Hof 's-Gravenhage, 27-04-2012, nr. 22-006078-10
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6613, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
27-04-2012
- Zaaknummer
22-006078-10
- LJN
BW6613
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6613, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 27‑04‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:706, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 27‑04‑2012
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft met een luchtbuks geschoten op de aangever. De verdachte heeft het slachtoffer hierbij geraakt in zijn linkeroog waaraan het slachtoffer aan dit oog blijvend blind is geworden. Het Hof veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich in het kader van hulp en steun houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij het Palmhuis.
Partij(en)
Rolnummer: 22-006078-10
Parketnummers: 09-920257-10 en 09-930090-10
Datum uitspraak: 27 april 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
Meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 november 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [gebootejaar] 1993,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 15 november 2011, alsmede de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2012 en 13 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 231 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften van de jeugdreclassering, met behandelingen door ITB Harde Kern, het Palmhuis en/of een andere behandeling die noodzakelijk wordt geacht. Voorts is beslist over de vordering van de benadeelde partij en het in beslag genomen voorwerp, een en ander als vermeld in het vonnis. Tenslotte is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij te 's-Gravenhage, op of omstreeks 13 juni 2010, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, opzettelijk en al dan niet na rustig overleg en kalm beraad met een luchtbuks, in elk geval een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [benadeelde partij], waardoor/waarbij die [benadeelde partij] in het linkeroog is geraakt (door die kogel(s)), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2010 te 's-Gravenhage aan een persoon (te weten [benadeelde partij]), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een luchtbuks, althans met een vuurwapen een of meer kogels op of in de richting van dei [benadeelde partij] af te vuren, waardoor/waarbij die [benadeelde partij] in het linekroog is geraakt door die kogel(s));
- 2.
(09-930090-10)
hij op of omstreeks 02 november 2009 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een ketting met hanger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het bij de arm beetpakken van die [benadeelde partij 2] en/of het die [benadeelde partij 2] met beide armen vanachter rond haar arm(en) en/of lichaam beetpakken en/of knijpen in een/de arm(en) van die [benadeelde partij 2] en/of het trekken en/of rukken van die ketting van de nek van die [benadeelde partij 2].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank.
Vrijspraak feiten 1 primair en 2
Naar het oordeel van het hof is het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof in het bijzonder het navolgende.
Naar 's hofs oordeel is niet komen vast te staan dat de verdachte de ketting met hanger van [benadeelde partij 2] met het vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder verdachtes politieverklaring d.d. 27 januari 2010 (blz. 29 van het proces-verbaal van politie met nr. 1533/2009/57947), komt naar voren dat de verdachte de ketting uit kwaadheid van de nek van [benadeelde partij 2] heeft gerukt en dusdoende stuk heeft gemaakt en vervolgens op de grond gegooid. Dit past veeleer bij het delict vernieling dat niet is ten laste gelegd.
Beslissing omtrent een bewijsverweer
De raadsman heeft op gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen, aangevoerd dat bij de verdachte ten tijde van het onder 1 ten laste gelegde geen sprake is geweest van opzet, noch van voorbedachte raad.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast, zakelijk weergegeven:
- 1.
De aangever [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij op 13 juni 2010 met onder meer zijn broer [broer benadeelde partij] naar de [adres] te 's-Gravenhage (zijnde de woning van de verdachte) is gereden om te praten over de relatie van de verdachte en - de hen bekende - [benadeelde partij 2]. Aangever zag een jongen voor het raam van de woning staan. De jongen opende het raam. Aangever hoorde een knal en voelde ineens een hevige pijn in zijn linkeroog (blz. 71-72 van het proces-verbaal van politie met nr. PL1514 2010121717 (hierna: het proces-verbaal));
- 2.
[benadeelde partij] heeft verklaard dat hij na aankomst bij de woning van de verdachte uit de auto stapte en zag dat zijn broer aanbelde bij de woning. [benadeelde partij] liep toen naar zijn broer toe, en zag voor een open raam van de woning een jongen staan met een geweer in zijn beide handen. [benadeelde partij] zag dat de jongen de loop van het geweer richtte op het hoofd van diens broer en dat zijn broer op dat moment in de richting van het openstaande raam keek. [benadeelde partij] hoorde een geluid dat hij eerder op de kermis had gehoord bij schiettenten (blz. 105-106 van het proces-verbaal).
- 3.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2012 verklaard dat hij, toen de broers [benadeelde partij] aan de deur kwamen, zich op de begane grond bevond, snel via de trap naar de eerste verdieping is gegaan, dat hij zich naar een kamer heeft begeven, daar een luchtbuks heeft gepakt, er een kogel in heeft gestopt, het raam heeft geopend en vanuit dat raam gericht heeft geschoten. De verdachte was boos vanwege het feit dat de politie hem die dag, door geen aangifte van een mishandeling van hem op te willen nemen, niet serieus had genomen. De verdachte heeft daarom niet aan een andere oplossing gedacht en heeft geschoten. De niet geraakte man stond achter de geraakte man. Een en ander is volgens de verdachte heel snel gegaan; alles heeft binnen 30 seconden plaatsgevonden. De verdachte wist dat de luchtbuks verwondingen kon veroorzaken.
Op grond van het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat is bewezen dat de verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een luchtbuks een kogel op (het hoofd van) [benadeelde partij] heeft afgevuurd. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij richtte op de plantenbak waar het slachtoffer voor/bij stond en gaat uit van de verklaring van [benadeelde partij]. Anders dan kennelijk de raadsman is het hof van oordeel dat [benadeelde partij] het gebeurde wel degelijk heeft kunnen waarnemen, nu immers ook de verdachte heeft verklaard over diens aanwezigheid voor de woning ten tijde van het schieten ("de niet geraakte man stond achter de geraakte man").
De verdachte was, naar zijn eigen zeggen, een ongeoefend schutter en hij richtte op het hoofd van het slachtoffer, zodat de kans dat de verdachte met zijn schot een vitaal onderdeel in/aan het hoofd zou raken, naar het oordeel van het hof, aanmerkelijk is geweest. Het hof is van oordeel dat de verdachte door te handelen als voormeld, te weten door op het hoofd van het slachtoffer te richten en te schieten, willens en wetens de aanmerkelijke kans op (het ontstane) zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Er is derhalve sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Anders dan de raadsman acht het hof de verklaringen van en [benadeelde partij], zoals hierboven weergegeven, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De door de raadsman genoemde aspecten die hem doen twijfelen aan het waarheidsgehalte van die verklaringen brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Voor zover het bij die aspecten gaat om verschillen in de verklaringen over het tijdsbestek waarbinnen het gebeurde zou hebben plaatsgevonden overweegt het hof dat deze verschillen niet relevant zijn nu de verdachte over het tijdsbestek zelf uitgebreid heeft verklaard en het hof van diens (hierboven onder 3 genoemde) verklaring uitgaat. Ook de overige door de raadsman (op pagina's 2 en 3 van zijn pleitaantekeningen) genoemde beschouwingen ter onderbouwing van zijn verweer brengen het hof niet tot een ander oordeel, nu dit punten van ondergeschikt belang betreft.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juni 2010 te 's-Gravenhage aan een persoon (te weten [benadeelde partij]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een luchtbuks een kogel op die [benadeelde partij] af te vuren, waardoor die [benadeelde partij] in het linkeroog is geraakt door die kogel.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft op gronden als vermeld in zijn pleitaantekeningen aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht. Daarom dient hij volgens hem te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarbij geldt dat de reactie op genoemde drang dient te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof acht het op grond van de verklaring van de verdachte (blz. 75 van het proces-verbaal) en de verklaring van [getuige] (blz. 101-102 van het proces-verbaal) aannemelijk dat de broers [benadeelde partij] met een of meer honkbalknuppels naar verdachtes woning zijn gekomen en hem vervolgens duidelijk maakten dat hij naar buiten moest komen.
Een dergelijke situatie kan op zichzelf als bedreigend worden getypeerd, maar naar 's hofs oordeel was de situatie niet zodanig bedreigend dat sprake is geweest van een van buiten komende drang; laat staan een waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Het hof overweegt hiertoe als volgt. De verdachte was niet alleen in de woning, ook zijn moeder, zijn broer [broer] en [getuige] (blz. 83, 94 c.q. 101-102 van het proces-verbaal) waren aanwezig. Voorts was de voordeur van de woning gesloten, immers [benadeelde partij] belde aan (blz. 105 van het proces-verbaal). Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat en/of [benadeelde partij] toen zij voor de deur stonden aanstalten maakten (met geweld) naar binnen te komen bijvoorbeeld door een of meer ruiten in te slaan. Verder had de verdachte de politie kunnen bellen of door een van de anderen in de woning laten bellen, of had hij kunnen vluchten door de woning via het terras te verlaten, zoals hij na het schieten heeft gedaan (blz. 76 van het proces-verbaal).
Het hof overweegt voorts dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte door de komst van de broers [benadeelde partij] en hun gedrag zodanig bang of in paniek was dat hij daardoor niet anders heeft kunnen handelen dan is bewezen verklaard. Integendeel, de verdachte heeft door zijn - hiervoor op pagina 4, onder 3 weergegeven handelwijze - er blijk van gegeven juist zeer weloverwogen en rationeel te hebben gehandeld en kunnen handelen. De conclusies van de over de persoon van de verdachte opgemaakte rapportage pro justitia d.d. 29 september 2010 geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Hierin is vermeld (p. 18) - zakelijk weergegeven - dat de verdachte op verschillende momenten de mogelijkheid heeft gehad anders te beslissen, maar dat zijn geweten hem onvoldoende heeft kunnen remmen. Het hof onderschrijft deze conclusie.
Het verweer wordt op grond van het vorenstaande verworpen.
Er is ook overigens - mede gelet op de na te noemen rapportages over de persoon van de verdachte - geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Hij is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Zij heeft gevorderd dat de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat hij ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde jeugddetentiestraf als in eerste aanleg opgelegd, met als bijzondere voorwaarde -kort gezegd- toezicht door de jeugdreclassering, ook als dat een behandeling door het Palmhuis inhoudt, alsmede tot een werkstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen jeugddetentie.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een luchtbuks geschoten op de aangever, die samen met zijn broer naar verdachtes woning was gekomen om -naar eigen zeggen- te praten over verdachtes relatie met zijn (ex)vriendin [benadeelde partij 2].
De verdachte heeft het slachtoffer hierbij geraakt in zijn linkeroog. Blijkens de zich in het dossier bevindende rapportage d.d. 8 oktober 2010 van dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, is het slachtoffer aan dit oog blijvend blind geworden.
Het door de verdachte uitgeoefende geweld is volstrekt ontoelaatbaar. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zonder enige gebleken noodzaak op deze ingrijpende wijze fors en onherstelbaar inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever.
Grove geweldsdelicten als de onderhavige dragen daarnaast een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen bij burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 maart 2012, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsmisdrijven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de navolgende rapportages.
- 1.
De rapportage pro justitia d.d. 29 september 2010, opgemaakt en ondertekend door drs. S. Paulides, psycholoog. Hierin wordt onder meer vermeld - zakelijk weergegeven - : bij de verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een matige gedragsstoornis. Hij heeft een afwijkende sociaal-emotionele ontwikkeling en een achterstand in de gewetensontwikkeling. De verdachte kan in staat worden geacht het ongeoorloofde van zijn handelen in te zien, maar kan er onvoldoende naar handelen en kan onvoldoende de consequenties ervan overzien. Zijn geweten is onvoldoende ontwikkeld om hem bij te sturen. Tijdens het plegen van het feit lijken de persoonskenmerken en het beschreven beeld zijn gedrag in enige mate bepaald te hebben. De verdachte kan voor het ten laste gelegde feit, mits en voor zover bewezen, licht verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. De gebrekkige emotieregulatie, het overschreeuwen van de eigen kwetsbaarheden, het bevredigen van de eigen behoefte, de prikkels van buiten/wederzijdse negatieve beïnvloeding, het onvoldoende ontwikkeld geweten en de achterstand in de performale vaardigheden maken de kans op gedragsmatige derailleringen groot. Vanuit gedragsdeskundig oogpunt lijkt een deels onvoorwaardelijk en deels voorwaardelijk strafdeel wenselijk met als bijzondere voorwaarde een ambulante, poliklinische behandeling. Mogelijke behandeldoelen zijn de emotie(agressie)regulatieproblematiek en vergroten van de copingvaardigheden, het normeren van gedrag, de negatieve spanningsbehoefte en de beïnvloedbaarheid. Genoemde behandeling kan plaatsvinden bij een instelling zoals het Palmhuis.
Met in achtneming van de beschouwingen en de conclusies van deze gedragsdeskundige is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde licht verminderd toerekeningsvatbaar was.
- 2.
De rapportage d.d. 25 oktober 2011 van de Raad voor de Kinderbescherming. Hierin wordt onder meer vermeld - zakelijk weergegeven - : De Raad vindt het positief dat de verdachte bereid is gebleken om ook in vrijwillig kader naar het Palmhuis te gaan. Er is sprake van enig probleembesef en de verdachte staat open voor het aanleren van copingvaardigheden. Ook is het positief te noemen dat de verdachte het goed doet op school. Hij heeft een duidelijk toekomstbeeld voor ogen. Sinds het instellen van hoger beroep zijn er drie nieuwe registraties bijgekomen. De Raad vindt het zorgelijk dat de verdachte ondanks de begeleiding en behandeling bij het Palmhuis opnieuw in aanraking is gekomen met de politie en denkt om die reden dat begeleiding noodzakelijk blijft. De Raad heeft besloten begeleiding door de Jeugdreclassering te adviseren. Daarbij kan behandeling bij het Palmhuis worden opgenomen als bijzondere voorwaarde.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat deels voorwaardelijke jeugddetentie van navermelde duur, onder de na te melden bijzondere voorwaarde, een passende en geboden reactie vormt. Het hof komt - gelet op verdachtes licht verminderde toerekeningsvatbaarheid, diens nog jeugdige leeftijd, alsmede de vrijspraak van feit 2 - tot een kleiner voorwaardelijk deel van de jeugddetentie dan is opgelegd in eerste aanleg en gevorderd door de advocaat-generaal. In dat licht ziet het hof anders dan de advocaat-generaal ook geen aanleiding om naast de jeugddetentie een werkstraf op te leggen.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich, vertegenwoordigd door mr. B. Weggemans, als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot bedragen van respectievelijk EUR 56,60 (medische kosten) en EUR 20.000,-- (smartengeld), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 20.000,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 20.000,-- met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering tot vergoeding van immateriële schade leent zich naar 's hofs oordeel - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van EUR 5.000,--.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof - gelet op het beroep door of namens de verdachte gedaan op de eigen schuld van het slachtoffer aan het ontstaan van de schade - een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 56,60 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Het hof zal bepalen dat het in totaal toegewezen bedrag aan schadevergoeding (EUR 5.056,60) vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Een en ander brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op EUR 2.396,29, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van EUR 5.056,60 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen het schadebedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Het hof zal bepalen dat het aan de Staat te betalen bedrag (EUR 5.056,60) vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslag
Het hof zal bepalen dat het op de -in kopie aan dit arrest gehechte - beslaglijst genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan, zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
- 8.
(acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in het kader van hulp en steun houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij het Palmhuis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 5.056,60 (vijfduizend zesenvijftig euro en zestig cent) bestaande uit EUR 56,60 (zesenvijftig euro en zestig cent) materiële schade en EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op EUR 2.396,29 (tweeduizend driehonderdzesennegentig euro en negenentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van EUR 5.056,60 (vijfduizend zesenvijftig euro en zestig cent) bestaande uit EUR 56,60 (zesenvijftig euro en zestig cent) materiële schade en EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het op de -in kopie aan dit arrest gehechte- beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1.00 STK Wapen Kl: zwart LUCHTDRUK GAMO.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. T.L Tan, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 april 2012.