Rb. Rotterdam, 28-11-2007, nr. 258042 / HA ZA 06-880
ECLI:NL:RBROT:2007:BB9315
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
28-11-2007
- Zaaknummer
258042 / HA ZA 06-880
- LJN
BB9315
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BB9315, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 28‑11‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 28‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Deskundigenbericht met betrekking tot echtheid handtekeningen. Bewijsaanbod na deskundigenbericht gepasseerd als niet ter zake dienend. Vordering in conventie afgewezen. Conservatoir beslag onrechtmatig (risicoaansprakelijkheid beslaglegger). Opheffing beslag nu (meer dan) summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht is gebleken. Geen verwijzing schadestaatprocedure want mogelijkheid van schade niet aannemelijk gemaakt.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 258042 / HA ZA 06-880
Uitspraak: 28 november 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap
NVF VOORSCHOTBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. D.L.A. van Voskuilen,
advocaat mr. A.M. van Heest te [woonplaats],
- tegen -
1. [gedaagde1],
2. [gedaagde2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat en procureur mr. H.R. Bos.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie blijft hierna aangeduid als “NVF”, gedaagden in conventie, eisers in reconventie blijven tezamen aangeduid als “[gedaagden]” en ieder afzonderlijk als “[gedaagde1]” respectievelijk “[gedaagde2]”.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 24 januari 2007, en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- -
deskundigenbericht d.d. 22 mei 2007, met bijlagen;
- -
conclusie na deskundigenbericht van NVF, met een productie;
- -
conclusie na deskundigenbericht van [gedaagden]
- -
bevelschrift d.d. 31 mei 2007 waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige zijn begroot op € 4.998,-.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank een deskundigenbericht gelast ter beantwoording van de volgende vragen:
- met welke mate van zekerheid valt vast te stellen dat de handtekening onder “Kredietnemer 1. A” op de kredietovereenkomst d.d. 19 november 2003 van [gedaagde1] afkomstig is?
- met welke mate van zekerheid valt vast te stellen dat de handtekening onder “Kredietnemer 1B” op de kredietovereenkomst d.d. 19 november 2003 van [gedaagde2] afkomstig is?
- met welke mate van zekerheid valt vast te stellen dat de handtekening onder “Handtekening kredietnemer” op het document getiteld “Afrekeningsnota/kwitantie” d.d. 19 november 2003 van [gedaagde1] afkomstig is?
2.2
De rechtbank heeft [[deskundige] (hierna te noemen “[deskundige]”), kantoorhoudende te [adres], benoemd tot deskundige. [deskundige] heeft een rapport uitgebracht d.d. 22 mei 2007 waarin hij concludeert dat bovenvermelde handtekeningen met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen echte handtekeningen zijn van [gedaagde1], noch van [gedaagde2], maar betrekkelijk slechte nabootsingen daarvan. [deskundige] heeft daarbij toegelicht dat de uitdrukking ‘met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ duidt op de meest verregaande mate van overeenkomst c.q. de meest verregaande mate van verschil die tussen de vergeleken handschriften kan worden vastgesteld.
2.3
NVF heeft de juistheid van de conclusie van [deskundige] betwist op grond van nieuwe informatie welke haar eerst op 5 en 6 juli 2007 ter ore is gekomen van de zijde van de voor [gedaagden] optredende tussenpersoon Adriaanse & De Koning Assurantiën te Hellevoetsluis (hierna te noemen “het assurantiekantoor”). NVF stelt dat het assurantiekantoor in de maand september 2003 uit eigen middelen diverse financiële verplichtingen voor [gedaagden] heeft voldaan. Daarbij is tussen hen afgesproken dat [gedaagden] het voorgeschoten bedrag zouden terugbetalen middels een financiering bij NVF. Volgens het assurantiekantoor is deze financiering vervolgens daadwerkelijk tot stand gekomen. Gelet hierop acht NVF het onwaarschijnlijk dat [gedaagden] niet hebben bewilligd in het onderhavige krediet en dat de onder de kredietovereenkomst geplaatste handtekeningen niet van hen zouden zijn, te meer daar [gedaagden] erkennen van NVF in totaal een bedrag van € 3.600,- te hebben ontvangen. NVF verzoekt de rechtbank te worden toegelaten tot het leveren van aanvullend getuigenbewijs.
2.4
In hun conclusie na deskundigenbericht concluderen [gedaagden] tot afwijzing van het verzoek van NVF tot toelating tot aanvullende bewijslevering.
2.5
De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de deskundige. Hierbij speelt een rol dat de conclusie van [deskundige] en de argumenten die hij aan die conclusie ten grondslag legt geen ruimte laten voor een ander oordeel. De rechtbank acht de conclusie van [deskundige] dan ook geloofwaardig en overtuigend.
2.6
NVF heeft in haar conclusie na deskundigenbericht geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat, in afwijking van de conclusie van [deskundige], [gedaagden] daadwerkelijk handtekeningen hebben geplaatst onder de kredietovereenkomst danwel de afrekeningsnota/kwitantie. Zelfs als het juist is dat het assurantiekantoor de financiën van [gedaagden] op orde heeft gebracht op de door NVF beschreven wijze, dan dwingt dat nog niet tot de conclusie dat het [gedaagden] zijn geweest die de kredietovereenkomst danwel de afrekeningsnota/kwitantie hebben ondertekend. NVF heeft ook geen andere feiten en omstandigheden gesteld die deze conclusie kunnen rechtvaardigen. Gelet hierop zal het bewijsaanbod als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
2.7
Het deskundigenbericht leidt tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat de betwiste handtekeningen afkomstig zijn van [gedaagden]. Dit brengt met zich dat het bestaan van de kredietovereenkomst niet kan worden bewezen met de door NVF overgelegde onderhandse akte.
2.8
Voorzover NVF heeft willen stellen dat, los van de handtekeningenkwestie, de kredietovereenkomst toch is gesloten, heeft NVF haar stellingen onvoldoende onderbouwd. Zij heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat tussen partijen op een andere wijze dan door ondertekening van de onderhandse akte een kredietovereenkomst tot stand is gekomen.
2.9
De vordering zal als ongegrond worden afgewezen.
in reconventie
2.10
[gedaagden] hebben aangevoerd dat het gelegde beslag op het appartementsrecht onrechtmatig is aangezien NVF geen vordering heeft op [gedaagden]. NVF meent dat het door haar gelegde beslag rechtmatig is, aangezien de voorzieningenrechter verlof heeft verleend tot het leggen van dit beslag.
Op degene die conservatoir beslag heeft gelegd rust een risicoaansprakelijkheid voor de gevolgen van dat beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond blijkt. Gelet op de afwijzing van de vordering in conventie heeft NVF ten onrechte beslag gelegd, ondanks het door de voorzieningenrechter verleende verlof. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen.
2.11
[gedaagden] hebben primair gevorderd het beslag vervallen te verklaren. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot opheffing van het beslag. Op grond van artikel 705 lid 1 Rv is de rechtbank bevoegd het beslag op te heffen onder meer indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Nu de conventionele vordering wordt afgewezen is (meer dan) summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van NVF gebleken. Het beslag zal derhalve worden opgeheven.
2.12
[gedaagden] vorderen betaling van de geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Deze schade zou erin gelegen zijn dat [gedaagden] doende zijn hun woning te verkopen, wat sneller zou kunnen geschieden als het beslag er niet op zou liggen. NVF heeft ter comparitie gemotiveerd betwist dat [gedaagden] schade heeft geleden.
Voor toewijzing van de vordering van [gedaagden] tot vergoeding van schade op te maken bij staat, is nodig dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Tegenover het gemotiveerde verweer van NVF heeft [gedaagden] niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk schade hebben geleden als gevolg van de beslaglegging.
Dit deel van de vordering van [gedaagden] zal derhalve worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
2.13
NVF zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
3. De beslissing
De rechtbank,
in conventie
wijst af de vordering van NVF;
veroordeelt NVF in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 1.515,-, waarvan te voldoen:
- a.
aan de griffier van deze rechtbank (rekeningnummer 19 23 25 892, ten name van MvJ Arrondissement [woonplaats] [545]), onder vermelding van zaak- en rolnummer):
€ 288,74 aan in debet gesteld vast recht;
€ 1.130,00 aan salaris voor de procureur;
- -
------------- +
€ 1.418,74
- b.
aan de procureur van [gedaagden]:
€ 96,26 voor het niet in debet gestelde deel van het vast recht;
in reconventie
verklaart voor recht dat het beslag d.d. 8 maart 2006 op het appartementsrecht van [gedaagden] onrechtmatig is gelegd;
heft op het door NVF ten laste van [gedaagden] gelegde beslag;
veroordeelt NVF in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] bepaald op € 565,- aan salaris voor de procureur, te voldoen aan de griffier van deze rechtbank (rekeningnummer 19 23 25 892, ten name van MvJ Arrondissement [woonplaats] [545]), onder vermelding van zaak- en rolnummer);
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen.
Uitgesproken in het openbaar.
1906/196