Rb. Rotterdam, 14-09-2017, nr. 10/710247-16
ECLI:NL:RBROT:2017:7084
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
14-09-2017
- Zaaknummer
10/710247-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:7084, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 14‑09‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2017-0790
Uitspraak 14‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Brandstichtingen Hellevoetsluis. Bewezen is verklaard dat de verdachte in april en mei 2016 vier keer brand heeft gesticht in Hellevoetsluis en twee personen heeft gestalkt, met name door middel van dreigende smsjes. De aanleiding was een verbroken relatie. Verdachte heeft niet meegewerkt aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek. Daardoor geen inzicht in de persoon van de verdachte en geen oplegging van tbs. Schokkende feiten die ingrijpende gevolgen voor betrokkenen hebben gehad en veel beroering in de lokale gemeenschap hebben veroorzaakt Gevangenisstraf van 12 jaar.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/710247-16
Datum uitspraak: 14 september 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968 ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman mr. L.R. Hostmann, advocaat te Capelle aan den IJssel.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 en 31 augustus 2017.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld onder de feiten 1 tot en met 6 in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. N.Y. Rose heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten;
- -
primair veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
- -
subsidiair veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van voorarrest.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Inleiding
Het gaat in deze zaak om vier gevallen van brandstichting in Hellevoetsluis in de periode van 28 april 2016 tot en met 28 mei 2016 en om twee gevallen van stalking in vrijwel dezelfde periode. Van alle feiten is aangifte gedaan; daarnaast zijn klachten ingediend ter zake van stalking.
4.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting heeft zij aan de hand van haar schriftelijk requisitoir de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
De raadsman heeft, samengevat, aangevoerd dat de feiten niet bewezen kunnen worden verklaard: de verdachte ontkent namelijk de branden te hebben gesticht en er is geen bewijs dat hem aan deze branden linkt. Evenmin staat vast dat hij degene is geweest die de dreigtelefoons heeft gebruikt. Die telefoons zijn ook niet bij hem aangetroffen.
4.3.
Beoordeling van de ten laste gelegde feiten
De rechtbank zal allereerst de feiten die niet betwist zijn, de revue laten passeren. Daarna zal de rechtbank achtereenvolgens ingaan op het bewijs ten aanzien van de gebruikte dreigtelefoons, het voorval van de besmeurde auto (dat is ten laste gelegd in het kader van stalking) en de verschillende branden. De rechtbank zal afsluiten met de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
4.3.1.
Vaststaande feiten
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte heeft gedurende ongeveer een jaar een relatie gehad met [slachtoffer 1] . Begin maart 2016 heeft [slachtoffer 1] de relatie verbroken. De verdachte heeft in de periode daarna met grote regelmaat geprobeerd [slachtoffer 1] op andere gedachten te brengen en de relatie nog een kans te geven. [slachtoffer 1] heeft de verdachte herhaaldelijk te verstaan gegeven dat zij dat niet van zins was. Verdachte probeerde van [slachtoffer 1] ook te weten te komen of zij wellicht inmiddels een relatie met een andere man had. Tegenover [slachtoffer 1] suggereerde de verdachte dat zij een ander had. De verdachte ging een paar keer op zaterdagavond naar een muziekcafé in Hellevoetsluis waarvan hij wist dat [slachtoffer 1] daar een regelmatige bezoeker was. Hij heeft [slachtoffer 1] daar, onder andere in de nacht van 26 op 27 april 2016, in gezelschap gezien van [slachtoffer 2] .
In de nacht van 27 op 28 april 2016 wordt brand gesticht in de woning van [slachtoffer 2] aan de [adres 2] in Hellevoetsluis: door zijn brievenbus wordt een ontbrandbare vloeistof gegoten die vervolgens wordt aangestoken. Doordat het brandalarm in de woning afgaat schrikt [slachtoffer 2] wakker en kan hij de brand blussen voordat deze zich levensgevaarlijk over zijn woning heeft kunnen uitbreiden. Uit onderzoek blijkt dat voor de brandstichting vluchtige stoffen zijn gebruikt die verkrijgbaar zijn als bijvoorbeeld bio-ethanol en lampolie.
Een paar dagen later, op 30 april 2016, krijgt [slachtoffer 1] een sms waarin haar onder bedreigingen te verstaan wordt gegeven dat zij niks met [slachtoffer 2] moet beginnen. Deze sms is afkomstig van een mobiele telefoon met een nummer dat eindigt op 417 (verder aan te duiden als: dreigtelefoon 1). Met dit nummer wordt later die dag ook ingebeld op de vaste lijn van [slachtoffer 2] , maar omdat [slachtoffer 2] op dat moment niet thuis is, komt geen contact tot stand.
In de nacht van 7 op 8 mei 2016 wordt [slachtoffer 2] een paar keer gebeld door een mobiele telefoon met een nummer dat eindigt op 249 (verder aan te duiden als: dreigtelefoon 2). Ook [slachtoffer 1] wordt met dit nummer gebeld.
Op 10 mei 2016 rond 01.40 uur krijgt [slachtoffer 2] een sms van dreigtelefoon 2. Deze telefoon belt ook naar [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] wordt in de sms bedreigd met de tekst “geloof me, jullie gaan eraan als jij die rooie hoer niet loslaat”. Even later staat de schuur in de tuin van [slachtoffer 2] in brand. De politie concludeert dat de brand vermoedelijk is aangestoken. Er kon geen technische oorzaak van de brand worden vastgesteld.
Op 13 mei 2016 krijgen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] allebei een sms met bedreigingen van dreigtelefoon 2. De strekking van die berichten is dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geen relatie met elkaar moeten beginnen.
Ook op 14 en 15 mei 2016 krijgen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] smsjes van dreigtelefoon 2. Daarin komt de tekst “I’m watching you” in varianten voor.
In de ochtend van 16 mei 2016 plaatsen onder andere [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een aantal foto’s op Facebook die van hen zijn gemaakt tijdens het feest de avond daarvoor in het café in Hellevoetsluis. Op een aantal van die foto’s is [slachtoffer 1] te zien in omhelzing met [slachtoffer 2] . Later die dag krijgt [slachtoffer 2] drie sms’jes van dreigtelefoon 2 met onder meer de tekst: “ik krijg net foto’s te zien en geloof mij, ik maak jou kapot”.
In de nacht van 18 op 19 mei 2016 wordt de auto van [slachtoffer 2] , die bij zijn woning staat, besmeurd met purschuim. In dezelfde nacht wordt met dreigtelefoon 2 gebeld naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Op 24 mei 2016 wordt rond 9 uur ’s ochtends vastgesteld dat brand is gesticht aan de gevelelementen (keukenraamkozijn en voordeur) van de woning van de zus van [slachtoffer 2] en haar man in Hellevoetsluis. Vastgesteld is dat ontbrandbare stoffen als bijvoorbeeld bio-ethanol, brandgel en –pasta tegen de gevelelementen en in de brievenbus zijn gesprenkeld en aangestoken. Doordat de bewoners hun brievenbus aan de binnenkant van de voordeur hadden afgedicht met een plankje, is de brand beperkt gebleven.
Eerder die nacht, op 24 mei rond 03.00 uur wordt op dreigtelefoon 2 een sms opgesteld, gericht aan [slachtoffer 2] . De tekst daarvan luidt: “jammer dat je zus alles heeft dicht gemaakt. Wie zullen we nu eens nemen ? Die rooie hoer met haar kinderen of die geblondeerde hoer uit Spijkenisse of een broer ?”. Voor [slachtoffer 1] wordt direct daarna een sms opgesteld met de volgende tekst: “hoi hoer, jij bent de volgende. Verbreek met [slachtoffer 2] of we pakken jou en je kinderen !”. Overigens worden deze smsjes wegens tekort aan beltegoed niet daadwerkelijk verzonden. Korte tijd later die nacht wordt met dreigtelefoon 2 gebeld naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Op 28 mei 2016 wordt tegen 01.30 uur brand gesticht bij de voordeur van de woning van [slachtoffer 1] in Hellevoetsluis. De voordeur en de buiten-deurmat hadden vlam gevat. De brand is tijdig ontdekt. De bewoners werden namelijk gealarmeerd door het geblaf van hun honden. Op de dorpel van de voordeur is brandgel of –pasta aangetroffen.
Op 1 juni 2016 omstreeks 03.45 uur wordt de verdachte in de onmiddellijke omgeving van de woning van [slachtoffer 1] door de politie aangetroffen. Hij legt wisselende verklaringen af over de reden van zijn nachtelijke aanwezigheid ter plekke. Later die dag vindt een doorzoeking plaats in zijn woning in Spijkenisse. Daarbij wordt een aantal goederen van de verdachte inbeslaggenomen, waaronder zijn mobiele telefoon (Huawei), tablet (Samsung), navigatiesysteem, briefjes met adressen en telefoonnummers, een kassabon en een lege fles bio-ethanol. Op een van de briefjes staan de namen, adressen en telefoonnummers van [slachtoffer 2] en zijn zus, op een ander briefje de 06-nummers van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Uit onderzoek van de tablet is gebleken dat op internet en Facebook zoekvragen zijn gesteld betrekking hebbende op [slachtoffer 2] en diens familie. Ook is op de tablet een word-document aangetroffen waarin het adres van de zus van [slachtoffer 2] voorkomt (welk document voor het laatst is gewijzigd op 25 april 2016). Verder werd een foto van Google Earth aangetroffen waarop een plattegrond te zien is van de buurt rondom [adres 2] in Hellevoetsluis. Gebleken is voorts dat in de ochtend van 14 mei 2016 op de tablet is gezocht met de zoekterm ‘’I will watch you”. Op de tablet is ook een aantal foto’s aangetroffen die op 16 mei 2016 door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en anderen op Facebook zijn gezet. In het navigatiesysteem was de straatnaam van de zus van [slachtoffer 2] als een van de recente bestemmingen ingevoerd. Ook bleek uit gps-locaties van het systeem dat dit op enig moment in de directe omgeving van die straat was geweest.
Uit de in de woning van de verdachte aangetroffen kassabon blijkt dat op 30 april 2016 bij de [naam winkel 2] in Spijkenisse onder andere vier flessen bio-ethanol en twee flessen lampolie zijn gekocht.
4.3.2.
Was de verdachte de gebruiker van de dreigtelefoons?
4.3.2.1. Dreigtelefoon 1
Uit onderzoek is gebleken dat dreigtelefoon 1 op 30 april 2016 in de middag in gebruik is genomen. De telefoon maakt die dag uitsluitend gebruik van een zendmast aan [adres 3] in Spijkenisse. Na 30 april 2016 wordt het nummer alleen nog in de avond van 3 mei 2016 gebruikt; dan wordt gebruik gemaakt van de zendmast aan [adres 3] in Spijkenisse.
[slachtoffer 1] en haar zoon [naam kind 1] hebben verklaard dat nadat [slachtoffer 1] in de middag van 30 april 2016 een dreigsms had gekregen van dreigtelefoon 1, [naam kind 1] heeft gebeld naar deze telefoon om te zeggen dat zijn moeder met rust moest worden gelaten. Er nam toen een vrouw op, die iets zei met de strekking van dat ze moesten ophouden.
De verklaringen van de [naam getuige 1] komen er op neer dat de verdachte op 30 april 2016 bij haar op bezoek was en dat hij toen werd gebeld. De verdachte had haar verteld dat hij telefonisch werd lastig gevallen en bedreigd. Toen de verdachte die dag op zijn telefoon werd gebeld heeft hij daarom aan [naam getuige 1] gevraagd de telefoon op te nemen en de beller te woord te staan. Dat heeft [naam getuige 1] gedaan en zij heeft de beller toen te verstaan gegeven dat deze moest ophouden. [naam getuige 1] heeft verder verklaard dat zij de telefoon van de verdachte op diens verzoek bij zich heeft gehouden en heeft uitgezet en dat de verdachte de bewuste telefoon enkele dagen later bij haar heeft opgehaald.
De verklaringen van [naam getuige 1] worden bevestigd door de [naam getuige 2] en [naam getuige 3] , de locatiegegevens van de dreigtelefoon en een whatsapp van de verdachte aan [naam getuige 1] op 3 mei 2016, waarin hij vraagt of hij het mobieltje even kan komen ophalen. Kort daarna straalt dreigtelefoon 1 kortstondig een zendmast aan die bereikbaar is vanuit de woning van de verdachte. Dreigtelefoon 1 wordt na 3 mei 2016 niet meer geactiveerd.
Conclusie rechtbank dreigtelefoon 1:
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat vast staat dat de verdachte de gebruiker is geweest van dreigtelefoon 1.
4.3.2.2. Dreigtelefoon 2
Dreigtelefoon 2 betreft een mobiele telefoon van het merk Alcatel. Dit toestel is op 2 mei 2016 rond 15.00 uur gekocht bij de [naam winkel 1] in Hellevoetsluis. Een paar uur daarvoor heeft de verdachte op zijn tablet op internet de zoekterm ‘’ [naam winkel 1] ” in combinatie met “spijkenisse” en “hellevoetsluis” ingevoerd. Kort vóór het tijdstip van de aanschaf van de Alcatel-telefoon is de auto van de verdachte gesignaleerd op de provinciale weg in de richting van Hellevoetsluis en kort na dat tijdstip in tegenovergestelde richting. Dreigtelefoon 2 is geactiveerd en voor het eerst gebruikt in de nacht van 7 op 8 mei 2016; de telefoon straalde bij dat gebruik zendmasten aan in Hellevoetsluis. Uit verkeersgegevens van de auto van de verdachte blijkt dat zijn auto toen ook in Hellevoetsluis was.
Er is een duidelijk verband te leggen tussen het gebruik van de tablet van de verdachte op 14 mei 2016 (het internetgebruik van de zoekterm ‘’I will watch you”) en 16 mei 2016 (het opslaan op zijn tablet van de die dag op Facebook geplaatste foto’s waarop de zoenende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te zien zijn) enerzijds en de later op die respectievelijke dagen met dreigtelefoon 2 verstuurde smsjes aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Vastgesteld is verder dat steeds als dreigtelefoon 2 werd gebruikt, het toestel uitsluitend aanstraalde op zendmasten in Hellevoetsluis, in de omgeving van de woningen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Na 24 mei is dreigtelefoon 2 niet meer gebruikt. Op 26 mei 2016 werd de verdachte als getuige gehoord door de politie.
Bij zijn staandehouding door de politie op 1 juni 2016 had de verdachte een Alcatel-oplader op zak. Hij verklaarde toen ter plekke dat dat de oplader was van zijn oude telefoon. In zijn verhoor door de politie op 2 juni 2016 verklaarde de verdachte echter dat hij de oplader in de nacht van zijn staandehouding in een park had gevonden. Bij de doorzoeking later op 1 juni 2016 is de Alcatel-oplader niet bij hem aangetroffen. De rechtbank plaatst vraagtekens bij deze feiten waarvoor de verdachte geen (aannemelijke) verklaring heeft gegeven.
Conclusie rechtbank dreigtelefoon 2:
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat vast staat dat de verdachte de gebruiker is geweest van dreigtelefoon 2.
In het vervolg van dit vonnis zal de rechtbank van deze vaststellingen uitgaan.
4.3.3.
Heeft de verdachte op de auto van [slachtoffer 2] purschuim aangebracht?
In de nacht van 18 op 19 mei 2016 is de auto van [slachtoffer 2] , een VW Golf, met purschuim besmeurd. Er zijn ook restjes purschuim aangetroffen in de buurt van de uitlaat. [naam getuige 4] heeft verklaard dat de verdachte hem had verteld dat hij boos was op de man die in de Koningsnacht met zijn ex had zitten flikflooien in het café, dat hij de uitlaat van de auto van die man, een VW Golf, wilde volspuiten met purschuim en dat hij wist waar die man woonde.
Op 19 mei 2016 rond 02.30 uur is met dreigtelefoon 2 gebeld naar de telefoons van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . De dreigtelefoon straalde toen zendmasten in Hellevoetsluis aan. De verdachte was dus die nacht in Hellevoetsluis.
4.3.4.
Was de verdachte de brandstichter?
Het verband tussen sms’jes en brandstichtingen
Met dreigtelefoon 2 zijn enkele smsjes verstuurd waaruit valt af te leiden dat de gebruiker van de dreigtelefoon ook degene is die de brandstichtingen heeft gepleegd. Zo wordt op 14 mei 2016 op een door [slachtoffer 2] verstuurde sms aan dreigtelefoon 2 waarin hij vraagt waarom zijn huis en spullen in brand zijn gestoken door dreigtelefoon 2, gereageerd met de sms met de volgende tekst: “jij gelooft toch niet dat ik dat zelf doe ?”.
De op dreigtelefoon 2 in de nacht van 24 mei 2016 opgestelde (doch niet verzonden) sms aan [slachtoffer 2] – “jammer dat je zus alles heeft dicht gemaakt” – duidt er op dat de opsteller daderwetenschap heeft van de brandstichting bij de woning van de zus van [slachtoffer 2] . Die sms is immers verstuurd vóórdat de brand werd ontdekt en verraadt wetenschap omtrent de dichtgemaakte brievenbus. In een in diezelfde nacht opgestelde (en evenmin verzonden) sms aan [slachtoffer 1] wordt haar bericht: “jij bent de volgende! Verbreek met [slachtoffer 2] of we pakken we jou en je kinderen”. Later die dag laat [slachtoffer 1] via whatsapp opnieuw aan de verdachte weten dat zij door hem met rust gelaten wil worden. Enkele dagen later, op 28 mei 2016, vindt de brandstichting bij de voordeur van haar woning plaats.
Onderzoek tablet
Hiervoor zijn de bevindingen van het onderzoek naar gegevens op de tablet van de verdachte al kort beschreven: het googlen en zoeken op Facebook van de naam [slachtoffer 2] , alsmede het op de tablet opgeslagen document waarin het adres van de zus van [slachtoffer 2] voorkomt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij van [slachtoffer 1] had gehoord dat zij door middel van smsjes werd bedreigd en hij had gehoord dat er brand was gesticht bij [slachtoffer 2] , op internet is gaan zoeken naar mogelijke verbanden tussen de betrokken personen om op die manier wellicht de identiteit van de bedreiger/brandstichter te achterhalen.
De rechtbank acht dit op zich zelf al een ongeloofwaardige verklaring. Daar komt bij dat de verdachte de zoekvragen “ [slachtoffer 2] ” op internet heeft ingevoerd op 21 april 2016 en het op zijn tablet aangetroffen document met het adres van de zus van [slachtoffer 2] op 25 april 2016 voor het laatst is gewijzigd, hetgeen aannemelijk maakt dat het die dag op de tablet van de verdachte is opgeslagen. Deze data liggen een aantal dagen vóór de eerste brandstichting (op 28 april 2016 in de woning van [slachtoffer 2] ) en de eerste bedreiging (door middel van een op 30 april 2016 verstuurde sms aan [slachtoffer 1] ). De verdachte heeft weliswaar bestreden dat hij vóór laatstgenoemde data al op internet zoekvragen heeft ingevoerd, maar de rechtbank heeft geen enkele reden vraagtekens te plaatsen bij de processen-verbaal waarin de resultaten van het onderzoek van de tablet zijn beschreven.
De briefjes met namen en adresgegevens van leden van de familie [slachtoffer 2]
De verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij de adresgegevens van leden van de familie [slachtoffer 2] die op briefjes in zijn woning zijn aangetroffen, telefonisch heeft doorgekregen van [naam getuige 5] en dat hij ze toen op deze briefjes heeft opgeschreven. Hij heeft [naam getuige 5] in de nacht van 21 op 22 mei 2016 leren kennen.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. [naam getuige 5] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris ten stelligste en consistent ontkend dat zij enig gegeven met betrekking tot de familie [slachtoffer 2] aan de verdachte heeft verstrekt. Bovendien valt niet in te zien waarom de verdachte op 22 mei 2016 nog gegevens over de familie [slachtoffer 2] nodig zou kunnen hebben voor zijn pogingen om de identiteit van de bedreiger/brandstichter te achterhalen. Zo beschikte hij bijvoorbeeld, zoals in het voorgaande aan de orde is gekomen, in elk geval al vanaf 25 april 2016 over het adres van de zus van [slachtoffer 2] . Uit hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld met betrekking tot het gebruik van de dreigtelefoons volgt verder dat de verdachte zeker al vanaf 8 mei 2016 beschikte over de telefoonnummers van [slachtoffer 2] .
De gegevens m.b.t. de auto van de verdachte
Uit de door ARS verstrekte verkeersgegevens afkomstig van camera’s langs de provinciale weg naar Hellevoetsluis blijkt dat de auto van de verdachte op 28 april 2016 ruim een half uur vóór de brandstichting in de woning van [slachtoffer 2] naar Hellevoetsluis is gereden en ongeveer tien minuten na de brandstichting Hellevoetsluis weer heeft verlaten in de richting van Spijkenisse.
Verder zijn ten aanzien van de reisbewegingen van de auto van de verdachte de al vermelde gegevens afkomstig uit zijn navigatiesysteem van belang.
Bio-ethanol
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 30 april 2016 vier flessen bio-ethanol en twee flessen lampolie heeft gekocht bij de [naam winkel 2] in Spijkenisse, zoals ook uit de in zijn woning door de politie aangetroffen kassabon blijkt. Deze bio-ethanol gebruikte hij naar zijn zeggen als brandstof voor een brandertje dat hij van tijd tot tijd voor de gezelligheid in zijn woning aanstak. Het brandertje stond ten tijde van de doorzoeking in zijn woning op het aanrecht, zo heeft hij verklaard.
De politie heeft echter in de processen-verbaal van doorzoeking en inbeslagneming geen melding gemaakt dat een brandertje in de woning is aangetroffen. Een kennis van de verdachte die heeft meegeholpen zijn woning te ontruimen toen hij vast kwam te zitten, heeft expliciet verklaard toen in de woning geen brandertje te hebben gezien.
4.4.
Conclusies
Naar het oordeel van de rechtbank wordt hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht, afdoende weerlegd door hetgeen in het voorgaande is beschreven en de in de bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten bewezen.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, een en ander in onderlinge samenhang bezien, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 april 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en genoemde woning en goederen in genoemde woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en levensgevaar voor de bewoner van die woning, zijnde [slachtoffer 2] te duchten was;
2.
hij op 10 mei 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk brand heeft gesticht aan een schuur behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en genoemde schuur en goederen in genoemde schuur geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en de goederen in die schuur te duchten was;
3.
Primair
hij in de periode van 28 april 2016 tot en met 24 mei 2016 te Hellevoetsluis wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] met het oogmerk die [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- op 28 april 2016 brand te stichten in de woning van die [slachtoffer 2] , gelegen aan de [adres 2] te Hellevoetsluis en
- op 10 mei 2016 brand te stichten aan de schuur van die [slachtoffer 2] , behorende bij de woning gelegen aan de [adres 2] te Hellevoetsluis en
- in genoemde periode bedreigende en intimiderende sms-berichten te versturen aan genoemde [slachtoffer 2] en
- in genoemde periode in te bellen op de telefoonnummers van die [slachtoffer 2] en
- op 19 mei 2016 op de auto van die [slachtoffer 2] purschuim aan te brengen;
4.
hij op 24 mei 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk brand heeft gesticht aan een woning gelegen aan het [adres 5] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en genoemde woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning te duchten was;
5.
hij in de periode van 30 april 2016 tot en met 24 mei 2016 te Hellevoetsluis wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door in genoemde periode
- bedreigende en intimiderende sms-berichten te versturen aan genoemde [slachtoffer 1] en
- in te bellen op het telefoonnummer van die [slachtoffer 1] ;
6.
hij op 28 mei 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk brand heeft gesticht aan/nabij een woning gelegen aan de [adres 6] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen) ((brand)gel en/of (brand)pasta), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en genoemde woning en goederen nabij genoemde woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en levensgevaar voor de bewoners van die woning, zijnde [slachtoffer 1] en [naam kind 1] en [naam kind 2] en [naam kind 3] te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5. Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
1.
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is;
2.
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
3.
Primair: Belaging;
4.
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
5.
Belaging;
6.
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
6. Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering straf
Ten aanzien van de eis tot oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir ter onderbouwing van haar eis benadrukt dat de verdachte geen inzicht in zijn geestvermogens heeft gegeven en alle medewerking aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek, zowel ambulant als in het Pieter Baan Centrum (PBC), heeft geweigerd. De verdachte heeft ook geen toestemming gegeven om kennis te nemen van de informatie van de behandelingen die hij in het verleden heeft ondergaan. De vraagstelling aangaande de psyche van de verdachte kon daarom door P.G. Smits, psychiater, en T.W.D.P. van Os, psycholoog, verbonden aan het PBC, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, niet worden beantwoord. Naar de mening van de officier van justitie bieden het procesdossier en het gedrag van de verdachte ter terechtzitting echter voldoende basis voor de rechtbank om zelf te kunnen vaststellen dat er bij de verdachte ten tijde van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het volgende:
- -
De verdachte is eerder onder behandeling geweest voor zijn geestelijke gesteldheid (een opname van twee weken in Delta Psychiatrisch Centrum) en heeft hiervoor medicatie (antidepressiva) gekregen en ingenomen. De verdachte was depressief, had zelfmoordneigingen en zou zelf hebben verklaard dat hij borderline had en hiervoor medicatie innam.
- -
De deskundigen van het PBC hebben aanwijzingen voor zowel borderline als narcistische persoonlijkheidsdynamiek bij de verdachte geconstateerd: gemakkelijk getriggerde verongelijktheid, stemmingswisselingen, reacties op verlating en buitensluiting (suïcidepoging), moeite om het leven sociaal-emotioneel en maatschappelijk op de rit te houden.
- -
Het gedrag van de verdachte vertoont, naar de mening van de officier van justitie, veel overeenkomsten met het gedrag van iemand met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarbij heeft de officier van justitie het gedrag van de verdachte getoetst aan de DSM-IV criteria van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
- -
De reactie van de verdachte door het plegen van ernstige strafbare feiten als brandstichtingen en belaging en de wijze waarop de verdachte daarbij te werk is gegaan (zeer planmatig) staan in geen verhouding tot de geringe aanleiding (verbroken relatie) tot het plegen van die ernstige strafbare feiten en vormt een aanwijzing voor een persoonlijkheidsproblematiek.
Naar de mening van de officier van justitie is de veiligheid van personen in gevaar als de verdachte na het uitzitten van een ‘kale’ gevangenisstraf onbehandeld in de samenleving zou terugkeren. De officier van justitie is op grond van het voorgaande van mening dat oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging noodzakelijk is.
7.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat TBS met dwangverpleging niet kan worden opgelegd, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, indien bewezen, lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Noch uit het dossier en de rapportage van het PBC noch uit het gedrag van de verdachte op de terechtzitting valt immers op te maken dat hij aan een persoonlijkheidsstoornis lijdt.
7.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie tot oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging niet volgen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Over de verdachte is een rapport opgesteld door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC-rapport). In het PBC-rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende.
De verdachte is een weigerende observandus. De verdachte heeft niet meegewerkt aan gesprekken met en onderzoeken door de psycholoog en de psychiater. De verdachte heeft geweigerd om over het hem ten laste gelegde te praten. Het milieuonderzoek was beperkt. De verdachte heeft beperkt meegedaan met de groepsactiviteiten. Gesteld kan worden dat het onderzoek dusdanig beperkt is dat de vraag of er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens niet beantwoord kan worden.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor acute psychiatrische problemen, zoals psychotische stoornissen of ernstige angst- of stemmingsstoornissen, ontwikkelingsstoornissen, zoals een autismespectrumstoornis of een aandachttekortstoornis met of zonder hyperactiviteit. Evenmin zijn er aanwijzingen gevonden voor een stoornis in het gebruik van middelen.
Vanuit de beschikbare collaterale informatie zijn er wel aanwijzingen voor zowel borderline als ook narcistische persoonlijkheidsdynamiek. Dit blijkt onder andere uit de gemakkelijk getriggerde verongelijktheid bij de verdachte als ook zijn stemmingswisselingen en reacties op verlating en buitensluiting (suïcidepoging). De verdachte heeft bovendien duidelijk moeite om zijn leven sociaal-emotioneel en maatschappelijk op de rit te houden. Ook dat is dikwijls indicatief voor persoonlijkheidsproblematiek. Of er daadwerkelijk sprake is van een persoonlijkheidsstoornis is echter vanwege alle onderzoeksbeperkingen onduidelijk. Het strafblad van betrokkene is beperkt, zodat op basis daarvan niet gesproken kan worden van een patroon van antisociaal gedrag of een opvallend probleem in de agressieregulatie, impulscontrole of gewetensvorming. Een persoonlijkheidsstoornis kan door het gebrek aan medewerking en het ontbreken van voldoende extern verkregen informatie al met al niet worden aangetoond, maar ook niet worden uitgesloten.
Met betrekking tot de hem ten laste gelegde feiten moet vastgesteld worden dat de motieven en overwegingen van betrokkene alsook de context waarbinnen zich deze feiten afspeelden, indien bewezen, onvoldoende duidelijk zijn geworden om helder te krijgen of, en zo ja welke persoonlijkheidsfuncties een rol hebben gespeeld bij zijn gedragingen van dat moment.
De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan krachtens artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht slechts worden opgelegd ten aanzien van de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het strafbaar feit een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft. In het uiterste geval kan de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
De rechtbank is, bij gebrek aan andere objectieve informatie over de verdachte, van oordeel dat – ondanks het zorgwekkende beeld dat de verdachte in relatie tot de bewezenverklaarde feiten bij haar oproept – onvoldoende kan worden vastgesteld dat er ten tijde van de gepleegde feiten sprake was van een geestestoestand als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn wel aanwijzingen daartoe, maar die zijn onvoldoende om een dergelijke, verstrekkende, vaststelling te doen. De vordering van de officier van justitie tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt derhalve afgewezen.
Ten aanzien van de op te leggen straf
7.4.
Beoordeling
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich binnen een periode van een maand schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten: viermaal brandstichting en tweemaal belaging. De verdachte heeft deze strafbare feiten gepleegd omdat hij het niet kon verdragen dat [slachtoffer 1] haar relatie met hem had verbroken. Aanvankelijk heeft de verdachte op een wanhopige manier en zeer vasthoudend geprobeerd de liefde van [slachtoffer 1] terug te winnen. Hij heeft daarbij zelfs aan zijn destijds vijftienjarige zoon gevraagd om contact met [slachtoffer 1] te zoeken en te zeggen hoe erg hij (de zoon van de verdachte) de relatiebreuk vond. Dit had niet de uitkomst waar de verdachte op hoopte. De obsessieve pogingen van de verdachte om [slachtoffer 1] weer voor zich te winnen sloegen om in door jaloezie gedreven en controlerend gedrag en uiteindelijk in de bewezen verklaarde strafbare feiten.
Met ingang van 30 april 2016 heeft de verdachte [slachtoffer 1] gedurende een periode van bijna een maand stelselmatig lastig gevallen door haar bedreigende en intimiderende sms-berichten te sturen en veelvuldig te bellen. Daarbij deed hij het voorkomen alsof de sms-berichten afkomstig waren van een vrouw die jaloers op haar was vanwege haar relatie met [slachtoffer 2] . Dit alles met het kennelijke doel dat zij het contact met [slachtoffer 2] zou verbreken en de relatie met de verdachte zou herstellen. Voorts heeft de verdachte [slachtoffer 2] gedurende (ongeveer) dezelfde periode stelselmatig lastig gevallen door hem ook – en ook anoniem – bedreigende en intimiderende sms-berichten te sturen, veelvuldig te bellen en zijn auto te besmeuren.
De verdachte vond dit klaarblijkelijk niet genoeg. Hij heeft de belaging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gepaard doen gaan met heimelijke brandstichtingen. Op een laffe manier heeft de verdachte op 28 april 2016 en 10 mei 2016 in de nacht brand gesticht in de woning respectievelijk aan de schuur van [slachtoffer 2] . Op 20 mei 2016 zijn de ouders van (onder andere) [slachtoffer 2] bij een brand in hun woning om het leven gekomen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, terwijl hij van deze fatale brand op de hoogte was, is doorgegaan met de belaging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en dat hij daarna opnieuw brand heeft gesticht. Met ijzingwekkende gewetenloosheid stichtte hij een paar dagen later, terwijl de familie in diepe rouw verkeerde, op 24 mei 2016 brand aan de woning van de zus van [slachtoffer 2] en haar man. De gevolgen van deze brand zijn beperkt gebleven, maar dat is niet aan de verdachte te danken. Naar aanleiding van de eerdere branden bij [slachtoffer 2] en de ouders van [slachtoffer 2] hadden de zus van [slachtoffer 2] en haar echtgenoot hun brievenbus dicht gemaakt met een plankje, waardoor de door de verdachte gestichte brand bij de brievenbus zich niet kon uitbreiden. Tenslotte heeft de verdachte enkele dagen later, op 28 mei 2016, midden in de nacht brand gesticht aan de woning van [slachtoffer 1] , waar zij op dat moment aanwezig was met haar drie kinderen.
Dit zijn uiterst schokkende feiten. De verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en haar kinderen, de zus van [slachtoffer 2] en haar echtgenoot en heeft hen allen grote angst aangejaagd. De betrokkenen hebben ter zitting in hun slachtofferverklaringen de enorme gevolgen van het handelen van de verdachte verwoord. Zij hebben door toedoen van de verdachte een afschuwelijke periode achter de rug.
De rechtbank rekent het de verdachte zeer aan dat hij door zijn handelen welbewust levensgevaar heeft veroorzaakt voor de aanwezige personen in de woningen waar brand is gesticht. De door de verdachte gepleegde brandstichtingen hebben naast angst en materiele schade voor de direct betrokkenen, ook onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap en gevoelens van angst en onveiligheid in deze gemeenschap opgeroepen.
De rechtbank neemt het de verdachte voorts zeer kwalijk dat hij op geen enkele manier verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Tijdens de politieverhoren heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. Op de terechtzitting heeft de verdachte zijn betrokkenheid bij de feiten ontkend. Medewerking aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek heeft hij categorisch geweigerd.
Verdachte heeft door zijn proceshouding geen enkele blijk gegeven van inzicht in het uiterst kwalijke en verwerpelijke van zijn handelen. Weliswaar staat het de verdachte vrij voor een dergelijke proceshouding te kiezen, maar het feit dat hij zodoende geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor de ernstige feiten die hij heeft gepleegd, brengt mee dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat hij in herhaling zal vallen.
Nu de rechtbank door de houding van de verdachte onvoldoende zicht heeft kunnen krijgen op zijn problemen en er daarom onvoldoende gronden zijn om een maatregel te rechtvaardigen, zal het recidiverisico slechts kunnen worden beperkt door een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een en ander geeft de rechtbank derhalve aanleiding een zwaarder accent te leggen op het met de straf beoogde preventieve effect, nog afgezien van het feit dat gelet op de schokkende ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten zonder meer een langdurige vrijheidsstraf op zijn plaats is. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
8. In beslag genomen voorwerpen
8.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsman vordert respectievelijk bepleit dat de in beslag genomen voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen (te weten: een Huawei gsm telefoon, een Samsung computer, een Navigon navigatiesysteem en een Anker Intern agenda) vermeld op de ‘lijst van inbeslaggenomen voorwerpen’, zal de rechtbank een last geven tot teruggave aan de verdachte die als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9. Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde partij 1] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 861,71 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd: [naam benadeelde partij 2] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 453,40 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van de benadeelde partijen in zijn geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoeding, alsmede de door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] gevorderde materiële kosten ‘reiskosten’. Ten aanzien van de overige door de benadeelde partijen gevorderde materiële kosten, stelt de raadsman dat deze kosten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Hiertoe stelt de raadsman dat deze kosten na het plegen van het ten laste gelegde feit zijn gemaakt en niet in direct verband staan met de feiten.
9.3.
Beoordeling
Immateriële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen [naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2] door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de gevorderde immateriële schadevergoedingen de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zullen de delen van de vorderingen die betrekking hebben op de immateriële schade worden toegewezen.
Materiële schade
De delen van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2] die betrekking hebben op de materiële schade zullen eveneens worden toegewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
In beginsel acht de rechtbank de door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] opgevoerde kosten van het aanbrengen van een camera- en alarmsysteem na de brandstichting in zijn woning niet toewijsbaar, aangezien de schade niet in voldoende rechtstreeks verband staat met het strafbare feit. Het is immers geen herstelschade, omdat de kosten worden gemaakt ter voorkoming van een nieuwe brandstichting en de gevolgen daarvan. Hetzelfde geldt voor de door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] opgevoerde kosten van de overnachtingen in een hotel na een brandstichting. In dit geval neemt de rechtbank echter in aanmerking dat het gaat om een reeks nachtelijke brandstichtingen in de woonplaats van de benadeelde partijen en binnen de familie- en vriendenkring van een familielid van de benadeelde partijen. De brandstichtingen gingen voorts gepaard met allerlei bedreigende en intimiderende sms-berichten aan dat familielid van de benadeelde partijen. Gelet op het feit dat voldoende is vast komen te staan dat de benadeelde partijen hierdoor zijn getraumatiseerd, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval bij uitstek het psychisch herstel van de benadeelde partijen is gediend met de plaatsing van het camera- en alarmsysteem en het verblijven in een hotelkamer na de dag dat de brand in hun woning werd gesticht.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 mei 2016.
Proceskostenvergoeding
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gezamenlijk gemaakt tot op heden begroot op € 750,- aan salaris voor de advocaat (2 punten voor het indienen van de schriftelijke verzoeken om schadevergoeding en 1 punt voor de mondelinge toelichting ter terechtzitting, met een waarde per punt van € 250,-, waarbij de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken).
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 36f, 57, 157 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
11. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
12. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 primair, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:- gelast de teruggave aan verdachte van:
1. stuk Huawei gsm telefoon
1. stuk Samsung computer
1. stuk Navigon navigatiesysteem
1. stuk Anker Intern agenda
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van € 3361,71 (zegge: drieduizend driehonderd eenenzestig euro en eenenzeventig euro cent), bestaande uit € 861,71 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van € 2953,40 (zegge: tweeduizend negenhonderd drieënvijftig euro en veertig euro cent), bestaande uit € 453,40 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op € 750,-, aan salaris voor de advocaat;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 6315,11 (hoofdsom, zegge: zesduizend driehonderd vijftien euro en elf euro cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 6315,11 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 66 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.F. Meiland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 april 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of genoemde woning en/of (een) goed(eren) in genoemde woning
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner van die woning, zijnde [slachtoffer 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een schuur behorende bij een woning gelegen aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of genoemde schuur en/of (een) goed(eren) in genoemde schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of de goederen in die schuur en/of de bijbehorende woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner van
die woning, zijnde [slachtoffer 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
Primair
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2016 tot en met 31 mei 2016 te
Hellevoetsluis en/of Spijkenisse en/of in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 2] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door (meermalen)
- op 28 april 2016 brand te stichten in/aan de woning van die [slachtoffer 2] , gelegen aan de [adres 2] te Hellevoetsluis en/of
- op 10 mei 2016 brand te stichten in/aan de schuur van die [slachtoffer 2] , behorende bij de woning gelegen aan de [adres 2] te Hellevoetsluis en/of
- in genoemde periode een/meerdere bedreigende en/of intimiderende sms-bericht(en) te versturen aan genoemde [slachtoffer 2] en/of
- in genoemde periode in te bellen op het/de telefoonnummer(s) van die [slachtoffer 2] en/of
- op 19 mei 2016 op de auto van die [slachtoffer 2] met purschuim aan te brengen;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2016 tot en met 10 mei 2016 te
Hellevoetsluis en/of Spijkenisse, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een sms-bericht gestuurd met de tekst "Geloof mij jullie gaan er aan als jij die rooie hoer niet los laat" en/of
- brand gesticht in/aan de woning van die [slachtoffer 2] , gelegen aan de [adres 2] te Hellevoetsluis en/of
- brand gesticht in/aan de schuur van die [slachtoffer 2] , behorende bij de woning gelegen aan de [adres 2] te Hellevoetsluis;
4.
hij op of omstreeks 24 mei 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan het [adres 5] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of genoemde woning gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
5.
hij in of omstreeks de periode van 30 april 2016 tot en met 31 mei 2016 te
Hellevoetsluis en/of Spijkenisse, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 1] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door in genoemde periode (meermalen)
- een/meerdere bedreigende en/of intimiderende sms-bericht(en) te versturen aan genoemde [slachtoffer 1] en/of
- in te bellen op het/de telefoonnummer(s) van die [slachtoffer 1] en/of
- zich (gedurende de nachtelijke uren) te begeven en/of op te houden nabij de woning van die [slachtoffer 1] ;
6.
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te Hellevoetsluis opzettelijk brand heeft gesticht aan/nabij een woning gelegen aan de [adres 6] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare (vloei)stof(fen) ((brand)gel en/of (brand)pasta), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of genoemde woning en/of (een)
goed(eren) nabij genoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner(s) van die woning, zijnde [slachtoffer 1] en/of [naam kind 1] en/of [naam kind 2] en/of [naam kind 3] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was.