Rb. Arnhem, 09-09-2010, nr. 09/4465
ECLI:NL:RBARN:2010:BN6419
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
09-09-2010
- Zaaknummer
09/4465
- LJN
BN6419
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BN6419, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 09‑09‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Huisvestingswet; woningonttrekkingsvergunning; regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2007; Appendix “Onttrekking, samenvoeging en omzetting in de gemeenten Arnhem en Nijmegen. Ter zitting is gebleken dat een aanwijzing door burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, Appendix, niet heeft plaatsgevonden. Nu het verbod van artikel 1, tweede lid, Appendix, ingevolge het eerste lid slechts geldt voor aangewezen woonruimte, brengt het achterwege laten van die aanwijzing mee dat reeds om die reden het in het tweede lid genoemde verbod niet geldt. Hieruit volgt dat voor het aan de bestemming onttrekken van de onderhavige woonruimte geen vergunningvereiste geldt. Het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit van 11 februari 2009, waarbij aan eiser een woningonttrekkingsvergunning is verleend, ontbeert dan ook een wettelijke grondslag. De rechtbank komt derhalve niet toe aan de vraag of verweerder aan dat besluit in redelijkheid de door eiser betwiste financiële voorwaarde heeft kunnen verbinden.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 09/4465
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 9 september 2010.
inzake
[eiser], eiser,
wonende te Nijmegen, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 29 september 2009.
2. Procesverloop
2.1.
Bij besluit van 11 februari 2009 heeft verweerder aan eiser met ingang van 26 januari 2009 vergunning verleend voor het aan de bestemming tot bewoning onttrekken van zelfstandige woonruimte aan de [adres] (hierna: het pand) ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten (bed & breakfast) onder de voorwaarde van een financiële compensatie ter hoogte van € 41.317,28 (121,4 m2 x € 340,34).
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit van 11 februari 2009 gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder bepaald dat de financiële compensatie wordt terugbetaald indien de bouwvergunning voor het veranderen van het pand ten behoeve van een bed & breakfast wordt geweigerd en deze beslissing onherroepelijk is.
2.3.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 april 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Benhadi, voornoemd, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Visser, werkzaam bij de gemeente Nijmegen.
3. Overwegingen
3.1.
Eiser heeft het pand, dat gelegen is in het stadscentrum, in 2007 gekocht en vervolgens deels gewijzigd ten behoeve van een gebruik als bed & breakfast ([naam]). Ter legalisering van dit gebruik heeft eiser onder meer door middel van een daartoe bestemd formulier, bij verweerder ingekomen op 20 januari 2009, een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet (woningonttrekkingsvergunning) aangevraagd.
3.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Huisvestingswet, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast, indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad als bedoeld in hoofdstuk III.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet treedt het algemeen bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen in afwijking van het eerste en tweede lid voor de toepassing van die leden in de plaats van de gemeenteraad.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is.
3.3.
Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2, derde lid, in onderling verband met het eerste lid van dit artikel, van de Huisvestingswet heeft het algemeen bestuur van de Stadsregio Arnhem Nijmegen (KAN-raad) in zijn vergadering van 21 december 2006 de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Arnhem Nijmegen 2007 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Appendix “Onttrekking, samenvoeging en omzetting in de gemeenten Arnhem en Nijmegen” (hierna: de Appendix), welke deel uitmaakt van de Verordening, is het bepaalde in dit artikel van toepassing op alle woonruimten in door burgemeester en wethouders aan te wijzen gebieden in de gemeenten Arnhem en Nijmegen, ongeacht de huur- of koopprijs. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel is het verboden zonder onttrekkingsvergunning een woonruimte:
- a.
Geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
- b.
Met andere woonruimte samen te voegen;
- c.
Van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
3.4.
Ter zitting is gebleken dat een aanwijzing door burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, Appendix, niet heeft plaatsgevonden. Nu het verbod van artikel 1, tweede lid, Appendix, ingevolge het eerste lid slechts geldt voor aangewezen woonruimte, brengt het achterwege laten van die aanwijzing mee dat reeds om die reden het in het tweede lid genoemde verbod niet geldt. Hieruit volgt dat voor het aan de bestemming onttrekken van de onderhavige woonruimte geen vergunningvereiste geldt. Het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit van 11 februari 2009, waarbij aan eiser een woningonttrekkingsvergunning is verleend, ontbeert dan ook een wettelijke grondslag. De rechtbank komt derhalve niet toe aan de vraag of verweerder aan dat besluit in redelijkheid de door eiser betwiste financiële voorwaarde heeft kunnen verbinden.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat moet worden betwijfeld of het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Appendix, rechtens aanvaardbaar is, nu daarbij het van kracht zijn van een verbod zonder vergunning een woning geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, afhankelijk is gesteld van een aanwijzingsbesluit van burgemeester en wethouders, terwijl de bevoegdheid tot aanwijzing van categorieën van woonruimten waarvoor het vergunningvereiste geldt ingevolge artikel 30, eerste lid, in onderling verband met artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet bij het algemeen bestuur van de plusregio berust.
3.5.
Nu het bestreden besluit in strijd met de Huisvestingswet is genomen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Omdat het vorenstaande evenzeer geldt voor het primaire besluit van 11 februari 2009 ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het besluit van 11 februari 2009 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3.6.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep, welke zijn begroot op € 1196 (€ 322 voor de kosten in bezwaar en € 874 voor de kosten in beroep) aan kosten van verleende rechtsbijstand.
Voorts stelt eiser verletkosten ad € 400 te hebben gemaakt, waarvan € 100 in verband met het bijwonen van de zitting en € 300 vanwege gederfde inkomsten. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze kosten dat verletkosten als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid in samenhang gelezen met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en artikel 1, aanhef en onderdeel d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht betrekking hebben op kosten van tijdverzuim door bijvoorbeeld vrijaf te moeten nemen voor het bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis. Volgens vaste rechtspraak dient een werknemer het nadeel aan te tonen door overlegging van een verklaring van zijn werkgever, waaruit blijkt welk bedrag (gespecificeerd) deze op het loon inhoudt; van een zelfstandige wordt een motivering verlangd, zo mogelijk met bewijsstukken. Nu eiser de door hem gestelde verletkosten niet aannemelijk heeft gemaakt, komen deze kosten naar het oordeel van de rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking.
3.7.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
verklaart het bezwaar gegrond en herroept het besluit van 11 februari 2009;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1196;
- -
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, mr. J.H.A. van der Grinten en mr. J.M. Neefe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2010.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 9 september 2010.