurende enige dagen de auto waarvan verdachte gebruik maakte en alle bewegingen van die auto continue kunnen volgen. Door de duur, intensiteit en frequentie hiervan kon de politie een min of meer compleet beeld krijgen van de verblijfplaatsen van verdachte. Dat de auto van verdachte niet in zijn woonplaats gevolgd werd door het peilbaken doet daaraan niet af, omdat ook uit het niet werkzaam zijn van het peilbaken gegevens over verdachte af te leiden waren, namelijk dat hij in zijn woonplaats was. De rechtbank betrekt daar ook bij dat naar bekend is Renswoude slechts een klein dorp is en de mate waarin verdachte zich met zijn auto kon verplaatsen zonder dat de politie hem kon volgen dus beperkt was. De inzet van het peilbaken maakte een meer dan beperkte inbreuk op het privéleven van verdachte. De artikelen 3 van de Politiewet en 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering konden daarom niet volstaan als grondslag voor het gebruik van het peilbaken.
Nu de inzet van het peilbaken, een technisch hulpmiddel, tot gevolg had dat een min of meer compleet beeld werd verkregen van de verblijfplaatsen van verdachte, was een bevel als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering vereist. Dat bevel was echter niet gegeven. Sprake is derhalve van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Door de inzet van het peilbaken is een inbreuk op het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven van verdachte gemaakt. Het verzuim is ernstig en kwam voort uit een geplande actie door de politie, met toestemming van de officier van justitie, gericht op personen waarvan op basis van politieregistraties werd vermoed dat zij mogelijk (vermogens)delicten plegen die op heterdaad kunnen worden ontdekt, ook al bestond geen enkele verdenking ter zake van enig strafbaar feit tegen die personen. Het is voor iedere burger van groot belang erop te kunnen vertrouwen dat politie en justitie slechts gebruik maken van de hen, al dan niet indirect op basis van artikel 3 van de Politiewet, toegekende bevoegdheden. Zij hoeven geen onrechtmatige inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer te dulden.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een incidenteel verzuim. Diverse teams binnen de politie voeren een project uit gericht op ‘mobiele dadergroepen’ waarbij peilbakens worden ingezet. De officier van justitie heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat het inzetten van een peilbaken in de hiervoor genoemde omstandigheden wordt gedaan in meerdere arrondissementen. Deze brede inzet duidt naar het oordeel van de rechtbank op een structureel in overleg tussen het openbaar ministerie en politie afgesproken gebruik van peilbakens zonder het vereiste bevel. Om niet alleen aan te geven dat deze praktijk onrechtmatig is, maar ook om deze normstelling zo spoedig mogelijk effect te laten sorteren is bewijsuitsluiting in de ogen van de rechtbank de passende sanctie op het verzuim. Strafvermindering of het enkele vaststellen dat een vormverzuim plaatsgevonden heeft volstaan niet. De rechtbank heeft daarbij gelet op de ernst van het feit waarvoor verdachte vervolgd is.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat bewijsuitsluiting van het aantreffen van verdachte en anderen en van sporen op de plaats delict zoals gerelateerd in diverse processen-verbaal van bevindingen moet volgen. Immers, het - onrechtmatig - gebruik van het peilbaken heeft de politie rechtstreeks geleid naar de plaats delict, zodat het bewijsmateriaal als gevolg van het vormverzuim is verkregen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verdachte wegens onvoldoende – resterend – wettig bewijs dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde.
5. BESLISSING
De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Vegter, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en V.M.A. Sinnige, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2016.
Mr. Vegter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.