Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-11-2015, nr. 200.171.193
ECLI:NL:GHARL:2015:10167
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-11-2015
- Zaaknummer
200.171.193
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:10167, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑11‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Bewind. Opheffing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.193
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 3691121)
beschikking van de familiekamer van 24 november 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. Y.L.L. van Zutphen te Nijmegen,
en
[verweerster] ,
gevestigd te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. H.J.M. Nijenhuis te Nijmegen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, (hierna ook: de kantonrechter) van 13 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 juni 2015;
- -
het verweerschrift met producties, ingekomen op 29 juli 2015;
- -
een journaalbericht van mr. Van Zutphen van 8 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op
9 oktober 2015;
- een journaalbericht van mr. Van Zutphen van 9 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op
12 oktober 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 oktober 2015 plaatsgevonden. De rechthebbende is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de bewindvoerder is [A] (dossierbehandelaar) verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1
De kantonrechter in de rechtbank Arnhem, locatie Nijmegen, heeft bij beschikking van 17 september 2010 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek ingesteld en [verweerster] tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 19 maart 2012 is ten aanzien van de rechthebbende de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (WSNP) van toepassing verklaard.
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 25 april 2014 is de schuldsaneringsregeling beëindigd en aan rechthebbende een schone lei verleend.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 18 december 2014, heeft de rechthebbende verzocht om opheffing van het bewind, welk verzoek tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg is aangevuld met het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en benoeming van een opvolgend bewindvoerder.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken tot opheffing van het bewind en tot ontslag van de bewindvoerder met benoeming van een andere bewindvoerder, afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
De rechthebbende is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 maart 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De rechthebbende verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende met ingang van de datum van de te geven beschikking primair het bewind op te heffen en subsidiair [verweerster] te ontslaan als bewindvoerder en [B], verbonden aan Waalsprong Bewindvoering, als opvolgend bewindvoerder te benoemen.
4.2
De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, met de veroordeling van de rechthebbende in de kosten van deze procedure.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
- a.
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
- b.
verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0002656/volledig) BW, dan wel ambtshalve.
5.2
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve.
5.3
De rechthebbende stelt dat er geen noodzaak meer bestaat voor voortduring van het bewind. Het bewind is in 2010 op zijn eigen initiatief ingesteld in een periode kort nadat sprake was geweest van drugs- en drankverslaving en waarin sprake was van een grote schuldenlast en hij niet in staat was zijn financiele belangen te behartigen. De verslavingen zijn inmiddels verleden tijd en voor de schuldenlast is na het volgen van het WSNP-traject een schone lei verleend. Niet duidelijk is waarom thans nog steeds de noodzaak voor een bewind zou bestaan; aan de eisen van artikel 1:431 lid 1 BW is niet langer voldaan, aldus de rechthebbende.
De rechthebbende heeft met de bewindvoerder een afbouwtraject besproken. Hem is steeds gezegd dat hij om aanvullende bedragen mocht vragen en dat ieder verzoek afzonderlijk zou worden beoordeeld. Als hij dergelijke verzoeken doet, betekent dit nog niet dat hij geen realistisch beeld heeft van zijn financiele mogelijkheden. Hij heeft immers geen volledig inzicht in zijn rekeningen, omdat de bewindvoerder hem dat inzicht niet (voldoende) geeft. Sinds maart 2015 heeft de rechthebbende geen extra bedragen meer gevraagd.
De rechthebbende heeft een levensstandaard die overeenstemt met zijn budget. Hij heeft de verplichtingen van de WSNP correct nageleefd en geen schulden meer gemaakt. Onduidelijk is hoe de schuld bij VGZ is ontstaan en of de gevorderde kosten en rente juist zijn.
De rechthebbende is verder niet tevreden over de relatie met de bewindvoerder. Hij voelt zich onheus bejegend en niet serieus genomen. Op verzoeken om informatie wordt regelmatig niet gereageerd. Uitgangspunt bij de benoeming van de bewindvoerder is dat de voorkeur van de rechthebbende wordt gevolgd.
5.4
De bewindvoerder voert daartegenover aan dat de bewindvoering niet alleen is ingesteld om tot een oplossing voor de schuldenproblematiek van de rechthebbende te komen, maar ook omdat hij niet in staat is gebleken zijn eigen financiën te regelen, hetgeen blijkt uit de door hem ondertekende bereidverklaring. De rechthebbende ontvangt van de bewindvoerder afschriften van de beheerrekening en van de leefgeldrekening. Een spaarrekening is er niet. Dat hij geen volledig inzicht zou hebben in zijn rekeningen laat zien dat de rechthebbende niet over voldoende capaciteiten beschikt om zijn financiën zelf te kunnen overzien en beheren. Ook na maart 2015 heeft de rechthebbende verzoeken ingediend voor extra gelden, namelijk in mei, juni en juli 2015. Zijn gebrek aan capaciteiten om zijn financiele situatie te kunnen overzien is een gewichtige en noodzakelijke reden voor handhaving van de onderbewindstelling.
De bewindvoerder informeert de rechthebbende wel degelijk. Er zijn wekelijks meerdere keren telefonisch- en e-mailcontact met de rechthebbende. Ook is er regelmatig telefonisch contact met de moeder van de rechthebbende. Zijn vragen, die veelal betrekking hebben op de toekenning van extra geld, worden doorgaans binnen twee werkdagen beantwoord. De bewindvoerder stelt dat dit contact naar tevredenheid verloopt.
Inderdaad is een afbouwperiode afgesproken, maar de bewindvoerder beschouwt de afbouwperiode als niet geslaagd.
Ten slotte verzoekt de bewindvoerder de betrokkene te veroordelen in de kosten van deze procedure.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De rechthebbende stelt primair dat de noodzaak tot bewind niet langer bestaat en subsidiair dat voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
Het hof is van oordeel dat de rechthebbende voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij thans in staat moet worden geacht zijn eigen belangen weer waar te nemen. De rechthebbende heeft onvoldoende weersproken gesteld dat van de drugs- en drankverslaving waarvan sprake was kort voordat de WSNP op de rechthebbende van toepassing was verklaard, thans geen sprake meer is en dat voor de destijds aanwezige schulden een schone lei is verleend. De proefperiode die de bewindvoerder aan de rechthebbende heeft gegeven om te bezien of de rechthebbende daartoe in staat zou zijn, is - kennelijk als gevolg van miscommunicatie tussen de rechthebbende en de bewindvoerder - niet succesvol geëindigd. De rechthebbende moet evenwel voldoende in staat worden geacht, met ondersteuning van door hemzelf in te schakelen hulpverlening, zijn financiën op orde te houden. Het hof gaat daarbij ervan uit dat de rechthebbende zich, zoals hij ter mondelinge behandeling uitdrukkelijk heeft toegezegd, tot hulpverlening zal wenden, zodra problemen op het financiële vlak dit wenselijk maken.
5.6
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het bewind opheffen, nu de noodzaak daartoe niet langer bestaat.
Bij deze stand van zaken bestaat geen aanleiding een kostenveroordeling uit te spreken zoals door de bewindvoerder is verzocht.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 maart 2015, en opnieuw beschikkende:
heft het bewind over de goederen die toebehoren aan [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats], per heden op;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, C.J. Laurentius-Kooter en R. Feunekes, bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. C.J. Laurentius-Kooter en is op
24 november 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.