Hof Amsterdam, 26-04-2021, nr. 23-000905-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:1174
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-04-2021
- Zaaknummer
23-000905-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:1174, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑04‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1772
Uitspraak 26‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling zware mishandeling. Benadeelde partij (incl. proceskosten). Oplegging GS 6 maanden wv. 3 maanden vw. met een PT van 2 jaren.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000905-20
datum uitspraak: 26 april 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-139194-19 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair zij op of omstreeks 10 juni 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steek- en/of snijwonden en/of doorgesneden/beschadigde huidzenuwen en/of een blijvend ontsierend litteken op de bovenarm en in het gezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde] met een (gebroken) (drink)glas, in de bovenarm en/of het gezicht, te steken en/of te snijden en/of te slaan;
subsidiair zij op of omstreeks 10 juni 2019 te IJmuiden, gemeente Velsen [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met een (gebroken) (drink)glas, in de bovenarm en/of het gezicht, te steken en/of te snijden en/of te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steek- en/of snijwonden en/of doorgesneden/beschadigde huidzenuwen en/of een blijvend ontsierend litteken op de bovenarm en in het gezicht ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof beraadslaagt op grondslag van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit omdat op basis van de inhoud van het dossier niet overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die de
steek- en/of snijwond aan de bovenarm van de aangeefster heeft toegebracht.
Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van navolgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft in de nacht van 9 op 10 juni 2019 ‘[café]’ in IJmuiden bezocht. In het café aangekomen is zij aan de bar gaan zitten en heeft zij haar rechterbeen, dat in het gips zat, op een barkruk gelegd. Aan de bar heeft zij vervolgens een fles champagne besteld. De aangeefster is op enig moment tegen het gipsen been van de verdachte aangelopen en heeft zich daarvoor verontschuldigd. Ondanks deze verontschuldiging is daarna – tussen de verdachte en de aangeefster – een ruzie ontstaan die later is uitgemond in een vechtpartij tussenbeide. Tijdens deze vechtpartij heeft de verdachte in ieder geval vuistslagen uitgedeeld aan de aangeefster en heeft zij aan de haren van de aangeefster getrokken. Op enig moment tijdens de vechtpartij had de verdachte een (stuk) glas in haar hand waarmee zij de aangeefster heeft gestoken en/of gesneden. Als gevolg hiervan heeft de aangeefster een uitzonderlijke diepe snijwond van ruim 20 centimeter lengte aan de achterzijde van haar bovenarm overgehouden, hetgeen heeft geresulteerd in een blijvend ontsierend litteken.
De stelling van de verdediging dat een andere aanwezige in het café verantwoordelijk kan zijn geweest voor het ontstane letsel aan de bovenarm van de aangeefster, of dat het letsel bij de aangeefster is ontstaan doordat zij op de grond en in glas is gevallen, is niet onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Dit zijn theoretische, geen stellige alternatieve scenario’s die bovendien op geen enkele wijze steun vinden in de zich getuigen verklaringen in het dossier. Nagenoeg alle gehoorde getuigen hebben verklaard dat alleen de verdachte en de aangeefster ruzie hadden, dat er geen andere personen aan de vechtpartij hebben deelgenomen, dat aangeefster niet op de grond is beland en dat niemand ten tijde van de vechtpartij bij aangeefster en de verdachte in de buurt stond. Een van de getuigen, direct na het voorval ter plaatste gehoord, heeft verklaard dat de verdachte met een stuk (het hof begrijpt: kapot), bolvormig glas in een horizontaal zwaaiende beweging de aangeefster in het bovenlichaam heeft gestoken/gesneden. Deze verklaring komt overeen met de aanvullende verklaring die aangeefster op 16 juni 2019 heeft afgelegd, en met de aard en de locatie van aangeefsters verwonding.
Zwaar lichamelijk letsel
Voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen – in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad – de volgende factoren worden meegewogen: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op volledig herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze factoren worden gebaseerd en in geval van meerdere verwondingen kan de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
Verder kan in de beoordeling worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meer littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en, daarmee samenhangend, de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert en eventueel of in verband met dat litteken langdurige pijnklachten bestaan.
Als gevolg van het steken en/of snijden met het glas door de verdachte heeft de aangeefster letsel opgelopen in de vorm van een grote en uitzonderlijk diepe snijwond in haar rechterbovenarm. Het letsel was van dien aard dat de wond en het onderliggende weefsel gehecht moesten worden. Medisch ingrijpen was dus noodzakelijk. Op basis van de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij acht het hof aannemelijk dat de aangeefster drie maanden na de zware mishandeling niet heeft kunnen werken. Ook is sprake van restschade in de vorm van een groot ontsierend litteken op een zichtbare plek van het lichaam, namelijk de bovenarm van de aangeefster, zoals ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof is getoond. Het litteken zal in de toekomst nog worden geopereerd door een plastisch chirurg, maar er zal altijd een litteken zichtbaar blijven. Ter zitting in hoger beroep hebben aangeefster en haar advocaat meegedeeld dat aangeefster zowel door het litteken als door de nog te verrichten operatie fysiek en psychisch nog steeds wordt beperkt in haar dagelijks handelen, waaronder de zorg voor haar zoontje. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde dient bij de verdachte sprake te zijn geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, minst genomen in voorwaardelijke vorm. Op basis van de navolgende overweging komt het hof tot het oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster - is aanwezig indien de verdachte met de bewezenverklaarde gedraging bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Zoals hiervoor weergegeven is vast komen te staan dat de verdachte de aangeefster met een glas heeft gestoken en/of gesneden in haar bovenarm. Naar algemene ervaringsregels roept het steken en/of snijden met een glas in de bovenarm de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. In het voorgaande heeft het hof aangegeven dat en waarom het ontstane letsel als zwaar is aan te merken. Nu het algemene ervaringsregels betreft wordt een ieder, dus ook de verdachte, geacht wetenschap te hebben van de risico’s van het steken en/of snijden met glas in de bovenarm en daarmee ook van het bestaan van de aanmerkelijke kans op zwaar letsel. Het met enige kracht steken en/of snijden in de bovenarm is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat reeds hieruit volgt dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte voornoemde aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 10 juni 2019 te IJmuiden, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steek- en/of snijwond en een blijvend ontsierend litteken op de bovenarm, heeft toegebracht door [benadeelde] met een glas in de bovenarm te steken en/of te snijden.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 123 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof subsidiair voorgesteld de verdachte dezelfde straf op te leggen als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de nacht van 10 juni 2019 tijdens het uitgaan schuldig gemaakt aan zware mishandeling, door het slachtoffer in het kader van een ruzie en een kort handgemeen met een glas in haar bovenarm te steken en/of te snijden. Het slachtoffer heeft hieraan een groot, opvallend, buitengewoon ontsierend en blijvend litteken op haar bovenarm overgehouden en zij heeft daardoor nog steeds (pijn)klachten. Het slachtoffer wordt door dit letsel dagelijks aan het gewelddadige incident herinnerd. Ter terechtzitting in hoger beroep is door het slachtoffer, tijdens het uitoefenen van haar spreekrecht, toegelicht en getoond dat haar lichaam op een zichtbare plek is verminkt en dat dat haar onzeker maakt. Het slachtoffer is angstig, altijd op haar hoede, haar spanning is altijd torenhoog en zij kan moeilijk omgaan met stressvolle situaties. Om haar trauma – dat zij aan het incident heeft overgehouden – te verwerken, staat zij nog steeds onder behandeling van een psycholoog.
Naar het oordeel van het hof kan de ernst van het feit slechts adequaat tot uitdrukking worden gebracht door het opleggen van een straf die (deels onvoorwaardelijke) vrijheidsbeneming van geruime duur met zich brengt. Dat betekent dat met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan het voorarrest in combinatie met een taakstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd, niet kan worden volstaan. Gelet echter op hetgeen met betrekking tot de persoon van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, acht het hof de gevangenisstraf die door de advocaat-generaal is gevorderd te hoog en ziet het hof aanleiding een deel van de na te melden gevangenisstaf, te weten drie maanden, voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen. Met oplegging van de na te noemen straf benadrukt het hof enerzijds de ernst van het feit en beoogt het anderzijds de verdachte te doordringen van de noodzaak zich ook in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en haar te stimuleren op het goede pad te blijven.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.866,95, bestaande uit een bedrag van € 1.366,95 ter compensatie van materiële schade (€ 76,89 reis- en verletkosten, € 25,00 telefoonkosten, € 1.175,71 inkomstenderving en € 89,35 zorgkosten) en een bedrag van € 2.500,00 als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering geheel moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals uit het voorgaande blijkt, staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, op de wijze als hiervoor omschreven. Daarmee heeft verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is zij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte tot een bedrag € 1.325,33 rechtstreeks materiële schade heeft geleden, in aanmerking genomen dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
De opgevoerde reis- en verletkosten voor de bespreking met de advocaat en het slachtoffergesprek met de officier van justitie zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv, maar dienen onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv te worden geschaard. Voor zover deze kosten zijn opgevoerd als materiële schade wordt de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Het hof begrijpt de vordering aldus dat de benadeelde partij de kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten en de toewijzing zal plaatsvinden op de wijze als hieronder weergegeven.
Immateriële schade
Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, mede omdat haar gemotiveerde en onderbouwde stellingen dienaangaande van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist, in het bijzonder niet met betrekking tot het optreden van dergelijke schade en de causale relatie met het primair bewezenverklaarde. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 2.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, het lichamelijke letsel dat zij daarbij heeft opgelopen (diepe steek-/snijwond in de bovenarm), het blijvend ontsierende litteken dat zij daarvan heeft overgehouden en het geestelijk letsel (PTSS type 2) dat zij aan het incident heeft overgehouden, alsmede op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Totaal toegewezen bedrag
De verdachte is tot vergoeding van de hierboven weergegeven schade ter hoogte van (in totaal)
€ 3.825,33 gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.825,33 (drieduizend achthonderdvijfentwintig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 1.325,33 (duizend driehonderdvijfentwintig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 41,62 (eenenveertig euro en tweeënzestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.825,33 (drieduizend achthonderdvijfentwintig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 1.325,33 (duizend driehonderdvijfentwintig euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 48 (achtenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 10 juni 2019 over een bedrag van € 133,29 ter zake van reis- en verletkosten politiebureau in verband met aangifte, telefoonkosten en zorgkosten;
- 1 oktober 2019 over een bedrag van € 1.175,71 ter zake van inkomstenderving
- 27 februari 2020 over een bedrag van € 16,33 ter zake van reis- en verletkosten zitting eerste aanleg op 27 februari 2020.
en van de immateriële schade op 10 juni 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.L.M. van der Voet en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 april 2021.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen