Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2018, nr. 200.236.876
ECLI:NL:GHARL:2018:11395, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-09-2018
- Magistraten
Mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. prakke-Nieuwenhuizen, C.J. Laurentius-Kooter
- Zaaknummer
200.236.876
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:11395, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑09‑2018
ECLI:NL:GHARL:2018:7024, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑08‑2018
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:575, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 27‑09‑2018
Mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. prakke-Nieuwenhuizen, C.J. Laurentius-Kooter
beslissing op verzoek ex artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Het hof heeft in de zaak van [de moeder] en de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel, waarbij als belanghebbenden zijn aangemerkt: [de vader], de heer en mevrouw [A] en de heer en mevrouw [B], op 2 augustus 2018 een beschikking gegeven.
Het hof heeft kennis genomen van het verzoek van mr. H. Asal bij brief van 9 augustus 2018, ingekomen als bijlage bij journaalbericht van 10 augustus 2018, namens partij [de moeder] om een kennelijke schrijffout te verbeteren. Het gaat daarbij om de in rechtsoverweging 3.1 van genoemde beschikking opgenomen passage dat de twee dochters van partij [de moeder], te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], onder toezicht staan van de GI.
Mr. Asal verzoekt om verbetering van die beschikking aangezien de ondertoezichtstelling van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is geëindigd op 16 december 2017.
De GI en de overige belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Mr. Beuving heeft in de als bijlage bij haar journaalbericht van 20 augustus 2018 gevoegde brief namens de belanghebbende [de vader] verklaard geen bezwaar te hebben tegen de verzochte verbetering. De overige belanghebbenden hebben binnen de gestelde termijn niet gereageerd.
Het hof is van oordeel dat er sprake is van een kennelijke schrijffout die zich voor eenvoudig herstel leent en wijst het verzoek toe.
Het hof bepaalt dat waar in rechtsoverweging 3.1 van de genoemde beschikking van 2 augustus 2018 staat:
‘De moeder heeft uit een eerdere relatie twee dochters: [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 2009 (verder: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 2010 (verder: [betrokkene 2]), die bij haar wonen en die onder toezicht staan van de GI.’
dit wordt gewijzigd in:
‘De moeder heeft uit een eerdere relatie twee dochters: [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 2009 (verder: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 2010 (verder: [betrokkene 2]), die bij haar wonen en die tot 16 december 2017 onder toezicht stonden van de GI.’
Deze verbetering wordt aangebracht op de minuut.
Voor het overige blijft de beschikking. ook wat betreft de datum van uitspraak, geheel in stand.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. prakke-Nieuwenhuizen, C.J. Laurentius-Kooter en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2018.
Uitspraak 02‑08‑2018
Mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Prakke-Nieuwenhuizen, C.J. Laurentius-Kooter
Partij(en)
beschikking van 2 augustus 2018
inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Asal te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Beuving te Hengelo (O),
de heer en mevrouw [A],
verder te noemen: de pleegouders van [de oudste dochter],
de heer en mevrouw [B],
verder te noemen: de pleegouders van [de jongste dochter].
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 december 2017 en 14 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 maart 2018;
- —
het verweerschrift van de GI met producties;
- —
het verweerschrift van de vader;
- —
de brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 12 april 2018;
- —
het joumaalbericht van mr. Asal van 4 mei 2018 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen: [naam 1] en [naam 2]. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts zijn verschenen [A], pleegouder van [de oudste dochter], en [betrokkene 3], pleegouder van [de jongste dochter]. Namens de raad is, met bericht vooraf niemand verschenen.
3. De feiten
3.1
Uit de —inmiddels verbroken— relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- —
[de oudste dochter], verder te noemen: [de oudste dochter], op [geboortedatum] 2014 te [a-plaats],
en
- —
[de jongste dochter], verder te noemen [de jongste dochter]) op [geboortedatum] 2016 te [b-plaats].
De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de oudste dochter] en [de jongste dochter], hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De moeder heeft uit een eerdere relatie twee dochters: [betrokkene 1], geboren op [geboortedatum] 2009 (verder: [betrokkene 1]) en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 2010 (verder: [betrokkene 2]), die bij haar wonen en die onder toezicht staan van de GI.
3.2
[de oudste dochter] en [de jongste dochter] zijn onder toezicht gesteld van de GI en uit huis geplaatst. Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 december 2017 is de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 16 december 2018 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de oudste dochter] voor verblijf gedurende dag en nacht bij de grootouders van vaderszijde (pleegzorg) en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de jongste dochter] voor verblijf gedurende dag en nacht in een pleeggezin, verlengd tot uiterlijk 16 februari 2018, en is voorts elke nadere beslissing op het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing aangehouden.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de —uitvoerbaar bij voorraad verklaarde— beschikking van 14 februari 2018 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 16 december 2018.
4.2
[de oudste dochter] is geplaatst in het gezin van de grootouders van vaderszijde, [de jongste dochter] in het gezin van de familie [B].
4.3
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 februari 2018. Zij verzoekt het hof:
- —
primair: die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen;
- —
subsidiair: de machtiging te verlengen voor de duur van zes maanden, althans voor een door het hof juist te achten termijn;
- —
meer subsidiair: een nader (NIFP-)onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.4
De GI heeft een verweerschrift ingediend en heeft het hof verzocht het hoger beroep van de moeder te verwerpen.
4.5
De vader heeft een verweerschrift ingediend en heeft het hof verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. Be motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek(BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW ken de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. De uithuisplaatsing is volgens haar niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen en is bovendien ten onrechte niet getoetst aan het gestelde in artikel 8 EVRM. Volgens haar biedt do ondertoezichtstelling voldoende waarborgen ter bescherming van de belangen van de kinderen. Indien de GI van mening is dat de uitslag van haar persoonlijkheidsonderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft over haar opvoedingscapaciteiten, dan had het op de weg van GI gelegen om wel inzicht te krijgen in die capaciteiten. De GI heeft niet duidelijk gemaakt wat er van haar wordt verwacht om thuisplaatsing van de kinderen mogelijk te maken. Zij accepteert niet alleen hulp voor zichzelf, maar ook voor de kinderen. Zij is bovendien in staat haar twee oudste dochters, die bij haar wonen, op te voeden. Nu de rechtbank zich reeds heeft uitgelaten over het perspectief van de kinderen, te weten dat zij in de pleeggezinnen blijven, is daarmee naar de mening van de moeder het perspectief al bepaald. Zij ziet hierin aanleiding om een contra-expertise te laten plaatsvinden.
5.3
De GI stelt op haar beurt dat sinds 2015 al zorgen bestonden over de opvoedsituatie van [de oudste dochter]. Tijdens de relatie van de moeder en de vader was veelvuldig sprake van spanning, onrust en bovendien van huiselijk geweld in het bijzijn van de kinderen. Beide ouders waren wisselend in het accepteren van de noodzakelijk geachte hulpverlening. De uiteindelijk geaccepteerde hulp van Family First (FF) en de gemeente werd door hen zelf stopgezet. Vervolgens zijn er zorgen gemeld door de huisarts, de GGD, de kinderarts en Veilig Thuis Twente (VTT). De moeder kan niet accepteren dat de vader hun relatie heeft beëindigd. De moeder lijkt een opvoedingsstijl vanuit functionaliteit en zakelijkheid te hanteren, met weinig tot geen affectie jegens de kinderen. De zorgen over de kinderen waren in 2016 zodanig groot dat een spoedmachtiging tot hun uithuisplaatsing noodzakelijk was. Er waren zorgen over de manipulatieve uitspraken van de moeder en over haar geestelijke gesteldheid in verband met het op dat moment naderende vertrek van de vader. Het risico bestond dat de moeder de kinderen zou inzetten om de vader te laten terugkeren in het gezin.
De moeder verliest structureel het belang van de kinderen uit het oog. Het gaat nu goed met de kinderen in de pleeggezinnen. Onderzocht zal moeten worden welke omgang met de moeder in het belang van de kinderen is. De uithuisplaatsing is dan ook nog steeds in het belang van de kinderen, aldus de GI.
5.4
De vader stelt dat de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Volgens hem is de moeder, zelfs met de juiste hulpverlening, niet in staat om de kinderen een veilige en stabiele thuissituatie met voldoende affectie te bieden. Als de kinderen bij de moeder wonen, zullen zij altijd het gevaar lopen dat zij door haar worden ingezet om haar wil door te drijven. De moeder is niet bereid om enige samenwerking met hulpverlening aan te gaan en zij trekt haar eigen plan. De gronden voor de uithuisplaatsing zijn nog steeds aanwezig, aldus de vader. Bij de belangenafweging is geen sprake van schending van artikel 8 EVRM. De noodzaak om de kinderen te beschermen heeft prioriteit. Onderzoek van een deskundige, zoals de moeder wenst, zal geen ander licht op de zaak werpen. De bestreden beschikking moet worden bekrachtigd, aldus de vader.
5.5
Het hof acht zich op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Het hof zal derhalve het meer subsidiaire verzoek van de moeder een dergelijk onderzoek te gelasten afwijzen.
Het hof is met de rechtbank — en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen onderzoek, overneemt en tot de zijne maakt — van oordeel dat verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de oudste dochter] en [de jongste dochter] in een voorziening voor pleegzorg nog steeds noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. De moeder kampt met persoonlijke problematiek. Uit alle destijds gedane zorgmeldingen bleek dat de moeder een functionele en zakelijke opvoedingsstijl hanteerde, waarbij de nodige affectie jegens de kinderen ontbrak. De moeder heeft daarna de aangeboden hulp vaak direct geweigerd, maar ook reeds ingezette hulp weer stopgezet, waarna de (spoed)uithuisplaatsing van de kinderen is gevolgd. Gelet op de problematiek van de moeder en haar houding naar de hulpverlening en de vader, kan thans geen sprake zijn van terugplaatsing van de kinderen bij haar. Het gaat nu goed met de kinderen in de pleeggezinnen, waar de kinderen de voor hen noodzakelijke rust, veiligheid, stabiliteit en voorspelbaarheid geboden krijgen. De moeder heeft een sterke neiging tot manipulatief gedrag en verliest daarbij structureel het belang van de kinderen uit het oog. Bij een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder bestaat gegronde vrees voor een terugkeer van de spanningen, alsmede van het manipulatieve gedrag van de moeder, met het risico dat de moeder daarbij wederom de kinderen zal inzetten. Voorts bestaat in dat geval het risico dat de verzorging en opvoeding van vier kinderen voor de moeder, die thans immers ook de zorg heeft voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2], gelet op de beschreven problematiek, een te grote belasting oplevert.
5.6
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat-bij het uitblijven van de verzochte verlenging van de uithuisplaatsing de continuïteit en de veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen niet is gewaarborgd. De grieven falen Nu mr. Asal bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep het subsidiaire verzoek van de moeder om de uithuisplaatsing te verlengen met een kortere termijn dan een jaar heeft ingetrokken, behoeft het subsidiaire verzoek geen bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 14 februari 2018;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Prakke-Nieuwenhuizen en C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 2 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.