HR 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, NJ 2023/43 m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 5.2.1-5.3 en 5.4.2-5.8.
HR, 03-10-2023, nr. 21/05359
ECLI:NL:HR:2023:1348
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2023
- Zaaknummer
21/05359
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1348, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑10‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:694
ECLI:NL:PHR:2023:694, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑09‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1348
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van boksbeugel (art. 13.1 WWM). 1. Onvolkomenheid bij beëdiging van één of meer raadsheren van hof ’s-Hertogenbosch die uitspraak hebben gewezen, art. 5.2 en 6.2 Wet RO. 2. Kan het voorwerp dat verdachte voorhanden had worden aangemerkt als boksbeugel i.d.z.v. art. 2.1 cat. I onder 3 WWM? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05359
Datum 3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 december 2021, nummer 20-002490-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.
Conclusie 12‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Voorhanden hebben boksbeugel (art. 2.1 jo. 13.1 jo. 55.1 WWM). M1: Onvolkomenheid bij beëdiging een of meer raadsheren hof 's-Hertogenbosch die uitspraak hebben gewezen. M2: Oordeel hof dat sprake is van een boksbeugel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/05359
Zitting 12 september 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
Inleiding
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 22 december 2021 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 29 oktober 2020, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, en het vonnis voor het overige bevestigd, met aanvulling van de bewijsoverweging en de toepasselijke wetsartikelen. In dat vonnis is de verdachte wegens 2 “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 170,-, subsidiair 3 dagen hechtenis. Verder heeft de politierechter de onttrekking aan het verkeer gelast van de inbeslaggenomen boksbeugel en de teruggave aan de verdachte gelast van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 7.800,-.
Namens de verdachte hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het eerste middel bevat de klacht dat het arrest is gewezen door één of meer raadsheren die onjuist is of zijn beëdigd, zodat het arrest nietig dient te worden verklaard en de zaak dient te worden teruggewezen naar het hof of verwezen naar een aangrenzend hof.
4. Het middel faalt op de gronden vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, over onvolkomenheden bij de beëdiging van raadsheren(-plaatsvervangers) in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.1.Om die reden behoeft het middel geen verdere bespreking.
5. Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
6. Het tweede middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat sprake is van een boksbeugel als bedoeld in de Wet wapens en munitie (hierna: WWM), getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans niet (zonder meer) begrijpelijk is.
7. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 9 februari 2018 te [plaats], een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.”
8. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, d.d. 29 oktober 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
De politierechter vraagt mij of de boksbeugel van mij is. Ik zie het meer als een decoratief mesje. De politierechter houdt mij voor dat de politie het voorwerp heeft gekwalificeerd en omschreven als zowel een mes als een boksbeugel. Het voorwerp is van mij.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2018 (pg. 4 en 5), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Op 9 februari 2018 omstreeks 03:05 uur werd door mij, voor een doorzoeking ter inbeslagneming, binnengetreden in de woning gelegen aan de [a-straat], [postcode] te [plaats] (het hof begrijpt: gemeente [plaats]).
Tijdens de doorzoeking werd het volgende inbeslaggenomen:
Verborgen draagmes.
Betrokkene: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1973.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2018 (pg. 13 en 14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Op 9 februari 2018 werden tijdens een doorzoeking van een woning op het adres [a-straat] te [plaats] (het hof begrijpt: gemeente [plaats]) een (verborgen) mes aangetroffen.
Het aangetroffen mes betrof een mes welke men verdekt kan dragen aan de broeksriem. Het mes kan tevens dienst doen als boksbeugel. Genoemd wapen (als boksbeugel) betreft een wapen van categorie 1 sub 3, verbodsbepaling artikel 13 lid 1 en strafbaar gesteld onder artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en Munitie.
De hieronder volledig genoemde verdachte [verdachte] verklaarde dat het mes zijn eigendom was.
Verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1973.”
9. Het hof heeft de bewijsoverwegingen als volgt aangevuld:2.
“Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen in het vonnis en voegt daar het volgende aan toe.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van onrechtmatig binnentreden en doorzoeken van de woning van de verdachte en dat er derhalve sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. […] Voorts heeft de verdachte bepleit dat het aangetroffen wapen geen boksbeugel is, maar een (toegestaan) nekmes betreft.
Het hof overweegt als volgt.
[…]
Ten aanzien van het mes
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 april 2018 (dossierpagina 13 en 14) relateert verbalisant [verbalisant 2] dat het aangetroffen wapen een mes betreft en ook dienst kan doen als boksbeugel. Hij relateert hierover het volgende:
“Genoemd wapen (als mes) betreft een wapen van categorie I sub 4, verbodsbepaling artikel 13 lid I en strafbaar gesteld onder artikel 55 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie. Of (als boksbeugel) een wapen van categorie 1 sub 3, verbodsbepaling artikel 13 lid 1 en strafbaar gesteld onder artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en Munitie.”
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat het een siermes betreft en hij in het verleden meerdere malen door de politie is gecontroleerd en dat hem toen gezegd is dat dit mes toegestaan is. Het hof acht dit niet aannemelijk geworden, nu dit noch uit het dossier noch uit anderen stukken blijkt. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting een aantal stukken overgelegd van onder andere de website www.urbansurvival.nl, waaruit zou blijken dat het aangetroffen wapen een nekmes betreft en dat bijna altijd is toegestaan deze te dragen in het openbaar, aldus de verdachte.
Uit het hierboven genoemde proces-verbaal van bevindingen blijkt dat het wapen een mes betreft en tevens dienst kan doen als boksbeugel. Voorts blijkt uit dit proces-verbaal dat het een verboden wapen betreft. Het hof is van oordeel dat de door de verdachte overgelegde stukken hieraan niet afdoen, reeds omdat het slechts een soort van advertentie betreft van een leverancier. Dienaangaande is het hof van oordeel dat het aangetroffen wapen een verboden wapen is.
Het hof verwerpt het verweer.”
10. Het draait in cassatie om het oordeel van het hof dat het voorwerp dat de verdachte voorhanden heeft gehad, een boksbeugel betreft. Volgens de stellers van het middel getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel is dat oordeel – mede in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd, namelijk dat het een siermesje is, dat het geen boksbeugel is en zijn vingers er niet in passen – niet (zonder meer) begrijpelijk.
11. Bij de bespreking van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen relevant:
- art. 2 lid 1 WWM, dat voor zover hier van belang inhoudt:
“Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
[…]
3°. boksbeugels […];”
- art. 13 lid 1 WWM, dat voor zover hier van belang inhoudt:
“Het is verboden een wapen van categorie I […] voorhanden te hebben […].”
12. In art. 2 lid 1 WWM is bepaald dat boksbeugels wapens zijn in de zin van categorie I, onder 3°, van de WWM. Op grond van art. 13 lid 1 WWM is het verboden een wapen van categorie I voorhanden te hebben. Wat de term ‘boksbeugel’ precies inhoudt is in de WWM of in de bijbehorende Regeling wapens en munitie niet nader toegelicht. Ook de parlementaire geschiedenis van de WWM bevat hierover geen informatie. Wel is een definitie van het begrip te vinden in (een besluit behorend bij) de Wet tot wering van ongewenste handwapenen, een voorloper van de WWM.3.In art. 1, onder c, van het inmiddels vervallen Besluit ongewenste handwapenen werden boksbeugels omschreven als: “handwapenen, bestaande uit een om de hand sluitende ring of om de vingers sluitende ringen, al dan niet voorzien van aan de ring of ringen bevestigde uitsteeksels”.4.Volgens H.J.B. Sackers gaat het naar spraakgebruik om een halfronde metalen beugel met vier vingergaten, veelal van punten voorzien, om de vuist mee te wapenen.5.
13. In de onderhavige zaak is bewezenverklaard dat de verdachte een boksbeugel in de zin van categorie I, onder 3°, WWM, voorhanden heeft gehad. Het hof heeft het proces-verbaal van bevindingen van 9 april 2018 waarin het wapen wordt gecategoriseerd voor het bewijs gebruikt en in de nadere bewijsoverweging van het bestreden arrest vastgesteld dat uit dit proces-verbaal blijkt dat het wapen in kwestie een mes betreft dat tevens dienst kan doen als boksbeugel. In het licht hiervan geeft het oordeel van het hof dat sprake is van een boksbeugel als bedoeld in de WWM geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is evenmin onbegrijpelijk, ook zonder vaststellingen over de vraag of de vingers van de verdachte al dan niet in het wapen passen. De bewezenverklaring ziet immers op het voorhanden hebben van het voorwerp, niet op het gebruik daarvan.
14. Het tweede middel faalt.
Slotsom
15. Beide middelen falen. In ieder geval het eerste middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
16. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG