Hof 's-Hertogenbosch, 22-04-2014, nr. HD 200.111.790/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:1174, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
HD 200.111.790/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vermogensrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:1174, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑04‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2743, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
extinctieve verjaring
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.111.790/01
arrest van 22 april 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Landgraaf,
gevestigd en kantoor houdende te Landgraaf,
appellante,
advocaat: dr. mr. R.J.P. Schobben te Heerlen,
tegen
1. [de man],
2. [de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. F.H.I. Hundscheid te Sittard,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 juli 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 2 mei 2012 tussen appellante – de gemeente – als gedaagde in conventie / eiseres in reconventie en geïntimeerden – [appellanten c.s.] – als eisers in conventie / verweerders in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 163710/HA ZA 11-649)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
- de akte uitlating van de gemeente;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met producties.
Vervolgens is arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. [appellanten c.s.] zijn sinds 1 september 1989 eigenaar van een bungalow met tuin en verdere aanhorigheden gelegen aan [perceel] te [woonplaats].
b. Begin 2010 hebben [appellanten c.s.] het plan opgevat deze bungalow te verkopen. De door [appellanten c.s.] hiertoe ingeschakelde makelaar heeft een aantal kadastrale kaarten bestudeerd. Gebleken is dat de gemeente in het kadaster staat vermeld als eigenaar van drie aangrenzende stroken grond. Deze drie stroken grond hebben in totaal een oppervlakte van ongeveer 452 m2.
c. Bij brief van 1 maart 2010 hebben [appellanten c.s.] met betrekking tot genoemde drie stroken grond aan de gemeente geschreven, voor zover van belang in onderhavige procedure:
“(…)
Na 20 jaar gebruik plus onderhoud van de strook grenzend aan de [straat] verzoek ik om overdracht in eigendom met een beroep op verjaring.
(…)”
d. Genoemde drie stroken grond zijn in de procedure in eerste aanleg individueel geduid als “de groene strook grond”, “de tussengelegen gele strook grond” en “de grootste gele strook grond”, waarbij is uitgegaan van een bij conclusie van antwoord in conventie als productie 3 in de procedure gebrachte tekening. Tussen partijen geldt deze tekening als een juiste weergave van de ligging van deze stroken grond.
4.2.
[appellanten c.s.] hebben in eerste aanleg in conventie – kort gezegd – gevorderd
I. een verklaring voor recht dat de rechtsvordering van de gemeente tot revindicatie van genoemde drie stroken grond op grond van het bepaalde in artikel 3:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”) jo artikel 3:306 BW is verjaard;
II. primair veroordeling van de gemeente tot medewerking aan de levering van genoemde drie stroken grond aan [appellanten c.s.];
subsidiair een verklaring dat het vonnis van de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de leveringsakte;
meer subsidiair aanwijzing van een vertegenwoordiger op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW die er zorg voor draagt dat genoemde drie stroken grond eigendom wordt van [appellanten c.s.] middels de verrichting van de benodigde rechtshandelingen door deze vertegenwoordiger in de plaats van de gemeente;
III. veroordeling van de gemeente tot betaling van een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met btw, aan buitengerechtelijke incassokosten aan [appellanten c.s.];
IV. veroordeling van de gemeente in de proceskosten en nakosten.
[appellanten c.s.] hebben aan deze vorderingen – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat zij door verjaring genoemde stroken in eigendom hebben verkregen.
4.3.
De gemeente heeft verweer gevoerd in conventie. Voorts heeft zij in reconventiegevorderd
I. veroordeling van [appellanten c.s.] tot beëindiging van het gebruik en ontruiming van (naar het hof begrijpt) de tussengelegen gele strook grond en de grootste gele strook grond op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag / elk gedeelte van een dag dat [appellanten c.s.] daarmee in gebreke blijven;
II. veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten, te vermeerderen met rente.
4.4.
[appellanten c.s.] hebben verweer gevoerd in reconventie.
4.5.
De rechtbank heeft in conventie voor recht verklaard dat de rechtsvordering van de gemeente tot revindicatie van de groene strook grond en de grootste gele strook grond op grond van het bepaalde in artikel 3:105 lid 1 BW jo artikel 3:306 BW is verjaard en de gemeente veroordeeld tot medewerking aan de levering van deze twee stroken grond. Voorts is de gemeente veroordeeld tot betaling aan [appellanten c.s.] van een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met btw, aan buitengerechtelijke incassokosten. Het meer of anders in conventie gevorderde en het in reconventie gevorderde is afgewezen. De gemeente is zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
4.6.
De rechtbank heeft hiertoe – kort gezegd – overwogen dat
- de gemeente niet (langer) heeft weersproken dat haar rechtsvordering tot revindicatie van de groene strook grond is verjaard en dat [appellanten c.s.] deze strook grond door verjaring in eigendom heeft verkregen;
- het er voor moet worden gehouden dat [appellanten c.s.] de grootste gele strook grond vanaf 1989 in bezit hebben gehad, waardoor de rechtsvordering tot revindicatie van de gemeente is verjaard en [appellanten c.s.] ook deze strook grond in eigendom hebben verkregen en
- [appellanten c.s.] de tussengelegen gele strook grond niet hebben onderhouden en zij ook overigens niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij deze strook grond voor zichzelf hebben gehouden.
4.7.
De gemeente is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Zij vordert in onderhavige procedure
I. vernietiging van het bestreden vonnis;
II. alsnog afwijzing van de conventionele vordering van [appellanten c.s.];
III. alsnog toewijzing van de reconventionele vordering van de gemeente;
IV. veroordeling van [appellanten c.s.] tot terugbetaling van hetgeen door de gemeente reeds ter uitvoering van het bestreden vonnis is voldaan, te vermeerderen met rente;
V. en IV. veroordeling van [appellanten c.s.] in de proceskosten, te vermeerderen met rente en in de nakosten, eveneens te vermeerderen met rente.
4.8.
[appellanten c.s.] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van de vorderingen van de gemeente onder veroordeling van de gemeente in de proceskosten van de procedure in hoger beroep.
4.9.
De gemeente heeft geen grieven gericht tegen de verklaring voor recht van de rechtbank dat de rechtsvordering van de gemeente tot revindicatie van de groene strook grond op grond van het bepaalde in artikel 3:105 lid 1 BW jo artikel 3:306 BW is verjaard en de veroordeling door de rechtbank van de gemeente tot medewerking aan de levering van deze strook grond en tot betaling aan [appellanten c.s.] van een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met btw, aan buitengerechtelijke incassokosten. Geen van partijen heeft geageerd tegen de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de tussengelegen gele strook grond. Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep daarom aldus dat het geschil zich in onderhavige appelprocedure in de kern beperkt tot de vraag of [appellanten c.s.] door extinctieve verjaring rechthebbende zijn geworden van de grootste gele strook grond.
4.10.
[appellanten c.s.] hebben aangevoerd dat zij de grootste gele strook grond al sinds 1989 in hun bezit hebben. Van een zichtbaar onderscheid tussen de grootste gele strook en het perceel van [appellanten c.s.] is geen sprake. Optisch vormt deze strook grond feitelijk één geheel met het perceel van [appellanten c.s.], dat tezamen met de grootste gele strook grond door middel van een zichtbare stootrand is afgescheiden van de openbare weg. Op de grootste gele strook grond is een stenen nummerbord geplaatst, waarop het huisnummer is aangebracht en voorts is op deze strook grond een pad aangelegd dat alleen toegang verleent tot de woning van [appellanten c.s.]. Toen [appellanten c.s.] voormelde bungalow kochten, waren dit stenen nummerbord, dit pad en ook genoemde stootrand al aanwezig. [appellanten c.s.] hebben sinds 1989 exclusief het onderhoud aan de grootste gele strook grond gepleegd. [appellanten c.s.] hebben beplanting, bloembakken en keien aangebracht, zo hebben zij bij memorie van antwoord nog aangevoerd.
4.11.
De gemeente heeft ten aanzien van de grootste gele strook grond gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van extinctieve verjaring. Zij heeft betwist dat [appellanten c.s.] de grootste gele strook grond voor zichzelf hebben gehouden gedurende tenminste twintig jaar. De gemeente heeft hierbij uitdrukkelijk de door [appellanten c.s.] gestelde en door de rechtbank als vaststaand aangenomen feiten aangevochten dat sinds 1989 reeds een stenen nummerbord met huisnummer op dit perceel staat en er een pad ligt dat toegang verleent tot de woning van [appellanten c.s.]. Het plaatsen van dit nummerbord en het aanleggen van dit pad zijn overigens naar de stellingen van de gemeente geen bezitsdaden op grond waarvan [appellanten c.s.] rechthebbende zouden kunnen zijn geworden, nu deze handelingen geen handelingen zijn waarmee men pretendeert rechthebbende te zijn. Voorts heeft de gemeente benadrukt dat de grootste gele strook niet is omgeven door een omheining, de oorspronkelijk geplante bomen nog aanwezig zijn en een deel van de grootste gele strook braakliggend is. De grootste gele strook grond vormt volgens de gemeente geen geheel met het perceel van [appellanten c.s.] en voor zover dat wel het geval zou zijn, maakt dat nog niet dat sprake is van bezit door [appellanten c.s.] van deze grootste gele strook. [appellanten c.s.] hebben ook niet exclusief het onderhoud aan deze strook grond gepleegd. De gemeente heeft namelijk ook steeds onderhoud gepleegd. Het plegen van onderhoud is naar de stellingen van de gemeente overigens evenmin een handeling waarmee men pretendeert rechthebbende te zijn. De grootste gele strook grond behoeft verder weinig onderhoud daar het bosgrond betreft, aldus de gemeente.
4.12.
Het beroep op extinctieve verjaring ex artikel 3:105 BW slaagt indien komt vast te staan dat een niet-rechthebbende bezitter is geworden, de rechtsvordering van de eigenaar strekkende tot beëindiging van dat bezit sindsdien is verjaard waarbij een verjaringstermijn van twintig jaar geldt en degene die het beroep op extinctieve verjaring doet bezitter was op het moment van verjaring van deze rechtsvordering. Bezit wordt verkregen door inbezitneming op zodanige wijze dat men zich de feitelijke macht over het goed verschaft met de pretentie rechthebbende te zijn.
4.13.
Het hof is van oordeel dat noch de plaatsing van genoemd nummerbord noch de aanleg van genoemd pad in casu duiden op een pretentie van eigendom. De gemeente heeft terecht naar voren gebracht dat ook een huurder een stenen nummerbord kan plaatsen en een pad kan aanleggen. Het feit dat de grootste gele strook grond optisch één geheel vormt met het perceel van [appellanten c.s.] is op zichzelf evenmin aanwijzing dat sprake is van inbezitneming. Het enkele gebrek aan zichtbare scheidslijn tussen de betreffende percelen doet geen bezit ontstaan. Gesteld noch gebleken is dat genoemde stootrand als afscheiding van dit optisch geheel functioneert of daartoe is aangelegd. Ook is in het midden gebleven door wie (de rechtsvoorganger van [appellanten c.s.] of de gemeente) deze stootrand is aangebracht. [appellanten c.s.] hebben niet weersproken dat de door hen genoemde bloembakken recent zijn aangebracht, zoals door de gemeente aangevoerd, [appellanten c.s.] hebben althans geen datum genoemd waarop zij deze – overigens eerst bij memorie van antwoord opgevoerde – bloembakken hebben geplaatst. Deze laatste overweging geldt ook voor de door [appellanten c.s.] genoemde aangebrachte beplanting en geplaatste keien. Onduidelijk is voorts gebleven wat deze beplanting en dit plaatsen van keien precies inhield. De aard van de onderhoudswerkzaamheden is in het licht van de door de gemeente gestelde situatie ter plekke te veel in het vage gebleven. De door [appellanten c.s.] opgevoerde feiten kunnen daarom – ook in onderlinge samenhang bezien – niet tot de vaststelling leiden dat sprake is geweest van feitelijke machtsverschaffing met de pretentie rechthebbende te zijn gedurende een periode van twintig jaar.
4.14.
Uit het bovenstaande volgt dat de grieven slagen voor zover zij het oordeel van de rechtbank aanvechten dat van extinctieve verjaring ten aanzien van de grootste gele strook grond sprake is. Het bestreden vonnis dient voor wat betreft het oordeel ten aanzien van deze strook grond te worden vernietigd, de vordering van [appellanten c.s.] ten aanzien van deze strook grond dient alsnog te worden afgewezen en de vordering van de gemeente ten aanzien van deze strook dient alsnog te worden toegewezen. De niet weersproken gevorderde dwangsom zal als prikkel tot nakoming worden toegewezen en gemaximeerd als na te melden, waarbij de termijn tot nakoming zal worden verlengd tot twee maanden.
4.15.
Met haar laatste grief is de gemeente opgekomen tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Nu partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten in beide instanties tussen partijen aldus te compenseren, dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
4.16.
De overige grieven behoeven geen nadere behandeling.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 2 mei 2012 van de rechtbank Maastricht voor zover ziende op de grootste gele strook grond, de dwangsom ten aanzien van deze strook grond en de proceskosten en,
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellanten c.s.] binnen twee maanden na heden het gebruik van de grootste gele strook grond te beëindigen, dit perceel volledig te ontruimen en al het hunne te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag / elk gedeelte van een dag dat [appellanten c.s.] daarmee in gebreke blijven, met dien verstande dat boven een bedrag van€ 10.000,- geen verdere dwangsom wordt verbeurd;
veroordeelt [appellanten c.s.] tot terugbetaling van hetgeen door de gemeente reeds ter uitvoering van het bestreden vonnis is voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf heden tot aan de dag der algehele voldoening;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en de procedure in hoger beroep tussen partijen in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 2 mei 2012 van de rechtbank Maastricht voor het overige;
verklaart dit arrest met uitzondering van de proceskostencompensatie uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, H.A.G. Fikkers en E.K. Veldhuijzen van Zanten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 april 2014.
er