Conc.: 977
Rb. Noord-Holland, 23-04-2014, nr. C/15/199736 / HA ZA 13-44
ECLI:NL:RBNHO:2014:3627
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
23-04-2014
- Zaaknummer
C/15/199736 / HA ZA 13-44
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2014:3627, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 23‑04‑2014; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 23‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Omstreeks juni 2002 is gebleken dat de resultaten in de Nederlandse Zeugenhouderij verminderden. Uit onderzoek kwam naar voren dat door Nederlandse varkenshouders toegepast varkensvoer de hormonale substantie medroxyprogesteron acetaat (mpa) bevatte. Ingevolge richtlijn 96/22/EG is het gebruik van bepaalde stoffen met hormonale werking in de veehouderij verboden. Nader onderzoek wees uit dat de bron van de vervuiling in Ierland lag. De daar gevestigde geneesmiddelenfabrikant Wyeth gebruikte een suikeroplossing voor het aanbrengen van een coating op anticonceptiepillen. Met mpa vervuild suikeroplossing is door Wyeth via afvalmakelaar Cara ter verwerking verscheept naar Bioland Liquid Sugars in België. Bioland heeft de suikeroplossing ten tijde van haar faillissement kennelijk op aandringen van de curator van haar bedrijventerrein verwijderd door dit te leveren aan enkele Nederlandse schakels in de productieketen van varkensvoer. De met mpa vervuilde suikeroplossing is ook bij eiseres terecht gekomen en na vermenging met tarwezetmeer verkocht aan varkenshouderijen. Na ontdekking van de mpa in Nederlandse varkens zijn de desbetreffende varkenshouderijen onder toezicht gesteld en geblokkeerd. Eiseres vordert een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, omdat 1) bij het overdragen van de suikeroplossing aan Bioland geen melding zou zijn gedaan aan de Ierse en Belgische autoriteiten, terwijl dit op grond van verordening (EEG) 259/93 wel zou zijn vereist en 2) gedaagden hebben gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt door Bioland te selecteren als verwerker van het farmaceutische afval, terwijl gedaagden wisten, althans moesten weten, dat Bioland niet in staat was het afval behoorlijk te verwerken. Eiseres vordert voorts vergoeding van de door haar geleden schade. De rechtbank wijst de vorderingen af. Zowel naar Iers als naar Nederlands recht heeft eiseres onvoldoende gemotiveerd gesteld dat als gedaagden de (juiste) kennisgeving hadden gedaan de invoer van het farmaceutische afval in België niet was toegestaan en het suikerwater niet was opgenomen in de Nederlandse varkensvoedselketen onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft derhalve niet voldaan aan haar stelplicht wat betreft het vereiste conditio sine qua non verband tussen enerzijds de aan gedaagden verweten gedraging dat ten onrechte geen kennisgeving is gedaan en anderzijds de (gestelde) schade. Eiseres heeft zich verder beroepen op art. 34 Vo EEG 259/93 en gesteld dat op Wyeth als producent de verplichting rust om de nodige maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat haar afval op een behoorlijke wijze wordt verwerkt. Eiseres stelt dat Wyeth aan deze verplichting niet heeft voldaan. Gedaagden hebben aangevoerd dat, wat er ook op hun handelen zou kunnen worden aangemerkt, de ernst en afkeurenswaardigheid daarvan in het niet valt bij de verwijten die eiseres ter zake kunnen worden gemaakt. De rol van eiseres zelf in de verspreiding van MPA onder Nederlandse varkensboeren is onrechtmatig en de schade waarvan zij vergoeding vraagt is het gevolg van haar eigen schuld. Het verweer van gedaagden dat het eigen handelen van eiseres aan het aannemen van een op gedaagden rustende vergoedingsplicht in de weg staat slaagt zowel naar Nederlands als naar Iers recht. De door eiseres zelf overtreden zorgvuldigheidsnorm heeft een strekking die vergelijkbaar is met de norm die zij ten aanzien van gedaagden inroept. Het betreffen normen die er toe strekken dat schadelijke of om andere redenen ongewenst geachte stoffen terecht komen in ketens of op plaatsen waar(in) zij uit een oogpunt van zorg voor milieu en gezondheid ongewenst worden geacht. Niet gezegd kan worden dat gedaagden wat betreft hun gebrek aan zorgvuldigheid meer te verwijten valt dan eiseres zichzelf zou moeten verwijten, zodat de schade in de verhouding tussen eiseres en de gedaagden, geheel voor rekening van eiseres moet blijven.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/199736 / HA ZA 13-44
Vonnis van 23 april 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RINED FOURAGES BV,
gevestigd te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. H.H.T. Beukers,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AHP MANUFACTURING B.V. h.o.d.n. WYETH MEDICA IRELAND,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. J. van den Brande,
2. de vennootschap naar Iers recht
CARA ENVIRONMENTAL TECHNOLOGY LIMITED,
gevestigd te Dublin, Ierland,
gedaagde,
procesadvocaat mr. R.A.M. Schram,
behandelend advocaten mr. K.A.J. Bisschop en mr. H. Zagers.
Partijen zullen hierna Rined, Wyeth en Cara genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met producties 1 t/m 44
- -
de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 37 van de zijde van Wyeth
- -
de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 38 van de zijde van Cara
- -
de conclusie van repliek, houdende wijziging van eis met producties 45 en 46
- -
de conclusie van dupliek met producties 38 t/m 45 van de zijde van Wyeth
- -
de conclusie van dupliek met producties 39 t/m 45 van de zijde van Cara
- -
de akte overlegging producties 47 en 48 van de zijde van Rined
- -
de akte overlegging producties 46 t/m 60 van de zijde van Wyeth
- -
de akte overlegging producties 46 t/m 56 van de zijde van Cara
- -
het proces-verbaal van het op 11 maart 2014 gehouden pleidooi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Wyeth had in Ierland een faciliteit voor de productie van farmaceutische producten. Zij produceerde onder meer anticonceptiepillen. Daarbij gebruikte zij het synthetisch hormoon medroxy progesteron acetaat (hierna: MPA). Onderdeel van het productieproces was coating van de geneesmiddelen. Dit proces resulteerde mede in twee afvalstromen: de ene bestaande uit een wateroplossing met alleen suiker en kleurstof (suikerwater), de andere uit een suikeroplossing met kleurstof alsmede MPA.
2.2.
Wyeth beschikte als afvalproducent over een Integrated Pollution Prevention and Control licence (hierna: IPC-vergunning) van de Ierse overheid.
2.3.
Cara is afvalmakelaar. Cara heeft vanaf 1997 voor Wyeth de verwijdering van de stroom suikerwater zonder MPA verzorgd. Het suikerwater met MPA heeft Wyeth tot 2000 via een afvalverwerkingsbedrijf naar verbrandingsfabrieken laten verschepen.
2.4.
In 1999 heeft Cara Wyeth in contact gebracht met afvalverwerkingsbedrijf Bioland Liquid Sugars B.V. (hierna: Bioland) in België met het oog op een nuttige toepassing van de stroom suikerwater zonder MPA. In oktober van dat jaar heeft Wyeth in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van Cara een audit uitgevoerd bij Bioland. Tijdens de audit heeft Wyeth aan Bioland gevraagd of zij over een vergunning beschikte. Bioland heeft daar bevestigend op geantwoord en toegezegd de vergunning toe te zenden. Dat laatste is niet gebeurd.
2.5.
Na de audit heeft Cara aan Wyeth een offerte uitgebracht voor de verwerking van suikerwater zonder MPA door Bioland. Wyeth heeft Cara daarna suikerwater zonder MPA ter verwerking voor nuttige toepassing doen afvoeren naar Bioland.
Vanaf september 2000 is voor Wyeth door Cara ook suikerwater met MPA naar Bioland verzonden. Bioland was ervan op de hoogte dat de tweede stroom suikerwater MPA bevatte. Bioland beschikte niet over een vergunning voor verwerking van farmaceutisch afval.
2.6.
Op het uitvoeren uit Ierland van het suikerwater was van toepassing de Verordening (EEG) 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: Vo EEG 259/93). Op grond van artikel 3 en 6 van deze verordening diende van de uitvoer van het suikerwater (zowel zonder als met MPA) vanuit Ierland naar België een kennisgeving plaats te vinden aan de Belgische bevoegde autoriteit. Een dergelijke kennisgeving is nimmer gedaan.
2.7.
Op grond van artikel 34 Vo EEG 259/93 is de producent van afvalstoffen gehouden alle nodige maatregelen te nemen om afvalstoffen op een zodanige wijze te verwijderen of nuttig toe te passen dan wel de verwijdering of nuttige toepassing op zodanige wijze te regelen, dat de kwaliteit van het milieu wordt beschermd overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG en Richtlijn 91/689/EEG.
2.8.
In het voorjaar van 2002 raakte Bioland in financiële problemen, die tot haar faillissement hebben geleid. Bioland had tot dat moment 200 ton suikerwater met MPA van Wyeth ontvangen, maar nog niet verwerkt. De curator in het faillissement heeft Bioland dringend verzocht voor afvoer van het op het bedrijf van Bioland opgeslagen suikerwater zorg te dragen.
2.9.
In april 2002 heeft Bioland de Van Genugtengroep, een Nederlandse varkenshouder annex veevoerbedrijf, benaderd om het suikerwater af te nemen. De Van Genugtengroep heeft een andere Nederlandse varkenshouder annex veevoerbedrijf, Zeeland Voeders B.V. (hierna: Zeeland Voeders) op de hoogte gesteld van het aangeboden suikerwater. Zeeland Voeders heeft diverse partijen suikerwater (met MPA) afgenomen van Bioland en heeft een deel daarvan doorverkocht aan Rined, een bedrijf dat zich bezig houdt met de handel in veevoeders en bestanddelen daarvan. Het suikerwater is op 15 april 2002 gelost in een opslagsilo van Rined in de Rips en vermengd met tarwezetmeel afkomstig uit een fabriek in Sas van Gent. Kort daarna heeft Rined bij Zeeland Voerders geklaagd over rode verkleuring van het tarwezetmeel als gevolg van het rode suikerwater. Rined en Zeeland Voeders hebben vervolgens afgesproken dat Zeeland Voeders (een deel van) het met het rode suikerwater vermengde tarwezetmeel terug zou nemen, hetgeen is gebeurd. Een ander deel van het met suikerwater vermengde tarwezetmeel is door Rined als varkensvoer verkocht en vanaf 18 april 2002 geleverd aan (Nederlandse) varkenshouders. Op de facturen aan de afnemers stond steeds vermeld “Tarwezetmeel Sas van Gent”.
2.10.
Ingevolge de Verordening Registratie Ondernemingen Diervoedersector 1990 diende in 2002 elk bedrijf dat activiteiten ontplooide op het gebied van productie en verwerking van en handel in diervoeder zich te registreren bij het Productschap Diervoeder (PDV). PDV werkte met de GMP-Regeling diervoedersector. De kern van deze regeling werd gevormd door de “Good Manufacturing Practice” (“GMP”) en de geïntegreerde Hazard Analysis of Critical Control Points Standard” (“HACCP Standaard”), welke van toepassing was op alle producenten en handelaars die GMP-gecertificeerd waren. Op grond van de Verordening PDV erkenningsregeling GMP diervoedersector 2000 konden bedrijven zich aanmelden bij PDV voor diverse GMP-erkenningen en een HACCP-erkenning, tezamen GMP+. Onderdeel van de erkenningsregeling was de GMP code diervoedersector waarin voorwaarden met betrekking tot basiskwaliteit waren gespecificeerd. Het doel van de GMP code diervoedersector was onder meer producten en diensten voort te brengen op een wijze die in hoge mate waarborgt dat leveranciers van deze producten en diensten voldoen aan de eisen in wet- en regelgeving, verband houdende met de veiligheid voor mens, dier en milieu (basiskwaliteit). Teneinde die basiskwaliteit te waarborgen was in de Algemene GMP code diervoerdersector een groot aantal voorschriften opgenomen over onder meer de administratie, verificatie en analyse van voedermiddelen, toevoegingsmiddelen en overige hulpstoffen.
2.11.
Zeeland Voeders en Rined beschikten beide over een GMP-erkenning. Bioland beschikte niet over een GMP-erkenning en was evenmin HACCP gecertificeerd. Zeeland Voeders heeft het suikerwater (met MPA) van Bioland afgenomen buiten het GMP-erkenningssysteem om en zonder het verplichte onderzoek naar de herkomst ervan.
2.12.
Het is onder de GMP-regeling niet toegestaan het suikerwater, zijnde een afvalstof uit de farmaceutische industrie, (al dan niet met MPA) te verwerken in veevoer.
2.13.
MPA wordt beschouwd als een groeihormoon. Het kan worden gebruikt om de groei van (mest)varkens te bevorderen, maar leidt bij fokzeugen tot onvruchtbaarheid. Het toedienen van MPA aan vee, waaronder varkens, is in de Europese Unie verboden.
2.14.
In mei 2002 bleken varkens in een drietal in Nederland (Noord-Brabant) gevestigde varkenshouderijen te kampen met vruchtbaarheidsproblemen. Na onderzoek bleek het vlees van de varkens op die bedrijven MPA te bevatten. Vastgesteld is dat de varkens mede waren gevoerd met voer dat was bereid met glucosesiroop die was afgenomen van een onderneming van de Van Genugtengroep (Porker Foods B.V.). Vervolgens kwam aan het licht dat er bij (veel) meer varkenshouderijen varkens waren gevoerd met van Bioland, c.q. van de Van Genugtengroep of van Zeeland Voeders afkomstig suikerwater met MPA. Op 26 juni 2002 heeft de AID een monster genomen van het tarwezetmeel in de opslagsilo van Rined in de Rips. Dit monster testte positief op MPA. Rined is daar op 2 juli 2002 van op de hoogte gesteld.
2.15.
Van overheidswege (het toenmalige ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), c.q. haar Algemene Inspectie Dienst - AID) is vanaf juni 2002 onderzoek gedaan naar de verspreiding van MPA onder varkenshouderijen en naar de herkomst daarvan. Vele varkenshouderijen zijn toen voor enige tijd “onder toezicht geplaatst” van de AID, hetgeen betekende dat geen varkens van die bedrijven mochten worden verhandeld of geslacht voor consumptie, tenzij bij individuele tests was gebleken dat de dieren geen MPA bevatten. Ook heeft de AID verschillende besmette varkenshouderijen gesloten en/of geruimd.
2.16.
Rined heeft de facturen voor het door haar geleverde met MPA besmette varkensvoer gecrediteerd. Verder heeft zij silo’s moeten huren om met MPA besmet teruggenomen voer op te slaan. Daarnaast is zij door een groot aantal varkenshouders aansprakelijk gesteld voor de geleden schade als gevolg van leveren van met MPA besmet varkensvoer en heeft zij schadeloosstellingen betaald.
2.17.
Een medewerker van OVAM, de Belgische afvalstoffenautoriteit, heeft bij e-mailbericht van 13 februari 2014 het volgende geantwoord op vragen van mr. Beukers:
“1. Klopt het dat uw organisatie vóór 2002 ook al bekend was met een twijfelachtige reputatie van Bioland Liquid Sugars?
Dat klopt. De Vlaamse milieu-inspectie stelde in 1999, 2000 en 2001 vast dat een milieuvergunning ontbrak en dat er schadelijke stoffen werd geloosd. Later in 2001, na de toekenning van de milieuvergunning, stelde de inspectie vast dat nog steeds schadelijke stoffen werden geloosd.
2. Is aannemelijk dat uw organisatie de invoer van farmaceutisch afval naar België (bestemd voor Bioland) zou hebben toegestaan, indien Wyeth en/of Cara in 2002 de juiste kennisgevingen zouden hebben gedaan?
Bioland was niet vergund voor de verwerking van farmaceutisch afval, de OVAM zou de invoer niet hebben toegestaan als we hadden geweten dat het om farmaceutisch afval ging.
3. Is bij het antwoord op vraag 2 van belang of de kennisgeving onder de “groene lijst’ of onder de “oranje lijst” op die laatste lijst staat farmaceutisch afval) zou zijn gedaan? Wordt bij een kennisgeving onder de “oranje lijst” een nader onderzoek gedaan nar de deskundigheid van de afvalverwerker?
Als een afvalstof bestemd is voor nuttige toepassing en voorkomt op de groene lijst hoeft er geen kennisgeving gedaan te worden. Bij het onderzoek van een kennisgeving wordt eerst gekeken naar de vergunning van de verwerker. Als die niet in orde is wordt de kennisgeving geweigerd.
[…]
6. Is het bij het antwoord op vraag 2 van belang of Bioland beschikte over een juiste vergunning voor het verwerken van farmaceutisch afval? Zou uw organisatie hiernaar nader onderzoek hebben gedaan, indien een kennisgeving zou zijn verricht?
Uiteraard. Zoals reeds gesteld is de vergunning van de verwerker een van de belangrijkste elementen die worden onderzocht bij aanvragen voor invoer van afvalstoffen.”
2.18.
PDV heeft de MPA affaire in 2002 geëvalueerd en daarover een (interne) nota opgesteld waarin de volgende conclusies zijn opgenomen:
“[…]
a. Het incident is niet primair veroorzaakt door gebreken in het huidige systeem of de normstelling, maar door de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven door de deelnemende (GMP+ erkende) bedrijven.
[…]
c. Er is bij een aantal ondernemers een discrepantie tussen enerzijds het belang dat wordt gehecht aan kwaliteitsborging en de naleving van de GMP-regelingen en anderzijds de kwaliteitseisen die de markt aan de dierlijke producten stelt. Hierdoor was het mogelijk dat een risicovolle grondstof van een niet GMP-waardig bedrijf in het gesloten ketensysteem kon binnenkomen. Tevens was het mogelijk dat een afwijkende grondstof in een ander product werd verwerkt zonder dat een risicobeoordeling van deze grondstof plaats had gevonden.
d. Bij de hiervoor bedoelde bedrijven ontbreekt enerzijds voldoende inzicht in de risico’s van eigen handelen voor de vervolgschakels in de keten. Anderzijds ontbreekt het in een aantal gevallen aan respect voor de regels en de wijze waarop deze worden gehandhaafd.
[…]
h. Het is van belang dat elke ondernemer in de diervoederketen de vereiste kwaliteitsborging consequent in de dagelijkse praktijk toepast. Dit vraagt niet alleen om professionaliteit, maar ook integriteit van ondernemers.
[…]
j. Kernpunt van deze benadering is dat diervoederbedrijven uitsluitend moeten werken met gekende grondstoffen, waarvan op basis van een risicobeoordeling van het productieproces en de herkomst de risico’s onderkend zijn én aantoonbaar worden beheerst. Dat vraagt voor elke schakel in de keten om inzicht in en zekerheid omtrent de kwaliteitsborging van de toeleverancier(s).”
3. Het geschil
3.1.
Na wijziging van eis vordert Rined samengevat:
te verklaren voor recht dat Wyeth en Cara, althans Wyeth, althans Cara, jegens Rined onrechtmatig hebben gehandeld en hen te veroordelen om de als gevolg van dit onrechtmatige handelen door Rined geleden schade te vergoeden;
Wyeth en Cara hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Rined van een bedrag van € 571.881,48, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
3.2.
Rined stelt ter onderbouwing van haar onrechtmatigheidsverwijt dat Wyeth en Cara – althans een van hen – in strijd hebben gehandeld met (nationale en internationale) wettelijke voorschriften door de Belgische autoriteiten niet in kennis te stellen van het vervoer van de afvalstoffen van Ierland naar België zoals voorgeschreven in artikel 3 Vo EEG 259/93. Daarnaast stelt Rined dat Cara en met name Wyeth hebben gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt door Bioland te selecteren als verwerker van het farmaceutische afval, terwijl zij wisten, althans moesten weten, dat Bioland niet in staat was het van Wyeth afkomstige afval behoorlijk te verwerken. Die handelswijze van Wyeth is tevens in strijd met het sub 2.7 weergegeven artikel 34 Vo EEG 259/93, dat de producent van de afvalstoffen verplicht de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de afvalstoffen op behoorlijke wijze worden verwerkt. Rined is van opvatting dat eenzelfde verplichting uit hoofde van art. 6:162 BW op de afvalmakelaar rust.
Tot slot stelt Rined dat gedaagden aansprakelijk zijn voor het door hen in het verkeer brengen van een gebrekkige zaak, te weten suikerwater dat een bijzonder gevaar voor gebruikers opleverde (artikel 6:173 BW) dan wel dat Wyeth als producent aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door het in het verkeer brengen van een onveilig product (artikel 6:185/6:162 BW).
3.3.
Wyeth en Cara voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Gelet op het feit dat gedaagden in het buitenland zijn gevestigd, heeft deze zaak een internationaal karakter. Dit betekent dat de rechtbank ambtshalve moet beoordelen of zij als Nederlandse rechter bevoegd is en zo ja, welk recht van toepassing is.
4.2.
De bevoegdheid dient beoordeeld te worden aan de hand van Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (‘Brussel I’). Nu gedaagden zijn verschenen en zij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet hebben betwist, is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 24 van Brussel I.
4.3.
Wat betreft de twee hoofdverwijten die Rined gedaagden maakt kan de rechtbank nader onderzoek naar het toepasselijk recht achterwege laten, omdat zij – zoals hierna zal blijken – zowel op basis van het Nederlandse recht als op basis van het Ierse recht tot dezelfde conclusie komt. De rechtbank zal dat voor beide hoofdverwijten afzonderlijk uitwerken.
artikel 3 Vo EEG 259/93
4.4.
Ingevolge artikel 6:162 BW is degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, verplicht de schade te vergoeden die de ander ten gevolge van die onrechtmatige daad lijdt. Die regel brengt mee dat er alleen een verplichting tot vergoeding van (gesteld geleden) schade op grond van onrechtmatige daad kan bestaan als er een causaal verband is tussen de onrechtmatige daad en de schade. Er kan slechts sprake zijn van een causaal verband als sprake is van een zogenaamd conditio sine qua non verband. Dat betekent dat als de gelaedeerde, de (gestelde) onrechtmatige daad weggedacht, de schade (ook) zou hebben geleden, het vereiste causaal verband ontbreekt.
4.5.
Ook naar Iers recht is voor een schadevergoedingsverplichting op grond van onrechtmatig handelen (tort) vereist dat sprake is van een zelfde conditio sine qua non verband.
4.6.
Rined verwijt Wyeth en Cara dat zij zich niet hebben gehouden aan de in art. 3 e.v. Vo EEG 259/93 opgenomen op wettelijke voorschriften betreffende de export van het suikerwater (met MPA) vanuit Ierland en de overbrenging van dat suikerwater naar het bedrijfsterrein van Bioland in België. Rined heeft gesteld dat als Wyeth en/of Cara aan die wettelijke bepalingen hadden voldaan door aan de Belgische autoriteiten een kennisgeving te zenden met betrekking tot de overbrenging van het suikerwater (met MPA) naar Bioland, de invoer van het farmaceutische afval in België niet zou zijn toegestaan en het suikerwater niet zou zijn opgenomen in de Nederlandse varkensvoederketen. Wyeth en Cara hebben die stellingen gemotiveerd bestreden, onder meer door er op te wijzen dat de Belgische afvalstoffenautoriteiten reeds toezicht hielden op Bioland vanwege eerdere onregelmatigheden met onder andere de verwerking van suikersiropen, maar desondanks geen actie ondernamen.
4.7.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van Wyeth en Cara lag het op de weg van Rined feiten en omstandigheden te stellen waaruit zou blijken dat de Belgische autoriteiten bij het wel voldoen door Wyeth en/of Cara aan hun wettelijke verplichtingen onder de verordening hadden opgetreden tegen Bioland en wel zodanig dat daarmee de opname van het suikerwater (met MPA) in de Nederlandse varkensvoedselketen was voorkomen.
Rined heeft in dat kader het in 2.17 weergegeven e-mailbericht van OVAM, de Belgische afvalstoffenautoriteiten, in het geding gebracht, waarin op een vraag van de advocaat van Rined door OVAM is geantwoord dat de invoer van farmaceutisch afval niet zou zijn toegestaan als zij hadden geweten dat het om farmaceutisch afval ging. Wyeth en Cara hebben er op gewezen dat het - met de wetenschap van nu - voor de hand ligt dat de Belgische afvalstoffenautoriteiten verklaren dat zij destijds de invoer van het suikerwater zouden hebben tegengehouden, maar dat het gelet op de feitelijke omstandigheden niet aannemelijk is zij daadwerkelijk zouden hebben opgetreden. Wyeth en Cara hebben ter onderbouwing daarvan onweersproken gesteld dat de Belgische autoriteiten al langere tijd op de hoogte waren van gesjoemel en illegale lozingen door Bioland, maar daartegen geen actie hebben ondernomen, ook niet nadat Bioland failliet ging. Gelet op deze omstandigheden heeft Rined met enkel de verklaring van een medewerker van de Belgische afvalautoriteiten haar stelling dat als Wyeth en/of Cara de (juiste) kennisgeving hadden gedaan de invoer van het farmaceutische afval in België niet was toegestaan en het suikerwater niet was opgenomen in de Nederlandse varkensvoedselketen onvoldoende onderbouwd. Rined heeft derhalve niet voldaan aan haar stelplicht wat betreft het vereiste conditio sine qua non verband tussen enerzijds de aan Wyeth en/of Cara verweten gedraging dat ten onrechte geen kennisgeving is gedaan en anderzijds de (gestelde) schade.
artikel 34 Vo EEG 259/93 en vergelijkbare zorgvuldigheidsverwijten
4.8.
Rined heeft zich verder beroepen op art. 34 Vo EEG 259/93. Rined betoogt dat op Wyeth als producent de verplichting rust om de nodige maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat haar afval op een behoorlijke wijze wordt verwerkt. Zij stelt dat Wyeth aan deze verplichting niet heeft voldaan. Wyeth wist, althans moest weten, dat haar afval zou worden verwerkt door een afvalverwerker die niet over de juiste vergunning beschikte en die ook feitelijk niet in staat was om het MPA-houdende afval behoorlijk te verwerken. Bioland had geen ervaring op het gebied van farmaceutisch afval en wilde ook geen inzicht geven in haar verwerkingsprocessen. Dat heeft Wyeth en Cara er echter niet van weerhouden om het farmaceutische afval naar Bioland af te zetten. In dit verband stelt Rined dat ook op Cara als professionele dienstverlener te dien aanzien een bijzondere zorgplicht rust.
4.9.
Rined heeft in dit verband nog aangevoerd dat gedaagden wisten dat het afval MPA bevatte. De kans op schade was dus niet gering, terwijl de omvang van de mogelijke schade groot kon zijn. De mate van bezwaarlijkheid van te nemen voorzorgsmaatregelen was daarnaast klein, terwijl gedaagden konden inschatten dat derden (niet zijnde Bioland) niet bedacht zouden zijn op het gevaar van MPA in het door Bioland verwerkte suikerwater. Zij hebben derden aldus blootgesteld aan een onaanvaardbaar risico, dat zich uiteindelijk heeft verwezenlijkt. Dit is aan te merken als handelen in strijd met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig.
4.10.
Gedaagden hebben een en ander bestreden. Zij hebben aangevoerd dat, wat er ook op hun handelen zou kunnen worden aangemerkt, de ernst en afkeurenswaardigheid daarvan in het niet valt bij de verwijten die Rined ter zake kunnen worden gemaakt. De rol van Rined zelf in de verspreiding van MPA onder Nederlandse varkensboeren is onrechtmatig en de schade waarvan zij vergoeding vraagt is het gevolg van haar eigen schuld. Die rol komt volgens gedaagden samengevat op het volgende neer. Rined heeft illegaal tarwezetmeel met afvalsuikerwater vermengd. Rined wist dat het suikerwater van Bioland afkomstig was, althans heeft willens en wetens niet geïnformeerd naar de herkomst van het suikerwater terwijl dit een afwijkende kleur had en een prijs had die ver boven de prijs van regulier suikerwater lag. Rined heeft de betrokken voedseltransporten niet adequaat geadministreerd, heeft bij de verkoop van het met dit suikerwater vervaardigde mengvoeder aan afnemers misleidende informatie verstrekt over de samenstelling en herkomst van het product en heeft ook nadat de besmetting bekend was nog met MPA besmet voer afgeleverd. Rined heeft zich aldus volgens gedaagden onder meer schuldig gemaakt aan overtreding van de GMP-regeling, van de Regeling in- en uitvoercontroles diervoeders en van het inzamelverbod op bedrijfsafvalstoffen
4.11.
De rechtbank oordeelt als volgt. Naar Nederlands recht is voor het aannemen van aansprakelijkheid naast conditio sine qua non verband nodig dat de schade in een zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van Wyeth berust dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (art. 6:98 BW).
4.12.
Het Ierse recht kent de notie dat de onrechtmatigheid van een later in de keten plaatsvindend handelen van een ander, dat net als het handelen van de schuldenaar causaal is geweest voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, aan toerekening van die schade als een gevolg van het handelen van de schuldenaar in de weg kan staan. Het komt daarbij aan op een beoordeling van de ernst van de gemaakte fouten. Indien de fout van de ander, mede gelet op het aan de schuldenaar gemaakte verwijt, voldoende ernstig is, staat het handelen van die ander als “novus actus interveniens” aan toerekening van de schade in de weg.
4.13.
Indien, zoals hier, die ander degene is die de schade heeft geleden en daarvan vergoeding vordert, voorziet het Nederlandse recht in de mogelijkheid van een vergelijkbare benadering, en wel op de voet van art. 6:101 BW, eigen schuld. Gedaagden hebben hun verweer mede in de sleutel van eigen schuld geplaatst.
4.14.
Nu in beide benaderingen de primaire focus ligt op de ernst de over en weer gemakte verwijten en de mate waarin deze tot de schade hebben bijgedragen is de rechtbank van oordeel dat toepassing van Nederlands recht niet tot een relevant verschil in uitkomst leidt, zodat de zaak aan de hand van Nederlands recht zal worden beoordeeld.
4.15.
De rechtbank zal veronderstellenderwijze aannemen dat er naar Nederlands recht op producenten van afval als het onderhavige MPA-houdende suikerwater de plicht rust om er voor te zorgen dat dit afval - bezien vanuit het perspectief van milieu en gezondheid - veilig wordt verwerkt of verwijderd. Die norm laat zich in een geval als het onderhavige concretiseren tot de verplichting dat de producent zich ervan moet vergewissen dat de afnemer in staat is het afval deugdelijk en veilig te verwerken en strekt er mede toe om schadelijke gevolgen zoals die hier zijn opgetreden, te voorkomen.
4.16.
De rechtbank behoeft niet verder in te gaan op de vraag of deze norm ook het handelen van een afvalmakelaar als Cara regardeert en evenmin op de vraag of er voldoende reden is om aan te nemen dat het selecteren van Bioland als afvalverwerker door Wyeth en/of Cara onzorgvuldig is geweest. Zoals hierna zal worden uitgewerkt slaagt het verweer van gedaagden dat het eigen handelen van Rined aan het aannemen van een op gedaagden rustende vergoedingsplicht in de weg staat.
4.17.
Het van Bioland betrokken suikerwater is vrijgekomen in het (farmaceutisch) bedrijfsproces bij Wyeth en is als zodanig te beschouwen als (chemisch) afval. Dit afval is bij Bioland niet verwerkt, het lag er opgeslagen. (Indien afval voor nuttige toepassing wordt verwerkt, zou daarmee niet langer zijn voldaan aan de kwalificatie afval, maar daarvan is in casu geen sprake.)
Volgens de Regeling In-en uitvoercontroles diervoeders 1998 (CvD Wyeth prod. 42) is het in Nederland brengen van producten, waaronder stoffen bestemd om te worden verwerkt in diervoeders of voedermiddelen, verboden, tenzij de producten voldoen aan de regels gesteld bij Verordening PDV Diervoeders 1998 van het productschap Veevoeder (CvA Cara prod. 26). Een van de bepalingen in deze verordening is dat het een ondernemer verboden is om voedermiddelen in het verkeer te brengen die een gevaar opleveren voor de gezondheid van de mens en op een wijze die misleidend kan zijn.
4.18.
Wat betreft de door gedaagden aan Rined gemaakte verwijten kan op grond van het dossier het volgende worden vastgesteld. Vast staat dat van Bioland afkomstig suikerwater in de silo van Rined in de Rips is gemengd met tarwezetmeel en vervolgens door Rined als mengvoeder is afgezet bij verschillende afnemers. Niet betwist is dat via Rined het product zonder dat dit vergezeld was van de op grond van de Regeling In-en uitvoercontroles diervoeders 1998 vereiste documenten, is doorgeleverd. De rechtbank ontleent aan de verklaring van [A] (toenmalig bestuurder van Rined) 26/6/2002 AID (CvA Wyeth prod. 17) het volgende omtrent de achtergrond van deze leveranties.
Wij werden telefonisch benaderd door [B] van ZV (Zeeland Voeders, rb) dat zij voor deze ene partij geen directe afzet hadden en vroegen ons derhalve of wij hun van deze partij af konden helpen. De partij siroop was volgens verklaring van de directeur van ZV afkomstig van Sita. Omdat siroop ook een suikerhoudend voedermiddel is en normaliter blank van kleur is, hebben wij besloten deze partij te laten lossen in onze voorraadsilo te Rips. Die gebruiken wij enkel voor tijdelijke opslag van tarwezetmeel. Dit is nagenoeg geheel tarwezetmeel van Cerestar. Slechts zeer incidenteel wordt daar tarwezetmeel van andere fabrieken in gelost.
Op 15/04/02 is de siroop door een wagen van ZV in onze silo te Rips gelost. Daar is door ZV een leverbon nr. 2332 datum 15/04/2002 van opgemaakt en wordt siroop als drink omschreven. Enige tijd later werden wij er door een chauffeur van ons op geattendeerd dat de tarwezetmeel uit de silo te Rips rood verkleurd was. Daar waren wij niet blij mee aangezien onze klanten ervan uitgaan dat de tarwezetmeel rechtstreeks vanaf de fabriek te Sas van Gent aan hen wordt geleverd. Sommige eisen dat zelfs. Als gevolg daarvan hebben wij meteen contact opgenomen met [C] (Zeeland Voeders, rb) en we hebben toen afgesproken dat hij mee zou helpen de silo zuigleeg te maken omdat hij het geen bezwaar vond als zijn varkens verkleurde siroop zouden krijgen. Als gevolg daarvan zijn er in die periode 9 vrachten tarwezetmeel met rode siroop door [C] uit die silo te Rips gereden.
Zelf hebben wij op 3 mei 2002 een vracht, totaal 34860 kg tarwezetmeel met rode siroop afgeleverd aan [D] (een afnemer van Rined, rb). Direct daarna reclameerde [D] over de rode verkleuring. Met een verhaaltje dat de tankwagen die de tarwezetmeel geleverd had verontreinigd was geweest met siroop heb ik de zaak toen nog af kunnen doen en bleef [D] in de veronderstelling dat de tarwezetmeel rechtstreeks vanuit Sas van Gent aan hem geleverd was. Toen [D] later problemen kreeg bij zijn zeugen kwam het verhaal heel anders te liggen en heb ik hem verteld dat die bewuste partij in tijdelijke opslag in de silo te Rips was geweest en dat daar de verkleuring door de siroop had plaatsgevonden.
(…)
Na deze genoemde afleveringen, totaal 13 vrachten, 9x Zeeland Voeders BV en vier vrachten die wij zelf hebben afgeleverd, was de silo zuigleeg, zoals wij dat noemen, doch dat betekent in de praktijk dat er toch nog wel 50 of zelf 100 ton ingezeten kan hebben. Vervolgens hebben wij er weer diverse partijen tarwezetmeel in die silo gelost en zijn er ook weer partijen uit afgeleverd.
4.19.
Ook de verklaring [B] (Zeeland Voeders, rb) 06/08/2002 AID (CvA Wyeth prod. 20) geeft informatie omtrent de betrokken leverantie.
Zeeland Voeders heeft Bioland vooruit willen helpen met het afnemen van de partij suikerwater van 100 ton terwijl zij deze proefvrachten niet allemaal op de bedrijven van [C] konden gebruiken. Ik heb toen gezocht naar andere afnemers. Dit heb ik gedaan na het goed bevinden van de eerste proefvracht die is aangevoerd op de bedrijven van [C]. Zo heb ik contact gezocht met [E] van Rined. Ik heb hem een bod gedaan van 1,20 per procent droge stof. [E] ging daar direct mee akkoord. [E] heeft mij niet gevraagd om een monster van het suikerwater. lk denk dat hij dat niet gevraagd heeft omdat Zeeland Voeders een goede relatie heeft Rined.
4.20.
De rechtbank kent verder betekenis toe aan de verklaring van de algemeen secretaris van de Nederlandse vereniging Diervoederindustrie (akte Wyeth prod. 53).
Gebruikelijk is dat suikerwater kleurloos is. In mijn ogen had dit voor de betrokken afnemer reden moeten zijn om door te vragen naar de herkomst van het product. Het is in de diervoedersector sowieso niet gebruikelijk dat een organoleptische beoordeling van het product plaatsvindt alvorens tot aankoop wordt overgegaan. Iemand die regelmatig suikerwater koopt zou dit moeten weten. Als je incidenteel koopt, moet je sowieso extra alert zijn. Er is geen reden om in zijn algemeenheid aan suikerwater een kleur toe te voegen omdat dan de gebruiksmogelijkheden worden beperkt. Anderzijds staat het feit dat suikerwater gekleurd is er op zichzelf niet aan in de weg dat het de gebruikelijke handelskwaliteit kan hebben.
4.21.
De rechtbank oordeelt omtrent deze bevindingen als volgt. [A] heeft over de herkomst van de lading siroop wisselend verklaard. Hij heeft op 26 juni 2002 ten overstaan van de AID verklaard dat de partij volgens de directeur van Zeeland Voeders afkomstig was van Sita. Ter zitting heeft hij echter verklaard dat Zeeland Voeders haar leveranciers niet wilde prijsgeven en dat Rined nooit suikerwater van Sita afnam.
4.22.
Ook over de wijze van omgang met die partij suikerwater zijn de verklaringen niet eenduidig. In de conclusie van repliek paragraaf 102 stelt Rined dat zij de partij niet als afwijkende partij heeft behandeld. Normaal wordt het voer, zowel het suikerwater als het tarwezetmeel, rechtstreeks vanuit de fabriek naar de varkenshouders geleverd, waar het door de varkenshouders wordt gemengd. Het komt echter regelmatig voor dat het aanbod van de fabriek groter is dan de vraag van de varkenshouders. In zo’n geval wordt, indien Rined opslagruimte beschikbaar heeft, een deel van het beschikbare voer opgeslagen in een van de silo’s. Bij pleidooi heeft Rined echter laten weten dat de afwijkende behandeling volledig was ingegeven door de afwijkende kleur. Deze verklaring staat op gespannen voet met de hiervoor aangehaalde verklaring van [A]. De bij pleidooi gegeven verklaring veronderstelt immers dat Rined op het moment dat zij besloot om het suikerwater in De Rips op te slaan op de hoogte was van de afwijkende kleur, terwijl uit de andere verklaringen volgt dat die afwijkende kleur pas is ontdekt nadat het al in De Rips was opgeslagen. De rechtbank is op grond van deze vaststellingen van oordeel dat uit het eigen gedrag van Rined blijkt dat deze het betrokken suikerwater heeft beschouwd als afwijking van de normale gang van zaken, die tot een daarop aangepaste gedragslijn noopte. Dat bij pleidooi in tweede instantie hierop weer wordt teruggekomen sterkt de rechtbank in de gedachte dat Rined op dit punt heeft zitten draaien.
4.23.
Al aangenomen dat Rined niet geweten zou hebben van de herkomst van het betrokken suikerwater, heeft Rined gehandeld in strijd met de Verordening PDV erkenningsregeling GMP diervoedersector 2000. Net als Zeeland Voeders was ook Rined een zogenaamde GMP erkende instelling. Een dergelijke ondernemer dient ervoor zorg te dragen dat alle onderdelen van het voortbrengingsproces en/of de gebruikte voedermiddelen worden gecontroleerd en geïnspecteerd volgens vastgelegde instructies. Zo is een ondernemer met een GMP erkenning uit een oogpunt van zorgvuldigheid verplicht tot het testen van producten op mogelijke ongewenste bestanddelen die het product mogelijk onveilig maken voor consumptie, indien de herkomst niet zeker is of niet wordt vertrouwd.
4.24.
De rechtbank onderschrijft niet de stelling van Rined dat de vraag of GMP voorschriften zijn overtreden bij de beoordeling van het handelen van Rined niet van belang is. De GMP regeling bevat weliswaar geen wettelijke voorschriften, maar heeft als een door de branche tot stand gebracht en in de branche geldend systeem van zelfregulering niettemin betekenis. Zij kan immers, zoals hier gebeurt, bij de invulling van de voor voederproducenten geldende normen voor zorgvuldig handelen als referentiepunt worden gebruikt.
4.25.
Vast staat dat Rined zelf geen analyse heeft uitgevoerd. Uit de verklaring van [B] blijkt dat Rined ook niet heeft gevraagd of Zeeland Voeders een monster had genomen. Verder valt het de rechtbank op dat Rined, hoewel zij het product in verband met de verkleuring aanvankelijk heeft geweigerd en door Zeeland Voeders heeft laten terughalen, toch ook zelf vier vrachten heeft uitgeleverd, en heeft toegestaan dat 50 tot 100 ton vermengd raakte met andere partijen zetmeel. Ook valt op dat Rined afnemers die het product vanwege de afwijkende kleur niet vertrouwden misleidend heeft geïnformeerd omtrent de verkleuring en deze afnemers daardoor de mogelijkheid heeft ontnomen om in verband met het gebrek aan herkomstgegevens zelf maatregelen te nemen, zoals het weigeren van het product.
4.26.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat Rined onzorgvuldig heeft gehandeld door het geleverde suikerwater te vermengen met tarwezetmeel zonder zekerheid omtrent de samenstelling van dat water te krijgen. Redengevend daarvoor is dat Zeeland Voeders geen duidelijkheid wenste te verschaffen over de herkomst van het product, dat het product een afwijkende kleur had en dat Rined zelf in een aantal opzichten afwijkend met het product is omgesprongen, althans daarover niet eenduidig heeft verklaard.
4.27.
De omstandigheid dat ook Zeeland Voeders een GMP-gecertificeerd bedrijf is, is geen reden om anders te oordelen. Op Rined rustte, in bewoordingen die aan het Evaluatierapport van het Productschap Diervoeder zijn ontleend, de plicht om uit een oogpunt van zorgvuldigheid uitsluitend te werken met gekende grondstoffen, waarvan op basis van een risico-beoordeling van het productieproces en de herkomst de risico’s onderkend zijn én aantoonbaar worden beheerst. Dat omvat mede de plicht om zich te vergewissen van de kwaliteitsborging van de toeleveranciers.
4.28.
De rechtbank acht verder van belang dat de GMP-erkenningsregeling voorschrijft dat ten behoeve van tracering registraties van opdrachten en bestellingen van afnemers moeten worden bewaard. Zoals is gebleken uit de verklaringen en de administratie van Zeeland Voeders heeft deze het product ‘drink’ doorverkocht aan Rined. Rined heeft het, na menging met tarwezetmeel, geleverd aan afnemers en deels terug geleverd aan Zeeland Voeders. In het door Zeeland Voeders aan het PDV verstrekte overzicht van leveranties (CvA Cara prod. 26) wordt vermeld dat er tarwezetmeel geladen is uit de opslag van Rined in De Rips. Dit is ook gefactureerd als tarwezetmeel. De rechtbank stelt vast dat dit onjuist is, omdat het een mengsel betreft van tarwezetmeel en drink. Dit is misleidend en een overtreding van art. 3.1 van de Diervoederwetgeving deel I Verordening PDV Diervoeders 1998.
Ook [A] zelf verklaart dat de administratie niet volledig is (CvA Wyeth prod. 17):
“Pas nu jullie dat zeggen blijkt hier dat er geen negen maar tien vrachten verontreinigde siroop door Zeeland Voeders BV uit de silo te Rips zijn gehaald. In onze administratie was de partij van 13 mei 2002 niet opgenomen. Waarschijnlijk is deze partij door Zeeland Voeders BV niet op de gebruikelijke wijze per fax aan ons doorgegeven, waardoor hiervan door ons geen ritnummer is aangemaakt. Op het overzicht van teruggehaalde partijen tarwezetmeel, dat wij van [B] van Zeeland Voeders BV hebben ontvangen, staat die tiende partij wel vermeld en dus zullen zij die ook wel af silo te Rips gehaald hebben. Dat is een kwestie van vertrouwen. Een sluitende controle daarop hebben wij van onze kant niet. Dat moeten we helaas bekennen. Ook van de overige leveringen tarwezetmeel uit de silo te Rips welke eind juni 2002 hebben plaatsgevonden, zijn door ons nog geen facturen voor de betreffende klanten opgemaakt.
Naar aanleiding van vragen omtrent de verontreinigde tarwezetmeel van onze klanten ben ik al dagenlang continu in de weer om alle mogelijke oorzaken te achterhalen. Daarbij heb ik aan de hand van de weekstaten van de chauffeurs ook alle transportbewegingen nagetrokken en daarbij kwam tevens naar voren dat nog 5 klanten van ons verontreinigde tarwezetmeel hebben ontvangen die in eerste instantie niet bekend waren, aangezien die door ons niet zijn gefactureerd als zijnde partijen af silo Rips. Dat is een administratieve fout onzerzijds die wij later ontdekt hebben.”
Ook hieruit volgt dat Rined niet voldaan heeft aan de zorgvuldigheidsnormen die gelden voor GMP-erkende bedrijven.
4.29.
De rechtbank stelt tenslotte vast dat Rined de door Wyeth gestelde sterke aanwijzingen dat zij is doorgegaan met de levering van het betrokken veevoer nadat uit tests was gebleken dat het MPA bevatte, onvoldoende heeft weerlegd. Immers, Rined heeft bij repliek (CvR Rined paragraaf 112) gesteld dat zij op 28 juni 2002 bekend is geworden met de MPA-besmetting en dat de silo in De Rips op 26 juni 2002 werd verzegeld. Wyeth heeft verwezen naar facturen die als productie 12 bij de dagvaarding zijn overgelegd en heeft erop gewezen dat dit alle creditnota’s zijn en dat die consequent refereren aan de datum waarop de partij tarwezetmeel bij de betreffende varkensboer was gelost. Aldus blijkt uit deze facturen dat tien leveranties hebben plaatsgevonden na 2 juli 2002, de datum waarop Rined in kennis is gesteld van de MPA-besmetting. De rechtbank stelt vast dat Rined dit betoog onweersproken heeft gelaten.
4.30.
De door Rined door voormeld samenstel van gedragingen zelf overtreden zorgvuldigheidsnorm heeft een strekking die vergelijkbaar is met de norm die zij ten aanzien van gedaagden inroept. Het betreffen normen die er toe strekken dat schadelijke of om andere redenen ongewenst geachte stoffen terecht komen in ketens of op plaatsen waar(in) zij uit een oogpunt van zorg voor milieu en gezondheid ongewenst worden geacht.
Niet gezegd kan worden dat gedaagden wat betreft hun gebrek aan zorgvuldigheid meer te verwijten valt dan Rined zichzelf zou moeten verwijten. Naar het oordeel van de rechtbank is het omgekeerde het geval. De rechtbank acht voor dat oordeel van belang dat het samenstel van normen waarop Rined bedacht had moeten zijn specifieker is dan de norm van art 34 van de Verordening en dat de voorzienbaarheid dat het handelen van Rined het soort schade zou veroorzaken waar Rined nu vergoeding van vordert aanzienlijk groter is dan de voorzienbaarheid van (deze) schade als gevolg van schending van de op gedaagden rustende zorgvuldigheidsnorm. Daartussen zit immers nog het onzorgvuldig handelen van zowel Bioland (die wist dat het ging om MPA-houdend afval en zich niet op deze wijze van dat afval heeft mogen ontdoen) als Zeeland Voeders (die moet hebben geweten dat het afval MPA bevatte en het hoe dan ook niet mocht importeren op de wijze waarop zij dat heeft gedaan).
4.31.
De slotsom is dat het hiervoor besproken eigen schuld verweer slaagt, en dat de schade in de verhouding tussen Rined en de gedaagden, geheel voor rekening van Rined moet blijven.
Overige gronden
4.32.
Rined beroept zich er tot slot op dat Wyeth als producent aansprakelijk is voor de schade veroorzaakt door het in het verkeer brengen van een onveilig product. Deze kwestie valt onder het toepassingsgebied van het Haags Productaansprakelijkheidsverdrag (HPAV). Op grond van artikel 5 HPAV is Nederlands recht van toepassing aangezien de gewone verblijfplaats van Rined (de rechtspersoon die stelt rechtstreeks schade te hebben geleden) in Nederland is gelegen en het betreffende product tevens door Rined in Nederland is verkregen.
4.33.
Het beroep op aansprakelijkheid van Wyeth als producent van het afval slaagt niet.
Voor zover het beroep is gegrond op art. 6:185 BW staat art. 6:190 BW er aan in de weg. Ook overigens is er geen grond voor productaansprakelijkheid. Gegeven de omstandigheid dat het hier afval betrof dat door Bioland was afgenomen om met het oog op een nuttige toepassing te worden verwerkt, is van belang dat door de Belgische strafrechter is vastgesteld (CvA Cara prod. 2, p. 10) dat Bioland op de hoogte was van de omstandigheid dat het MPA-houdend afval was. De producent van het afval kan niet worden aangesproken uit hoofde van productaansprakelijkheid wanneer Bioland vervolgens niet verwerkt, maar zich op onzorgvuldige wijze van het afval ontdoet. Dat zou een volstrekte overspanning van de uit uitgangpunten van productaansprakelijkheid voortvloeiende zorgvuldigheidsnorm zijn.
4.34.
Ten aanzien van het beroep van Rined op aansprakelijkheid van de bezitter voor een gebrekkige roerende zaak geldt het volgende. Naar Nederlands recht bestaat geen aansprakelijkheid van gedaagden op grond van artikel 6:173 BW, omdat Rined op het moment van het ontstaan van schade - het moment waarop het suikerwater met MPA werd gemengd met het tarwezetmeel - zelf bezitter van het suikerwater was en niet Wyeth of Cara. Voor zover Rined het oog heeft op een grondslag voor bezittersaansprakelijkheid die naar Iers recht zou moeten worden beoordeeld heeft Rined onvoldoende gesteld om aanknopingspunten te bieden voor onderzoek naar enige toepasselijke rechtsnorm.
Conclusie
4.35.
Alle vorderingen worden afgewezen. Rined zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Wyeth en Cara worden veroordeeld.
4.36.
De kosten aan de zijde van Wyeth worden begroot op:
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat 10.320,00 (4 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 13.941,00
4.37.
De kosten aan de zijde van Cara worden begroot op:
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat 10.320,00 (4 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 13.941,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Rined in de proceskosten, aan de zijde van Wyeth tot op heden begroot op € 13.941,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Rined in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Wyeth, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Rined niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt Rined in de proceskosten, aan de zijde van Cara tot op heden begroot op € 13.941,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Rined in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Cara, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Rined niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. H.J.M. Burg en mr. M. Goedhuis-Visser en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2014.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑04‑2014