Resolutie 97/C 236/03 inzake de instelling van een wisselkoersmechanisme in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 16-06-1997
- Bronpublicatie:
16-06-1997, PbEG 1997, C 236 (uitgifte: 02-08-1997, regelingnummer: 97/C236/03)
- Inwerkingtreding
16-06-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-06-1997, PbEG 1997, C 236 (uitgifte: 02-08-1997, regelingnummer: 97/C236/03)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1. Principes en doelstellingen
1.1
Voor een duurzame wisselkoersstabiliteit is een aanhoudende convergentie van de economische basisparameters vereist. Met het oog daarop moeten alle lidstaten in de derde fase van de Economische en Monetaire Unie een gedisciplineerd en verantwoord, op prijsstabiliteit gericht monetair beleid voeren. Een gezond begrotings- en structureel beleid in alle lidstaten is minstens even essentieel voor duurzame wisselkoersstabiliteit.
1.2
Een stabiel economisch klimaat is noodzakelijk voor de goede werking van de interne markt en voor meer investeringen, groei en werkgelegenheid en is derhalve in het belang van alle lidstaten. De interne markt mag niet in gevaar worden gebracht door distorsies in de reële wisselkoersverhoudingen of door buitensporige fluctuaties van de nominale wisselkoersen tussen de euro en de andere valuta's in de Europese Unie, die de handelsstromen tussen de lidstaten zouden verstoren. Bovendien heeft iedere lidstaat uit hoofde van artikel 109 M van het Verdrag de plicht zijn wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang te behandelen. Het uit artikel 103 van het EG-Verdrag voortvloeiende toezicht door de Raad op het macro-economische beleid van de lidstaten is er onder andere op gericht dergelijke onjuiste verhoudingen of fluctuaties te vermijden.
1.3
Het wisselkoersmechanisme zal ertoe bijdragen dat de lidstaten buiten de eurozone die aan dit mechanisme deelnemen, een op stabiliteit gericht beleid voeren; het zal de convergentie bevorderen en die lidstaten aldus helpen bij hun inspanningen tot de euro toe te treden. Het biedt deze lidstaten een ijkpunt voor het voeren van een gezond economisch beleid in het algemeen en van hun monetaire beleid in het bijzonder. Het mechanisme zal hen en de lidstaten die de euro aannemen ook helpen beschermen tegen ongerechtvaardigde druk op de valutamarkten. Het kan de deelnemende lidstaten buiten de eurozone helpen om, wanneer hun valuta's onder druk komen te staan, passende beleidsmaatregelen, met inbegrip van rentevoetaanpassingen, te combineren met gecoördineerde interventie.
1.4
Het kan er ook toe bijdragen dat de lidstaten die de euro later dan 1 januari 1999 willen aannemen, met betrekking tot de naleving van de convergentiecriteria op dezelfde voet behandeld worden als die welke in de beginfase tot de eurozone zijn toegetreden.
1.5
Het functioneren van het wisselkoersmechanisme zal niet ten koste gaan van de belangrijkste doelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken, zijnde handhaving van prijsstabiliteit. Er moet voor worden gezorgd dat eventuele aanpassingen van de spilkoersen tijdig plaatsvinden teneinde te voorkomen dat de wisselkoersverhoudingen significant verstoord raken.
1.6
De deelname van de lidstaten buiten de eurozone aan het wisselkoersmechanisme is vrijwillig. Het is echter te verwachten dat de lidstaten met een derogatie zich bij het mechanisme aansluiten. Een lidstaat die niet vanaf het begin deelneemt aan het wisselkoersmechanisme kan op een latere datum alsnog deelnemen.
1.7
Het wisselkoersmechanisme zal gebaseerd zijn op spilkoersen ten opzichte van de euro. De standaardfluctuatiemarge zal betrekkelijk ruim zijn. Via de tenuitvoerlegging van een op stabiliteit gericht economisch en monetair beleid zullen de spilkoersen voor de deelnemende lidstaten buiten de eurozone het richtpunt blijven.
1.8
Voorts is er een voldoende ruime flexibiliteitsmarge, in het bijzonder ter accommodatie van de uiteenlopende mate, tempo's en strategieën van economische convergentie van de lidstaten buiten de eurozone die tot het mechanisme toetreden. De samenwerking bij het wisselkoersbeleid kan verder worden versterkt door bijvoorbeeld nauwere wisselkoerskoppelingen tussen de euro en de andere valuta in het wisselkoersmechanisme toe te staan, als en voorzover die passen in het licht van de voortschrijdende convergentie. Het bestaan van die nauwere koppelingen, vooral indien deze smallere fluctuatiemarges inhouden, heeft geen gevolgen voor de interpretatie van het wisselkoerscriterium overeenkomstig artikel 109 J van het Verdrag.
2. Belangrijkste kenmerken
2.1
Voor de valuta van elk van de lidstaten buiten de eurozone die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme wordt een spilkoers ten opzichte van de euro bepaald. Er komt één standaardfluctuatiemarge van plus of min 15 % ten opzichte van de spilkoersen. Bij het bereiken van de drempels is interventie in principe automatisch en onbeperkt, waarbij zeer korte termijnfinanciering beschikbaar zal zijn. De ECB en de centrale banken van de andere deelnemers kunnen de interventie echter opschorten wanneer deze hun hoofddoelstelling zou doorkruisen. In hun besluit houden zij naar behoren rekening met alle relevante factoren, met name de noodzaak van handhaving van prijsstabiliteit en van een geloofwaardige werking van het wisselkoersmechanisme.
2.2
Luidens de overeenkomst betreffende de operationele procedures van het wisselkoersmechanisme, die naar verwachting tussen de ECB en de nationale centrale banken zal worden gesloten, is een flexibel gebruik van de rentevoeten een belangrijk aspect van het mechanisme en bestaat ook de mogelijkheid van gecoördineerde intramarginale interventies.
2.3
Besluiten over de spilkoersen en de standaardfluctuatiemarge worden in onderlinge overeenstemming genomen door de ministers van de lidstaten die tot de eurozone behoren, de ECB en de ministers en de presidenten van de centrale banken van de aan het nieuwe mechanisme deelnemende lidstaten die niet tot de eurozone behoren, na afloop van een gemeenschappelijke procedure waarbij de Commissie van de Europese Gemeenschappen betrokken is en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité. De ministers en de presidenten van de centrale banken van de niet aan het wisselkoersmechanisme deelnemende lidstaten zijn vertegenwoordigd, maar hebben in de procedure geen stemrecht. Alle partijen bij de onderlinge overeenkomst, met inbegrip van de ECB, hebben het recht een confidentiële procedure inzake heroverweging van de spilkoersen in te leiden.
2.4
Op individuele basis kunnen, op verzoek van de betrokken lidstaat, buiten de eurozone formeel overeengekomen fluctuatiemarges worden ingesteld die smaller zijn dan de standaardmarge en die in principe gestut worden met automatische interventie en financiering. Een dergelijk besluit om de marge smaller te maken, wordt genomen door de ministers van de lidstaten van de eurozone, de ECB en de minister en de president van de centrale bank van de betrokken lidstaat buiten de eurozone, via een gemeenschappelijke procedure waarbij de Commissie van de Europese Gemeenschappen betrokken is en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité. De ministers en de presidenten van de centrale banken van de andere lidstaten nemen deel aan de procedure, maar hebben geen stemrecht.
2.5
De standaardfluctuatiemarge en de smallere marges laten de interpretatie van het wisselkoerscriterium krachtens artikel 109 J, lid 1, derde streepje, van het Verdrag, onverlet.
2.6
In de overeenkomst tussen de ECB en de nationale centrale banken worden de details van het mechanisme voor zeer korte termijnfinanciering grotendeels op basis van de huidige regelingen bepaald. Het Europees Monetair Instituut (EMI) heeft een ontwerp gemaakt voor een dergelijke overeenkomst die ook de bij deze resolutie bedoelde operationele procedures omvat. Op de datum van oprichting van de ECB zal het EMI dit ontwerp voorleggen aan de ECB en aan de centrale banken van de lidstaten die niet tot de eurozone behoren.