Hof Amsterdam, 26-01-2016, nr. 23-003907-14
ECLI:NL:GHAMS:2016:1475
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-01-2016
- Zaaknummer
23-003907-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:1475, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:124, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 26‑01‑2016
Inhoudsindicatie
jeugd; straatroof; bewijsoverweging, veroordeling na eis vrijspraak.
parketnummer: 23-003907-14
datum uitspraak: 26 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 september 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-689142-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres 1] (België).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 21 april 2015, 4 mei 2015, 30 juli 2015, 4 november 2015 en 12 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, het [adres 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (mobiele) telefoon (merk/type: Iphone 4s) en/of een horloge (merk: G-shock) en/of een zilveren(konings)ketting en/of een (mobiele) telefoon (merk/type: Blackberry Curve), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] (geb. 19/8/1998) en/of aan [getuige 3] (geb 19/3/1997), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [getuige 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [getuige 3] heeft/hebben gezegd: "Heb je geld bij je? en/of heb je een telefoon bij je? En/of geef mij je telefoon", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) (met kracht) (van achteren) (met) zijn/hun arm(en) om de keel en/of de nek(wurggreep), in elk geval het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [getuige 3] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgehouden en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [getuige 3] tegen de grond heeft/hebben gegooid/geduwd en/of tegen/op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [getuige 3] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [getuige 3] heeft/hebben gezegd: "Je kent me niet, Je kent me gezicht niet", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 december 2013 te Amsterdam op de openbare weg, het [adres 2] , in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk/type: Iphone 4s), een horloge (merk: G-shock) en een zilveren (konings)ketting toebehorende aan [slachtoffer 1] (geb. 19/8/1998), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte, en/of zijn mededader met kracht van achteren met zijn/hun arm(en) om de nek (wurggreep) van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] tegen de grond heeft/hebben geduwd en tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en dreigend tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Je kent me niet, je kent me gezicht niet".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL132H-2013302246-1 van 8 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (doorgenummerde pagina’s 1-8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] (geboren op 19 augustus 1998):
Op 7 december 2013 omstreeks 23:30 uur verliet ik het verjaardagsfeest van [getuige 2] (het hof begrijpt: [getuige 2]) in Amsterdam Zuidoost. Ik verliet het feest met twee andere jongens. Op het moment dat ik de woning daadwerkelijk verliet zag ik dat NN1, NN2, NN3 en NN4 zich nog in de woning bevonden. Ik liep tezamen met vriend 1 en vriend 2 richting het fietspad ‘ [adres 2] ’. Ik moest toen opeens naar achteren kijken omdat ik een soort van onderbuikgevoel kreeg, alsof er iets ernstigs zou kunnen gebeuren. Ik keek dus naar achteren en zag vervolgens NN1, NN2, NN3 en NN4 in onze richting komen lopen. Ik kreeg hier onmiddellijk een slecht gevoel over en begon sneller te lopen. Vriend 2 riep nog om sneller te gaan lopen tegen mij. Vervolgens hoorde ik dat vriend 2 werd geroepen, kennelijk door iemand achter ons. Ik keek naar achteren en zag ineens NN1, NN2, NN3 en NN4 vlak achter ons staan. Hun aanwezigheid voelde bedreigend cq intimiderend.
Ik werd krachtig vastgepakt door NN2. Ik zag kans mij iets los te rukken en versneld weg te rennen. Ik werd echter na enkele meters van achteren gepakt (wurggreep bij nek) door NN2 en naar achteren getrokken. Hierdoor viel ik op de grond. Dit tezamen met NN2. Door het krachtig vastpakken door NN2 aan mijn nek, voelde ik pijn aan mijn nek. Doordat NN2 mij naar achteren trok en wij hierdoor op de grond vielen voelde ik pijn aan mijn hele lichaam. Ik was angstig en bang en mijn beide armen werden vastgepakt door NN3. Ik werd vervolgens door NN2 en NN3 meerdere keren krachtig geschopt. Ze schopten tegen mijn hele lichaam. Vervolgens zag ik dat NN2 mijn ketting uit mijn rechterzak wegnam. Vervolgens zag ik NN3 mijn G-shock horloge van mijn linkerarm wegnam en mijn mobiele telefoon, Iphone, uit mijn linker broekzak haalde en van mij wegnam. Gedurende deze beroving heeft NN2 het navolgende richting mij geroepen:
“Je kent me niet, je kent me gezicht niet”. Hiermee bedoelde NN2 dat als ik richting de politie ga, ik problemen ga krijgen.
Weggenomen goederen:
- Zilveren koningsketting
- Horloge merk G-Shock
- Mobiele telefoon Iphone 4S
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL132C-2013302246-4 van 10 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pagina’s 9 en 10).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] :
De dag erna, zondag 8 december (het hof begrijpt: 8 december 2013), hoorde ik via FaceBook van mijn zoon (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) dat de gestolen waren terug zouden komen. Eerst zou er sprake zijn van de situatie dat mijn zoon en ik die gestolen spullen bij [getuige 2] , het meisje dat het feestje gaf, zouden moeten ophalen. Later zei [getuige 2] over Facebook dat zij niets met de zaak te maken wilde hebben en dat zij de jongens die de spullen zouden teruggeven naar mijn adres zou sturen. Later die zondag, ongeveer om 14:30 uur, ging de bel bij mijn woning. Ik zag twee jongens staan. Ik hoorde een van de twee jongens direct zeggen: “Sorry mevrouw, dit was niet de bedoeling, ik was dronken en in een groep, het spijt me dat het zo gelopen is.” Ik heb toen de gestolen spullen van hem aangenomen. Ik hoorde toen diezelfde jongens zeggen dat ze excuses aan [slachtoffer 1] wilden aanbieden. Ik zag dat de jongen [slachtoffer 1] een hand gaf en zijn excuses aanbood. Deze jongen heeft zijn naam tegen mij gezegd. Hij heette [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ).
3. Een proces-verbaal van verhoor aangever met nummer PL132C-2013302246-5 van 10 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pagina’s 14 en 15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 8 december 2013 om ongeveer 14:30 uur kwamen er twee jongens aan de deur van de woning waar mijn moeder en ik wonen. Ze kwamen mijn spullen terugbrengen. Ik herken de jongens volledig als de jongens die mij de avond ervoor hadden beroofd. De jongen die mij een hand gaf heet [verdachte] , de andere jongen heet [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ).
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL132C-2013302246-3 van 10 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pagina’s 18 en 19).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 2] :
Ik gaf op 7 december 2013 een feestje in mijn huis. Omstreeks 23.00 of 23.30 uur zijn er vijf jongens weggegaan. [getuige 3] , [verdachte] , [getuige] (het hof begrijpt: [getuige]), [medeverdachte] en [naam 3] (het hof begrijpt: [naam 3] Elias). Die zijn tezamen met [slachtoffer 1] weggegaan.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben het adres van [slachtoffer 1] aan mij gevraagd. Ze wilden de spullen eerst aan mij geven zodat ik ze op school kon teruggeven. Ik werd na het feestje rond 2 uur ‘s nachts gebeld door [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3] ). [getuige 3] wilde de spullen naar mij brengen maar ik wilde er niets mee te maken hebben. En ik kon ze ook niet binnen laten want ze wilden direct komen.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL132C-2013302246-27 van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] (doorgenummerde pagina’s 27 en 28).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 3] :
Rond kwart voor elf zijn [naam 4], [slachtoffer 1] en ik naar huis gegaan. [naam 4] had een fiets. Er kwam een jongen naar me toe en sprak me aan. Toen vroeg hij of ik een mooie telefoon bij me had. Ze waren in totaal met zijn vieren. De jongen die mij aansprak heeft mijn telefoon genomen. [slachtoffer 1] was op de grond gelegd en ik zag dat de twee jongens zijn spullen pakten, tenminste een van de jongens had zijn Iphone en ketting. Hierop renden de jongens weg.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL132C-2013302246-14 van 17 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [ambtenaar] (doorgenummerde pagina’s 30-34).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige] :
Op 7 december 2013 was ik op een feestje. We hebben gefeest en omstreeks 23.00 uur gingen we naar huis. Op dat moment gingen ook drie jongens weg van het feest. Dat waren [getuige 3] , een jongen op een fiets en nog een andere jongen. Wij gingen met zijn drieën, dat wil zeggen ik, [verdachte] en [medeverdachte] , achter deze jongens ook weg van het feest. Op een gegeven moment zag ik dat een jongen uit het groepje van drie die voor ons liepen werd gepakt door [verdachte] . Ik zag namelijk dat [verdachte] deze jongen van achter in een wurggreep om zijn nek beet pakte. Hierdoor ging de jongen naar de grond. Op dat moment zag ik dat [medeverdachte] de andere jongen genaamd [getuige 3] ook vloerde. Ik zag namelijk dat [medeverdachte] [getuige 3] (het hof vat dit op als een kennelijke verschrijving en begrijpt hier en hierna: [getuige 3] ) ook van achteren om zijn nek beet pakte in een wurggreep en naar de grond trok. Ik zag dat [medeverdachte] bij [getuige 3] in zijn zakken voelde. Ik hoorde dat de jongen die op de grond lag zeggen dat hij [verdachte] kende van school. Ik hoorde [verdachte] met een kwade en luidde toon tegen de jongen zeggen: “Geef me je telefoon”.
De jarige (het hof begrijpt: [getuige 2] ) vertelde dat de jongens de gestolen spullen hadden teruggebracht en sorry hadden gezegd.
7. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam van 30 juli 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 7 december 2013 was ik met anderen van het feestje van [getuige 2] onderweg naar huis. Wij werden achtervolgd door een groep van vier personen. Deze vier personen had ik eerder die avond op het feestje gezien. Ik herkende de verdachte [verdachte] . Hij zat in die tijd bij mij op school. Hij zei dat ik spullen moest geven en hij zei: ‘Ik ken je’.
Nadere bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] direct na de beroving daarvan aangifte op het politiebureau heeft gedaan. [slachtoffer 1] geeft later aan dat hij [verdachte] als één van de daders heeft herkend. Die herkenning is blijkbaar wederzijds zo blijkt uit de woorden “Je kent me niet, je kent me gezicht niet” die de dader naar [slachtoffer 1] heeft geroepen. De volgende middag staan er twee jongens aan de deur die de gestolen spullen komen terugbrengen. [slachtoffer 1] herkent de jongens als de daders van de beroving. De jongen die hem een hand heeft gegeven heet [verdachte] , vertelt hij aan de politie. Uit de verklaringen van [getuige 2] en de moeder van [slachtoffer 1] blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] aan [getuige 2] het adres van [slachtoffer 1] hebben gevraagd om de spullen te kunnen terugbrengen. Deze verklaringen worden ondersteund door [getuige] die heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer 1] van zijn spullen hebben beroofd. Aangezien [getuige] [verdachte] en [medeverdachte] naar eigen zeggen al heel lang kent en met ze heeft gedanst is er geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze herkenning. In hoger beroep zijn verschillende vruchteloze pogingen gedaan om [getuige] als getuige te horen. [getuige] bleek onvindbaar, zodat bevelen medebrenging niet konden worden uitgevoerd. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat het horen van deze getuige niet binnen afzienbare tijd mogelijk is. De betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof blijkt niet alleen uit de verklaring van [getuige] , maar volgt ook uit andere bewijsmiddelen, zodat zijn verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot het oordeel dat de verdachte samen met een ander [slachtoffer 1] op een gewelddadige wijze van zijn spullen heeft beroofd. Anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw, acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Overweging met betrekking tot de aangeboden excuses
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] naar [slachtoffer 1] zijn huis zijn gegaan om de gestolen spullen terug te brengen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij tegen de moeder van [slachtoffer 1] heeft gezegd: “I’m sorry for your loss”. Hij heeft daar geen Nederlandse vertaling voor. De moeder van [slachtoffer 1] heeft deze woorden – zo blijkt uit haar verklaring – opgevat als een schuldbetuiging/ schuldbekentenis.
Wat er ook zij van de uitleg die verdachte achteraf aan de gebezigde woorden heeft gegeven, de moeder van [slachtoffer 1] heeft ze naar normaal Nederlands taalgebruik opgevat en ook mogen opvatten als excuses voor de diefstal met geweld die het hof hiervoor wettig en overtuigend bewezen heeft geacht.
Gevoerd verweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij voert daartoe – zakelijk weergegeven – aan dat [getuige 3] over de spullen van aangever [slachtoffer 1] beschikte en dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de spullen uitsluitend op verzoek van [getuige 3] hebben teruggegeven aan aangever. De verklaringen van de verdachten hieromtrent worden ondersteund door de verklaring van [getuige 3] .
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof met betrekking tot de gestolen spullen vast dat aangever [slachtoffer 1] op straat in de late avond van 7 december 2013 door twee jongens op een gewelddadige wijze van zijn ketting, horloge en mobiele telefoon is beroofd. Eén van de jongens heeft ’s nachts – vlak na de beroving – [getuige 2] gebeld en gevraagd of ze de gestolen spullen aan haar konden geven zodat zij deze op school aan [slachtoffer 1] kon teruggeven. [getuige 2] wilde er niets mee te maken hebben. Vervolgens heeft zij [medeverdachte] en [verdachte] het adres van [slachtoffer 1] gegeven, zodat zij de spullen zelf konden terugbrengen. De twee jongens, de verdachte en zijn medeverdachte, zijn diezelfde middag nog naar het huis van [slachtoffer 1] gegaan en hebben daar de gestolen spullen aan de moeder van [slachtoffer 1] overhandigd en hebben hun excuses aan hem aangeboden.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof het door de verdediging gestelde feitelijk niet aannemelijk geworden. Hierbij heeft het hof er acht op geslagen dat de verklaring van [getuige 2] overeenkomt met die van [slachtoffer 1] , doch niet strookt met de lezing van de verdachte dat [getuige 2] de spullen van [getuige 3] zou hebben gekregen en dat hij (en de medeverdachte) de spullen namens [getuige 3] zou hebben teruggebracht.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige straatroof, waarbij het slachtoffer van achteren is vastgepakt, bij zijn nek is gegrepen, naar achteren is getrokken en hierdoor op de grond is terechtgekomen. Vervolgens is er meermalen tegen zijn lichaam geschopt en zijn mobiele telefoon, horloge en ketting weggenomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en geen enkel respect getoond voor diens eigendommen. Het betreft een ernstig feit, dat doorgaans grote nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer met zich meebrengt en bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op de inhoud van het verdachte betreffende adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 april 2015, alsmede hetgeen door de Raad ter terechtzitting van 21 april 2015 naar voren is gebracht.
Het hof heeft bij de op te leggen straf acht geslagen op de zogenaamde Oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam, waarbij voor diefstal met geweld (straatroof) een werkstraf vanaf 60 uren, danwel (dienovereenkomstige) jeugddetentie, passend wordt geacht. Gelet op de strafverzwarende omstandigheden dat de straatroof in de late avond en op een afgelegen plek heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer al enige tijd werd achtervolgd door de verdachten, is het hof van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting naar boven af te wijken van voornoemde oriëntatiepunten.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van in beginsel 120 uren op zijn plaats. Nu het hof
– gelet op het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep – niet uitsluit dat de verdachte en de medeverdachte de spullen kort na de beroving met excuses hebben teruggebracht omdat ze zijn geschrokken en beseften van wat zij hadden gedaan en de verdachte blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 januari 2016 niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk is veroordeeld, acht het hof in dit geval een werkstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 96,25, bestaande uit € 20,00 voor de aanschaf van een simkaart en
€ 76,25 aan abonnementskosten (december 2013 en januari 2014). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting van 30 juli 2015 is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade, te weten de aanschafkosten van een simkaart à € 20,00, heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van de helft van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof zal, gezien de hoogte van het toe te wijzen schadebedrag, geen vervangende jeugddetentie opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10,00 (tien euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10,00 (tien euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. J.R. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 januari 2016.
[........]
.