Rb. 's-Gravenhage, 02-02-2010, nr. 09/757405-09
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL1698, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
02-02-2010
- Zaaknummer
09/757405-09
- LJN
BL1698
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BL1698, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 02‑02‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8649, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑02‑2010
Inhoudsindicatie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op een afgrijselijke wijze een weerloze en slechtziende 78-jarige vrouw in haar woning in Den Haag heeft vermoord. Verdachte was werkzaam in de thuiszorg en heeft in het verleden ook aan het slachtoffer thuishulp verleend. Zij heeft volgens de rechtbank misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hulpverleners moet kunnen worden gesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat dit vertrouwen het slachtoffer er waarschijnlijk toe heeft gebracht verdachte op de dag van haar dood toegang tot haar woning te verlenen. Verdachte heeft ervoor gekozen gedurende het hele strafproces te zwijgen en aan geen enkel onderzoek willen meewerken. Daardoor heeft de rechtbank geen inzicht gekregen in haar motieven en beweegredenen en evenmin antwoord op de vraag of er sprake is van een geestelijke stoornis. De aard van het misdrijf dat enerzijds blijk geeft van ongeremde agressie en anderzijds van zeer koelbloedig optreden, maakt dat verdachte in staat moet worden geacht nogmaals een dergelijk feit te plegen. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat het belang van de beveiliging van de maatschappij zwaarder moet wegen dan het belang van verdachte, met name haar belang om een tijdelijke gevangenisstraf opgelegd te krijgen. Om te voorkomen dat verdachte nogmaals de gelegenheid krijgt een dergelijk feit te plegen heeft de rechtbank een levenslange gevangenisstraf opgelegd.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/757405-09
Datum uitspraak: 2 februari 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1971,
[adres]
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 en 19 januari 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.S. Warnaar en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. J.I. Echteld, advocaat te Gouda en de raadsman van verdachte mr. C. Krijger, advocaat te 's-Gravenhage en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 6 maart 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen
(tenminste vijftig keer) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
in het bovenlijf en/of de hals en/of de nek en/of het gezicht en/of het
(achter)hoofd van die [slachtoffer] gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 6 maart 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen
(tenminste vijftig keer) met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in het bovenlijf en/of de hals en/of de nek en/of het gezicht en/of
het (achter)hoofd van die [slachtoffer] gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd
en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal en/of poging diefstal,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of
een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 6 maart 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen
(tenminste vijftig keer) met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in het bovenlijf en/of de hals en/of de nek en/of het gezicht en/of
het (achter)hoofd van die [slachtoffer] gestoken en/of geprikt, tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
3. Formele verweren en ontvankelijkheid openbaar ministerie
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van vormverzuimen ten aanzien van de verkrijging van het referentiemateriaal DNA van verdachte nu haar schriftelijke instemming daartoe ontbreekt in het dossier, terwijl zij evenmin in de gelegenheid is gesteld een raadsman te raadplegen voorafgaand aan het geven van toestemming tot afname van het referentiemateriaal DNA. Dit is een onherstelbaar vormverzuim en dat moet naar het oordeel van de verdediging leiden tot de uitsluiting van bewijs van de bevindingen uit het DNA-onderzoek.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het proces-verbaal overgelegd waaruit blijkt dat verdachte op 23 maart 2009 heeft ingestemd met de afname van referentiemateriaal DNA en dat zij heeft afgezien van het raadplegen van een raadsman daaromtrent. De inhoud van dat proces-verbaal is door de verdediging niet weersproken. Hiermee is de feitelijke grondslag aan het verweer ontvallen, zodat de rechtbank dit verweer verder onbesproken laat.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het inzetten van een technisch hulpmiddel als bedoeld in artikel 126l Wetboek van strafvordering (Sv) niet heeft plaatsgevonden overeenkomstig de toepasselijke wettelijke voorschriften. De opgenomen OVC-gesprekken dienen dan ook te worden uitgesloten als bewijsmiddel. De verdediging heeft daarenboven een vermoeden aan de rechtbank overgebracht dat mogelijk sprake is geweest van een doelbewuste schending van de algemene beginselen van behoorlijke procesorde. Daartoe heeft de verdediging ten eerste aangevoerd dat in de fase van het opsporingsonderzoek waarin het technische hulpmiddel is ingezet geen sprake was van ernstige bezwaren en geen sprake van een dringende noodzaak. Ten tweede zijn de formaliteiten ernstig geschonden nu het schriftelijke bevel van de officier van justitie op 6 mei 2009 is gegeven ter bevestiging van het mondelinge bevel op 14 april 2009. De rechter-commissaris heeft eveneens op 6 mei 2009 een schriftelijke machtiging verstrekt ter bevestiging van een mondelinge machtiging op 14 april 2009 met ingang van 24 april 2009. De verdediging vermoedt dat eerst nadat de opgenomen communicatie ter zake doende bleek te zijn de schriftelijke bevelen zijn opgesteld en dat er op 14 april 2009 noch een mondelinge machtiging noch een bevel is geweest. Indien dit vermoeden juist is dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft bij repliek een emailbericht van 14 april 2009 van de rechter-commissaris aan de officier van justitie overgelegd. De tekst daarvan luidt als volgt:
"Wat mij betreft is pv OVC volledig en akkoord. Ik zie de vordering wel komen."
Voorts waren naar het oordeel van de officier van justitie de ernstige bezwaren wel aanwezig en zijn deze ook getoetst door de rechter-commissaris. Het ging daarbij om meer dan alleen het telefoongesprek naar de [supermarkt X.]. Er was DNA op de plaats delict aangetroffen van een onbekende vrouw, er was geen braakschade, er was geen afspraak bij een oogarts, er is een bel gehoord en de stem van een vrouw en het zou mogelijk gaan om een bekende van het slachtoffer. De dringende noodzaak bestond naar het oordeel van de officier van justitie daarin dat er na het opheffen van de beperkingen slechts één keer een kans bestond om een eerste gesprek tussen verdachte en haar bezoekers - in casu haar echtgenoot - op te nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op de overgelegde stukken ter zitting staat vast dat de rechter-commissaris de schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 126l Sv heeft gegeven na een mondelinge vordering van de officier van justitie van 14 april 2009.1 Aan de zittingsrechter staat de rechtmatigheid van de toepassing van de door de rechter-commissaris uitgeoefende bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling, in een geval als het onderhavige waarin de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft verstrekt, een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot haar oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen. Voorts omvat die beoordeling de vraag of het gebruik dat de officier van justitie vervolgens heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot het bevelen van het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel, in overeenstemming is met die machtiging en ook overigens rechtmatig is. De rechtbank beantwoordt beide vragen bevestigend. De gevoerde verweren worden dan ook verworpen.
4. Het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk en voorafgegaan van dan wel gevolgd door enig strafbaar feit, te weten diefstal en/of poging daartoe, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het in de dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting - op gronden zoals in de pleitnota verwoord - bepleit dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde in alle modaliteiten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte onmogelijk de dader kan zijn, gelet op het tijdsbestek waarin zij het tenlastegelegde feit zou moeten hebben uitgevoerd. Voorts heeft de verdediging de nodige kanttekeningen geplaatst bij zowel de betrouwbaarheid als de redengevendheid van de door het openbaar ministerie aangevoerde bewijsmiddelen. Daarbij heeft de verdediging tevens gewezen op de ontlastende feiten en omstandigheden, zoals het ontbreken van bloedsporen op kleding en schoeisel van verdachte, het ontbreken van letsel bij verdachte, alsmede het ontbreken van een gewelddadige achtergrond bij verdachte. Ten slotte heeft de verdediging gesteld dat de mate van geweld die is toegepast op het slachtoffer in alle opzichten niet past bij de persoon van verdachte, zowel in fysieke zin als wat betreft haar persoonlijkheid.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging
I Aantreffen van het stoffelijk overschot
Op vrijdag 6 maart 2009 om 13:14 uur is een melding binnengekomen bij alarmnummer 112 van [buurman slachtoffer], Laakkade [huisnummer]. Hij meldde dat er iets mis was bij zijn buurvrouw op de Laakkade [huisnummer] te 's-Gravenhage. *2 De politie heeft daarop omstreeks 13.30 uur de deur van de woning aan de Laakkade [huisnummer] te 's-Gravenhage met een stootijzer geopend. In de hal van de woning lag een oudere vrouw in een grote plas bloed. Naar later bleek ging het om de 78-jarige [slachtoffer]. Zij was door een misdrijf om het leven gekomen. De verbalisanten zagen dat naast het hoofd van de vrouw op de muur bloedspatten zaten. De vrouw lag op haar rug en met het hoofd naar rechts gedraaid. *3
Een broeder van de GGD heeft vastgesteld dat de vrouw was overleden. *4
II Doodsoorzaak
Uit het sectieverslag is gebleken dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van meermalen opgelopen uitwendig inwerkend perforerend en klievend geweld.*5 Zij is in totaal 51 keer gestoken met een scherp voorwerp. Zeventien steken zaten in haar linkerhand. De overige steken waren in het hoofd (twintig huidletsels), hals (acht huidletsels), rug (vijf huidletsels) en nek (één huidletsel) toegebracht. *6
Aan de linkerzijde van het gezicht en de linkerzijde van de behaarde hoofdhuid waren er circa twintig grotendeels scherprandige huidletsels en perforaties. In relatie met de meeste perforaties was er een begeleidend steekkanaal schuin naar binnen en voetwaarts met perforatie van de weke delen en soms van harde delen. De maximaal gemeten lengte van een steekkanaal was 7,2 cm en betrof een perforatie in de wang. In relatie met een der letsels in de behaarde hoofdhuid was er een scherprandige klieving van het schedeldak met daarin een driehoekig metaalfragment met het aspect (deel) van een mespunt. Het gezicht toonde een onderhuidse bloeduitstorting in de oogleden van het linkeroog en de neusrug. *7
Links in de hals bevonden zich circa acht overdwars verlopend en onder elkaar gelegen scherprandige letsels en perforaties. In relatie tot deze letsels waren er diverse steekkanalen schuin naar rechts en voetwaarts tot diep in de weke delen van de hals en tot in het strottenhoofd. Maximale lengte circa 8 cm. Er was bloed ingeademd tot diep in de luchtwegen. Plaatselijk was er afsluiten van de doorgang van luchtwegen door bloed. De linker grote halsader was geperforeerd en de linker inwendige grote halsslagader was net boven de splitsing compleet doorgesneden. *8
In de linkerhand waren in totaal zeventien deels overlangs verlopende scherprandige huidletsels en perforaties. Maximale lengte 4 cm. Er was veel gerelateerde bloeduitstorting in de omgeving. *9
Midden aan het achterhoofd juist boven de nek was een driehoekige huidperforatie met een begeleidend steekkanaal van 1 cm tot in de nekspieren. Verspreid over de rug links en rechts vijf scherprandige huidperforaties met een opvallende torpedovorm en met steekkanalen van ten minste 15 cm, reikend tot in de borstholte, met perforaties van het linkerschouderblad, de borstkas en de linkerlong bovenkwab. Perforatie van de borstholte rechts en de rechterlong. *10
De letsels zijn allen bij leven opgelopen. De letsels zijn opgeleverd door steken met bijvoorbeeld één of meer scherp snijdende voorwerpen en passen bij steken en snijden met een eenzijdig snijdend mes. Het overlijden wordt zonder meer verklaard door het massale bloedverlies en het functieverlies van de vitale organen hierdoor. Het is op grond van de sectiebevindingen niet mogelijk een volgorde aan te geven in het oplopen van de letsels. Ook is het niet mogelijk aan te geven hoe lang [slachtoffer] na het oplopen van de letsels nog heeft geleefd. *11
III Aangetroffen sporen
In de slaapkamer aan de voorzijde van de woning was een kast geopend. Voor deze kast stonden meerdere geldkistjes op de grond. Naast deze slaapkamer was een kleinere kamer gelegen. In de woonkamer stond een kast tegen een muur waarvan de laden geopend waren. Op de grond voor deze kast lagen meerdere papieren. De gehele woning verkeerde in een perfecte staat van onderhoud en was bijzonder netjes, schoon en opgeruimd. *12 De woning was kennelijk doorzocht.
De woning Laakkade maakt deel uit van een aaneengesloten bebouwing van drie en vier woonlagen. Het gedeelte van nr. [huisnummer] bestond uit drie woonlagen. De woning nr. [huisnummer] bevond zich op de derde woonlaag, rechts. *13 In de woning zijn schoensporen aangetroffen en veilig gesteld.* 14 Voorts werd onderzoek gedaan naar dactyloscopische en biologische sporen. *15
In de woning werd in de hal, achter de voordeur, het lichaam van het slachtoffer aangetroffen *16; waarbij ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer een plas en spatten gelijkend op bloed op de vloer lagen, terwijl er ook spatten gelijkend op bloed ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer op de muren (zijde badkamer en woonkamer), de badkamerdeur en op een aan de kapstok hangende lichtkleurige jas in de hal van de woning zaten.*17 Het slachtoffer droeg een groenkleurig colbert en poloshirt en een donkerkleurige pantalon met riem, waarbij de riem niet in alle broeklussen zat. Op een kastdeur en op een bureau in de werkkamer zat een substantie gelijkend op bloed.*18 De verlichting in de gehele woning was uit, behalve in het toilet. De grootste hoeveelheid bloedsporen werden aangetroffen in de werkkamer. In de overige vertrekken, met uitzondering van de hal (de plaats waar het overleden slachtoffer had gelegen), werd visueel geen bloed aangetroffen. In de woning heeft overdracht van bloed plaatsgevonden op diverse plaatsen en goederen, die in verband kunnen worden gebracht met het gericht zoeken in de woning.
In de woning en vanaf de kleding en het lichaam van het slachtoffer werden diverse bemonsteringen afgenomen.
De in de woning aanwezige schoensporen werden veiliggesteld met folies. Met behulp van de pathfinder (een elektrostatisch lifter, welke wordt gebruikt voor het veiligstellen van stofsporen vanaf verschillende soorten ondergronden) werden in de werkkamer drie schoensporen aangetroffen waarbij in het profiel een cirkelvormig figuur zichtbaar was.*19 Eén van deze profielen was gezet op een envelop. Deze schoensporen moeten zijn veroorzaakt door een persoon die, nadat de laden waren doorzocht en de papieren op de vloer lagen, op deze papieren en enveloppen had gestaan (AAAZ8136NL).*20
In de werkkamer werd gezien dat op de lade van het bureau bloeddruppels zaten (DNA-bemonstering AAAR8124NL).*21 Voorts zijn DNA-bemonsteringen veilig gesteld in de slaapkamer: onder andere op de rits en ritssluiting van een zwarte toilettas (AAAZ1987NL).
Er werden drie handtassen onderzocht op aanwezigheid van bloed. Een handtas zwart, merk Paris, aangetroffen in de werkkamer naast het bureau op de grond, was zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde bebloed.*22 In deze handtas zaten diverse goederen: onder andere een roze notitieboekje en een zwart mapje met pasjes op naam van [slachtoffer] en [persoon B.]. Van dit notitieboekje werd van de binnenzijde een DNA-bemonstering veilig gesteld (AAAT7922NL).*23 Van het zwarte mapje werd eveneens een DNA-bemonstering veilig gesteld (AAAT7925NL).*24 Verder lag er een handtas, zwart-wit geruit, merkloos, in de linnenkast in de werkkamer. Deze tas was zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde bebloed. In deze handtas zaten handschoenen van zwart kunstleer met bontvoering. Beide handschoenen waren bebloed. Van deze handschoenen werd een DNA-bemonstering veilig gesteld (AAAT7931NL).*25 Verder werd in deze linnenkast nog een derde handtas aangetroffen, zwart van kleur, welke eveneens zowel aan de buiten- als de binnenzijde bebloed was. *26
IV Tijdstip van overlijden
Op vrijdag 6 maart 2009 is [buurman slachtoffer] in de ochtend nog bij het slachtoffer in de woning geweest. Hij heeft verklaard dat hij om 8.30 uur is opgestaan. Hij heeft koffie gedronken, TV gekeken, wat klusjes in huis gedaan (onder andere heeft hij geprobeerd de portiekdeur te repareren) en in de kelderbox. Hij keek vaak de brievenbus na of er post was. Die ochtend was er post voor het slachtoffer. Hij heeft dat aan haar gemeld en heeft de sleutel van de brievenbus gekregen om haar post te halen. Hij is naar boven gegaan en is haar woning binnen gegaan. Zij zat in de woonkamer. Hij is bij haar gaan zitten op de bank. De post is door hem met het slachtoffer doorgenomen. Er zat geen brief tussen, het waren folders en een krant. De post is onder op de tafel gelegd. Zij vertelde dat de thuiszorg die dag zou komen. [buurman slachtoffer] vroeg wie hij moest bellen voor de kapotte portiekdeur. Het slachtoffer gaf hem het nummer van Staedion. Hij schreef dat nummer op een krant. Hij is naar zijn eigen woning gegaan en heeft Staedion gebeld. Na het bellen is hij de ramen gaan zemen.* 27 Hij heeft verklaard dat tussen het tijdstip dat hij het slachtoffer voor het laatst in leven had gezien en het tijdstip van bellen naar Staedion hooguit één minuut zat, misschien nog wel minder. *28
Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoontje met Staedion heeft plaatsgevonden om 10:34 uur. *29
[zus buurman slachtoffer] heeft verklaard dat zij omstreeks 10:00 uur nog in bed lag op de ochtend van 6 maart 2009. Zij hoorde de bel van het belbord beneden. Zij dacht dat het de bel was van het slachtoffer, omdat zij die bel altijd heel goed kon horen. Zij hoorde een vrouwenstem. Het was een kort gesprek. Hierna hoorde zij de zoemer welke je hoort als de gemeenschappelijke toegangsdeur wordt ontgrendeld. Zij heeft geen voetstappen of iets dergelijks gehoord. Dat hoor je normaal wel. *30 Zij heeft verder als volgt verklaard. Nadat ik de zoemer had gehoord ben ik uit bed gegaan. Mijn moeder, de kinderen en [buurman slachtoffer] (haar broer) waren in huis. [buurman slachtoffer] begon met het zemen van de ramen.* 31 Pas later hoorde ik dat [buurman slachtoffer] Staedion had gebeld. Ik was daar niet bij toen hij belde. Ik heb het gesprek ook niet gehoord. *32
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het slachtoffer omstreeks 10:34 uur nog in leven was. Voorts stelt de rechtbank vast dat de bel in de woning van het slachtoffer korte tijd na 10:34 uur is gehoord.
Op 6 maart 2009 wilde [medewerkster Thuiszorg] als medewerkster thuiszorg het slachtoffer bezoeken. Volgens haar verklaring belde zij omstreeks 12:45 uur aan in de centrale hal van de flatwoning.*33 Er werd niet open gedaan. Omdat een meisje uit de flat kwam lopen kon zij naar binnen gaan. Bij de voordeur van het slachtoffer heeft zij opnieuw aangebeld. De deur werd niet geopend. Daarop sprak zij een buurvrouw aan en een buurman. Daarna heeft deze getuige naar haar kantoor gebeld. Van daaruit is naar de woning van het slachtoffer gebeld. Dat leverde geen reactie op. Vervolgens heeft de melding bij 112 plaatsgevonden.
Tussenconclusie 1
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het slachtoffer overleden is tussen 10:34 uur en 12:45 uur.
V Leefomgeving slachtoffer
Het slachtoffer kwam, zo blijkt uit het dossier, al vele jaren niet meer buiten haar woning. Zij opende de deur niet voor vreemden. Zij was een nette vrouw die zichzelf goed verzorgde. Wekelijks werden boodschappen door een supermarkt bezorgd, tweemaandelijks kwam de drogist langs en daarnaast maakte zij gebruik van de thuiszorg en werd zij regelmatig behandeld door een pedicure. Voor de dagelijkse zorg waren haar buren beschikbaar. [buurman slachtoffer] haalde haar post uit de brievenbus en maakte dagelijks een praatje met haar. Hoewel het slachtoffer vele jaren zelf haar boodschappen telefonisch bestelde werd dat vanwege een verminderend gezichtsvermogen de laatste drie maanden van haar leven gedaan door de zuster van [buurman slachtoffer], die met haar broer en moeder in een woning aan dezelfde portiek woonde op nummer [huisnummer], en ook door [buurman slachtoffer] zelf.
[Getuige 1] is medewerkster van [supermarkt X.]. Zij heeft als volgt verklaard. Ik ben ruim negen jaar werkzaam in de supermarkt [X.] De supermarkt heeft een bezorgdienst. De bestellingen worden telefonisch opgenomen en op een afgesproken tijdstip bij de klant bezorgd. Ik ken [slachtoffer] van de wekelijkse telefonische bestellingen. Zij belde op donderdag. Sinds drie maanden belde zij niet meer zelf vanwege oogproblemen. Ik kreeg dan een man aan de telefoon. Hij zei dat hij een buurman was van [slachtoffer]. Als hij belde hoorde ik vaak [slachtoffer] op de achtergrond. De laatste drie of vier keer belde er een vrouw. Zij vertelde dat zij een buurvrouw was. Ook die keren hoorde ik [slachtoffer] op de achtergrond. Deze vrouw belde steeds op woensdagochtend. De bestelling werd dan op donderdag bezorgd. De laatste bestelling was op woensdag 4 maart 2009. Deze bestelling is op 5 maart 2009 afgeleverd.
Afgelopen vrijdag 6 maart 2009 ben ik rond 10:30 uur gebeld door een Nederlands sprekende vrouw. Ik herkende de stem niet. Zij zei dat zij van de Thuiszorg was en de hulp van [slachtoffer]. Zij informeerde bij mij of [slachtoffer] vandaag de boodschappen nog kreeg. Ik heb toen doorgegeven dat de boodschappen van [slachtoffer] al op donderdag waren bezorgd. De vrouw vertelde dat zij niet wist of [slachtoffer] de volgende week thuis zou zijn. Volgens haar moest [slachtoffer] vandaag (de rechtbank begrijpt: 6 maart 2009) naar het ziekenhuis in verband met haar ogen. Zij wist niet of [slachtoffer] in het ziekenhuis moest blijven. Ik vond het vreemd dat de vrouw van de Thuiszorg op vrijdag belde om te vragen of de boodschappen al waren bezorgd. Deze boodschappen worden vanaf eind oktober 2008 al op donderdag bezorgd. Daarvoor werden de boodschappen op vrijdagochtend bezorgd.*34 Ik heb deze mevrouw nooit eerder aan de telefoon gehad. *35
Uit onderzoek naar de historische gegevens van 6 maart 2009 van de telefoon van "[supermarkt X.]" ([telefoonnummer supermarkt X.]) is gebleken dat rond 10:30 uur twee telefoontjes zijn binnengekomen. Eén telefoontje van een banketbakker en de andere van nummer [mobiel telefoonnummer A.]. *36 Het telefoonnummer [mobiel telefoonnummer A.] behoort bij een telefoon die in gebruik was bij verdachte. Het betreft een telefoon die haar was verstrekt door haar werkgever MeaVita. *37 In een zwarte telefoonklapper die in de woning van het slachtoffer in beslag was genomen stond onder de M de naam [voornaam verdachte] met het telefoonnummer [mobiel telefoonnummer A.]. Naam en nummer waren doorgestreept. *38
VI Historische gegevens telefoons verdachte
Op het adres van verdachte, [adres] bleken zeven telefoonnummers geregistreerd te staan. Drie nummers op naam van verdachte en vier nummers op naam van haar echtgenoot. Uit telefoontaps is gebleken dat verdachte vermoedelijk gebruiker was van de telefoonnummers [mobiel telefoonnummer B.] en [mobiel telefoonnummer A.]. *39
De historische gegevens van deze telefoonnummers van 6 maart 2009 geven het volgende beeld van de telefoontjes die met beide genoemde nummers zijn gepleegd:
10:16:04 gebeld naar Essent Retail Bedrijven
10:16:48 gebeld met 0800-1850 nummerinformatie
10:18:02 ontvangst sms-bericht met telefoonnummer van "[supermarkt X.]"
10:19:25 gebeld naar de "[supermarkt X.]"
11:03:53 gebeld naar [vriendin verdachte] (vriendin van verdachte)
11:28:09 gebeld naar [echtgenoot van verdachte]
Het telefoongesprek met 0800-1850 (een nummerinformatiedienst) is opgenomen. Uit de verstrekte informatie blijkt dat het gesprek van [mobiel telefoonnummer B.] om 10:16 uur is binnengekomen. Verdachte vraagt naar het telefoonnummer [X.] De gegevens zijn via een sms aan haar gezonden om 10:18 uur. *40
Uit deze historische gegevens is verder naar voren gekomen dat met een telefoon vermoedelijk in gebruik bij verdachte is gebeld naar de supermarkt van [supermarkt X.].
Verdachte heeft erkend dat zij op 6 maart 2009 naar de [supermarkt X.] heeft gebeld. *41
VII Aanhouding verdachte en aantreffen stukken van overtuiging in haar woning
Op bevel van de officier van justitie is verdachte op maandag 23 maart 2009 aangehouden. Aansluitend is op deze dag een onderzoek verricht in de woning [adres woning verdachte]. *42
Uit onderzoek was gebleken dat de verdachte op de dag waarop het misdrijf plaatsvond een zwart met grijze jas droeg en dat daaronder een gedeelte van een ogenschijnlijk rode capuchon of kraag zichtbaar was. * 43 In haar woning werd over de deur van de badkamer een zwart met grijze jas aangetroffen, welke naar zeep of wasmiddel rook. *44 Over de douchegordijnstang hing een rode sweater met capuchon *45. Deze kledingstukken zijn veilig gesteld (jas AAAR8830NL *46 en sweater AAAR8831NL *47).
Voorts zijn in de woning een mes met afgebroken punt (AAAR8893NL*48) en een bruine schoenendoos New Balance, met daarin een paar schoenen van het merk Rucanor, wit met zilver, maat 39, in beslag genomen (AAAR8849NL).*49
VIII DNA-onderzoek
Op 12 januari 2010 heeft de officier van justitie een set van zestien piekprofielen - ontvangen van het NFI - aan het dossier toegevoegd. De rechtbank heeft deze profielen op het daarbij gevoegde voorblad genummerd van 1 (AABP7641NL#01 SGM+) tot en met 16 (AAAZ1987#01 SGM+).
Ter terechtzitting heeft ir. H.J.T. Janssen, DNA-deskundige en onderzoeker van het NFI, een toelichting gegeven op de uitgevoerde DNA-onderzoeken. Hij heeft daarbij uiteengezet dat het ten behoeve van het eerste onderzoek aangeboden materiaal in eerste instantie is onderzocht met de SGM-Plus DNA-analysesysteem. Dit analysesysteem bepaalt van tien verschillende hypervariabele gebieden (loci) de DNA-kenmerken. Bovendien stelt dit analysesysteem het geslacht vast. In het deskundigenrapport van 18 maart 200950 zijn de resultaten weergegeven van het onderzoek aan vijf bemonsteringen. In alle bemonsteringen is bloed aangetroffen. Deze bemonsteringen en het referentiemonster (bloed) van het slachtoffer (AABP7641NL) zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. Van de bemonsteringen zijn DNA-(meng)profielen verkregen. De verkregen DNA-profielen zijn met elkaar en met het DNA-profiel van het slachtoffer vergeleken.
Bureaustoel (AAAR8122NL)
Het celmateriaal in dit monster kan afkomstig zijn van het slachtoffer. De berekende frequentie is kleiner dan één op één miljard.
Binnenzijde van een notitieboekje uit een handtas (AAAT7922NL)
Het celmateriaal in dit monster is afkomstig van een onbekende vrouw A. De berekende frequentie is kleiner dan één op één miljard.
Bovenrand van een bureaulade (AAAR8124NL), binnenzijde van een mapje uit een handtas (AAAT7925NL) en een handschoen uit een tas (AAAT7931NL)
Uit deze bemonsteringen zijn DNA-mengprofielen verkregen. Het celmateriaal in deze monsters kan afkomstig zijn van het slachtoffer en een onbekende vrouw A. De berekende frequentie is in het rapport nader toegelicht. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met de DNA-mengprofielen van het bloed in deze bemonsteringen is ongeveer één op 43 duizend. Ter terechtzitting heeft de heer Janssen bevestigd, dat de verkregen piekprofielen zoals hiervoor aangeduid genummerd 6 (bureaulade), 9 (mapje) en 11 (handschoen) een identiek beeld geven op de tien loci wat betreft het aantal weergegeven SRT (short tandem repeat).
In het deskundigenrapport van 27 maart 200951, opgesteld naar aanleiding van de inzending van een referentiemonster (wangslijmvlies) van de op 23 maart 2009 aangehouden verdachte (RAAE3968NL) zijn de resultaten weergegeven van de vergelijking van het uit het referentiemonster verkregen DNA-profiel van de verdachte met de in het deskundigenrapport van 18 maart 2009 vermelde DNA-(meng)profielen. De interpretatie daarvan heeft opgeleverd dat voor de hiervoor genoemde onbekende vrouw A de naam van verdachte kan worden ingevuld. Dat betekent dat ten aanzien van AAAT7922NL (het notitieboekje) sprake is van een match met het DNA-profiel van de verdachte en dat de berekende frequentie kleiner dan één op één miljard is. Ten aanzien van de DNA-(meng)profielen AAAR8124NL (bureaulade), AAAT7925NL (mapje) en AAAT7931NL (handschoen) geldt dat het materiaal afkomstig kan zijn van het slachtoffer en de verdachte. Daarbij geldt dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met de DNA-mengprofielen van het bloed in deze bemonsteringen ongeveer één op 43 duizend is.
Toilettas en colbert slachtoffer
De heer Janssen heeft op verzoek van de officier van justitie aanvullend DNA-onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek betrof een verzoek van 15 april 2009 waarbij op verzoek van de officier van justitie zeven bemonsteringen voor biologisch sporenonderzoek aan het NFI voor onderzoek zijn aangeboden. In twee bemonsteringen is bloed aangetroffen. Het betreft een bemonstering van de buitenzijde van de rechterhand van het slachtoffer (AAAT8889NL) en een bemonstering van een ritssluiting en een rits van een toilettas in de slaapkamer (AAAZ1987NL). Verder werden de linkervoorzijde van het colbert van het slachtoffer (AAAZ1801NL) en haren ingezonden (AAAZ5277NL). Van het colbert zijn veertien bemonsteringen veilig gesteld. Daarbij werd in twee bemonsteringen bloed aangetroffen (AAAZ1801NL#6 en #7).
Het aangetroffen DNA in de bemonstering van de rechterhand van het slachtoffer bleek afkomstig te zijn van het slachtoffer zelf. Dat zelfde bleek het geval ten aanzien van de bemonstering AAAZ1801NL#6 van het colbert.
Op grond van de resultaten van het standaard (SGM-Plus) autosomale DNA-onderzoek zijn de bemonsteringen AAAZ1987NL#1 (rits en ritssluiting toilettas) en AAAZ1801NL#7 (linkervoorzijde colbert) onderworpen aan een zogenoemde LCN-DNA-analyse. Ter terechtzitting heeft de heer Janssen deze onderzoeksmethode toegelicht. Het is een zeer gevoelige onderzoeksmethode die gebruikt wordt om uit een zeer geringe hoeveelheid DNA een DNA-profiel te verkrijgen. Hoewel met deze onderzoeksmethode vaak meer DNA-kenmerken zichtbaar worden is een nadeel dat de resultaten minder goed reproduceerbaar en dus minder betrouwbaar zijn dan de resultaten die met de standaard DNA-analyse zijn verkregen. Bij het interpreteren van de verkregen DNA-(meng)profielen dient dan ook nadrukkelijk rekening te worden gehouden met drie situaties die zich kunnen voordoen die inherent zijn aan de LCN DNA-analyse. Het betreft allele drop-ins, allele drop-outs en stotterpieken. Om deze artefacten te kunnen herkennen worden volgens vaststaand protocol van het geïsoleerde DNA minimaal drie monsters genomen. Al deze monsters worden onderworpen aan een LCN DNA-analyse. Op deze manier is vast te stellen of een waargenomen piek in een LCN DNA-profiel reproduceerbaar is en de aanwezigheid van een DNA-kenmerk representeert of het gevolg kan zijn van een technisch artefact. Voor deze onderzoeksmethode is aan het NFI nog geen formele accreditatie verleend. Daarom is dit onderzoek uitgevoerd binnen het zogenoemde 'Borging Infrequent Maatwerktraject', afgekort als 'BIM-traject'. Hiermee wordt de kwaliteit en de betrouwbaarheid van nieuwe, nog niet geaccrediteerde onderzoeksmethoden gewaarborgd.52 Ter terechtzitting heeft de heer Janssen verklaard dat deze onderzoeksmethode op deze wijze wereldwijd wordt toegepast en dat niet gesproken kan worden van een experimentele onderzoeksmethode.
In het deskundigenrapport van 4 augustus 2009 zijn de resultaten weergegeven van de vergelijking van de uit voornoemd LCN DNA-analyse verkregen DNA-profielen. Daaruit komt naar voren dat de bemonstering van de rits en ritssluiting van de toilettas (AAAZ1987NL#1) een DNA-mengprofiel heeft opgeleverd van twee vrouwelijke personen. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op de aanwezigheid van DNA van meer dan twee personen. Het DNA-profiel van het slachtoffer matcht en ook het DNA-profiel van verdachte matcht. Dit betekent dat beide personen celdonor kunnen zijn. De hypothese dat het DNA-mengprofiel wordt verklaard door een mengsel van DNA van het slachtoffer en verdachte is meer dan één miljard maal waarschijnlijker dan de hypothese dat het DNA-mengprofiel wordt verklaard door een mengsel van DNA van het slachtoffer en een willekeurig gekozen persoon.
Ten aanzien van de bemonstering van het colbert AAAZ1801NL#7 (colbert) is vastgesteld dat sprake is van een afgeleid hoofdprofiel dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer (frequentie kleiner dan één op één miljard). Daarnaast is er sprake van zwak aanwezige DNA kenmerken waarbij verdachte is niet uit te sluiten als celdonor. Wanneer verdachte daadwerkelijk één van de celdonoren is, betekent dit dat zich in deze bemonstering een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal nog één andere persoon bevindt.
Aanvullend onderzoek bureaulade, mapje en handschoen
Voorts heeft de officier van justitie op 15 juni 2009 verzocht aanvullend DNA-onderzoek uit te voeren naar de volgende bemonsteringen: AAAR8124NL (bureaulade), AAAT7925NL (mapje) en AAAT7931NL (handschoen). Naast deze bemonsteringen zijn ook het referentiemonster (bloed) van het slachtoffer (AABP7641NL) en het referentiemonster (wangslijmvlies) van verdachte (RAAE3968NL) aan aanvullend DNA-onderzoek onderworpen. Bij het standaard autosomale DNA-onderzoek maakt het NFI gebruik van het SGM-Plus DNA-analysesysteem. Dit systeem analyseert de DNA-kenmerken van tien hypervariabele gebieden (loci) op het DNA en stelt daarnaast vast of het om een DNA-profiel van een man of vrouw gaat. Bij het aanvullend onderzoek is getracht met behulp van het Profiler DNA-analysesysteem de DNA-kenmerken van vijf aanvullende hypervariabele loci vast te stellen. Het Profiler DNA-analysesyteem analyseert de kenmerken van negen loci, waarvan vier loci tevens worden onderzocht bij toepassing van het SGM-Plus DNA-analysesysteem.
Op deze wijze zijn van de genoemde drie bemonsteringen en van de referentiemonsters van het slachtoffer en verdachte DNA-kenmerken verkregen van in totaal vijftien loci. Op basis van dit resultaat is vastgesteld dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met elk van deze DNA-mengprofielen ongeveer één op 2 miljoen is. *53 Op grond van deze frequentie en gelet op de omstandigheid dat de bemonsteringen afkomstig zijn uit de woning van het slachtoffer, is voor het berekenen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden overeenkomsten met het DNA-profiel van de verdachte, aangenomen dat het slachtoffer zelf daadwerkelijk één van de celdonoren van het celmateriaal in deze bemonsteringen is. Op deze wijze is het DNA-profiel van de tweede celdonor afgeleid. Dit afgeleide DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. De berekende frequentie van het aldus afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen vrouw matcht met deze afgeleide DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.* 54
IX Overig forensisch onderzoek
Soucheonderzoek mespunt NFI
In een gesepareerd schedeldakdeel van het slachtoffer zijn twee aparte metaaldelen aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat deze twee metaaldelen een souche vormen, te weten een afgebroken punt van een mes. In de woning van verdachte is een mes met een afgebroken punt veilig gesteld. Uit dit onderzoek is voorts gebleken dat de aangetroffen metaaldelen geen souche vormen met het lemmet van het bij verdachte aangetroffen mes met afgebroken punt (AAAR8893NL). *55
Vezelonderzoek NFI
Ten behoeve van dit onderzoek werden sporen veilig gesteld van de rechterhand (buitenzijde) van het slachtoffer (AAAT8889NL), van de nagelriem van de rechterhand van het slachtoffer (AAAT8890NL), via een afplakfolie (AAAZ1796NL) vanaf kleding (broek en colbert slachtoffer) van het slachtoffer en de linkervoorzijde van het colbert van het slachtoffer (AAAZ1801NL).
Voorts zijn de jas, merk Kappa (AAAR8830NL) en sweater, rood (AAAR8831NL) afkomstig uit de woning van verdachte voor dit onderzoek beschikbaar gesteld.
Conclusie *56 van het vergelijkende vezelonderzoek is dat op (de afplaktapes met vezelsporen veilig gesteld vanaf) de kleding van het slachtoffer (AAAZ1796NL) vezelsporen zijn aangetroffen die op de onderzochte kenmerken overeenkomen met vezels zoals verwerkt in de rode sweater van de verdachte (AAAR8831NL). Deze resultaten zijn waarschijnlijker wanneer de rode sweater van de verdachte in aanraking is geweest met de kleding van het slachtoffer dan wanneer een dergelijk contact niet heeft plaatsgevonden.
Er zijn geen indicaties gevonden voor contact tussen kleding van verdachte en de handen/nagels van het slachtoffer en voor contact tussen de jas van verdachte en kleding van het slachtoffer.
De deskundige heeft op verzoek van de officier van justitie een aantal nadere vragen beantwoord met betrekking tot het uitgevoerde vergelijkend vezelonderzoek. *57 De beantwoording van de gestelde vragen komt er op neer, dat waar in het rapport is aangegeven dat de aangetroffen vezelcombinatie een sterke aanwijzing is dat de rode sweater de bron is van de aangetroffen vezels, daarmee deze specifieke trui (AAAR8831NL) wordt bedoeld.
Schoensporenonderzoek
In het rapport van het vergelijkend schoensporenonderzoek wordt geconcludeerd dat in de woning schoensporen zijn aangetroffen van de bewoner van de Laakkade [huisnummer] (AAAZ5254NL tot en met AAAZ5258NL) en van een hulpverlener (AAAR8134NL). Voorts is het schoenspoor met nummer AAAR8136NL onderzocht. Dit is het spoor dat is aangetroffen op de papieren op de vloer en waarvan de politie aanneemt dat het na het doorzoeken van de laden op de papieren is terechtgekomen. Ten behoeve van het fotograferen werd de folie in tweeën geknipt: AAAV8849NL en AAAV8850NL. Folie AAAV8849NL bevat drie schoensporen met een zigzagprofiel. *58 In de woning van verdachte is een paar sportschoenen veilig gesteld. Dit paar schoenen betreft een paar sportschoenen met veters, merk Rucanor, kleur wit, maat 40. Het zijn schoenen met een zigzagprofiel en vergevorderde slijtagebeelden. *59 Resultaat van het onderzoek is dat het profiel overeenkomt, de vorm en afmetingen nagenoeg overeenkomen, de slijtagebeelden sterke overeenkomst vertonen, een bijzonder kenmerk in het slijtagebeeld van de hak van de rechterschoen, qua vorm en afmeting, overeenkomt met een bijzonder kenmerk in het weergegeven slijtagebeeld van dit schoenspoor. Op grond van het vergelijkend onderzoek concluderen de onderzoekers dat de drie schoensporen op de folie AAAV8849NL waarschijnlijk zijn veroorzaakt door de rechterschoen van verdachte. *60
X Zijn de in de woning aangetroffen sporen delictgerelateerd en van wie zijn zij afkomstig?
Het is van belang de vraag te beantwoorden of de aangetroffen biologische sporen en de overige relevante sporen delictgerelateerde sporen zijn. Of sporen delictgerelateerd zijn is afhankelijk van de aard van het spoor, de plaats en de omstandigheden waaronder het spoor is aangetroffen en de overige omstandigheden betreffende het gepleegde strafbare feit en de plaats delict.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld leefde het slachtoffer een teruggetrokken bestaan en werd zij in haar woning door een beperkte kring van personen bezocht. Tevens staat vast dat haar woning een opgeruimde en verzorgde indruk maakte. De rechtbank komt tot de conclusie dat het slachtoffer in de gang van haar woning is geslagen, gelet op de geconstateerde bloeduitstortingen op haar hoofd. Voorts is zij ten minste 51 keer gestoken in het gezicht, het hoofd, de hals, de rug en in de linkerhand. Het slachtoffer heeft daarbij veel bloed verloren. Gelet op een veelheid aan bloedsporen in de werkkamer, het openstaan van laden van kasten in de woning en de papieren en enveloppen op de grond stelt de rechtbank vast dat na genoemde gewelddadigheden de woning moet zijn doorzocht. Deze omstandigheden leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat de aangetroffen sporen delictgerelateerd zijn, zowel gelet op de aard van de sporen, de plaatsen waar deze zijn aangetroffen en het bloedbad dat door het plegen van het delict is veroorzaakt. De volgende vraag is wie deze delictgerelateerde sporen heeft veroorzaakt. Gelet op hetgeen hiervoor in de onderdelen V tot en met IX is vastgesteld komt de rechtbank tot de conclusie dat het verdachte is geweest die deze sporen heeft veroorzaakt.
Tussenconclusie 2
De in de woning van het slachtoffer aangetroffen bloedsporen op de bureaulade, het roze notitieboekje, de handschoen, het zwarte mapje, de rits en ritssluiting van de toilettas en het colbert van het slachtoffer zijn aan te merken als dadersporen, evenals de aangetroffen vezels op het colbert en het schoenspoor op de papieren in de werkkamer. Deze sporen heeft verdachte op de plaats delict achtergelaten.
XI Tijdlijn activiteiten van verdachte op 6 maart 2009
Verdachte heeft in haar eerste verklaring tegenover de politie op 23 maart 2009 verklaard dat zij die vrijdag 6 maart 2009 om 7.00 uur is opgestaan. Met de auto is zij naar haar eerste klant gegaan, mevrouw [A.]. Daar is zij tegen half negen aangekomen. Tot kwart voor negen is zij daar geweest. Zij denkt dat zij die dag 0800-1850 heeft gebeld. Dat was voor mevrouw [B.] in de [a-straat], waar verdachte eveneens als thuishulp werkzaam was. De zuster van mevrouw [B.] haalde altijd boodschappen in de [c-straat], maar had daar moeilijkheden mee. Verdachte heeft daarom voor [B.] bij [supermarkt X.] geïnformeerd naar mogelijkheden om de boodschappen te laten bezorgen. Het slachtoffer kreeg haar boodschappen ook van [X.]
Verdachte heeft verklaard dat zij bij mevrouw [C.] was toen zij op 6 maart 2009 naar [supermarkt X.] belde. Dat was in de [d-straat]. Mevrouw [C.] was de tweede cliënt die ochtend. Vanaf mevrouw [A.] was het vijf minuten rijden. Om 8:50 uur kwam zij bij mevrouw [C.]. Daar is verdachte maximaal vijftien minuten geweest. Volgens verdachte is zij om 9:00 uur vertrokken naar mevrouw [D.] die woont aan de [e-straat]. Dat was vijf minuten rijden. Daar is verdachte tot ongeveer 10:00 uur geweest. Daarna wilde verdachte naar huis gaan, omdat zij zich niet lekker voelde. Zij heeft verklaard dat zij bij mevrouw [D.] had overgegeven. Daarop is zij naar het kantoor van de Thuiszorg gegaan. Daar heeft zij zich omstreeks 10:20 uur bij [getuige 2] afgemeld voor de rest van de dag. Na ongeveer vijf minuten is zij vertrokken en naar mevrouw [C.] gereden om vijf euro terug te geven aan haar zoon [zoon van mevrouw C.] Daar is zij korte tijd binnen geweest. Vervolgens is verdachte naar haar vriendin [vriendin verdachte] gegaan omdat zij naar het toilet moest. Volgens verdachte ging zij om 10:45/10:50 uur bij mevrouw [C.] weg. Vervolgens heeft zij getankt en is zij naar huis gereden. Om 12:00 uur kwam zij thuis. Daar bleek dat haar [echtgenoot verdachte] niet naar zijn werk was, maar een vrije dag had genomen. Thuis gekomen heeft verdachte een aspirine genomen. Later die middag ging zij met haar man naar het winkelcentrum.*61
Voorts heeft verdachte verklaard dat zij op 5 maart 2009 (de dag vóór het delict) bij het slachtoffer langs is gegaan om haar te vragen of zij het goed vond dat verdachte en haar dochter nog weer eens op bezoek zouden komen.*62
XII Oordeel van de rechtbank over de verklaringen van verdachte
Ten aanzien van de verklaring van verdachte dat zij op 5 maart 2009 het slachtoffer nog heeft bezocht gaat de rechtbank ervan uit dat dit bezoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Echter niet met de bedoeling om aan het slachtoffer te vragen of zij haar nog eens met haar dochter mocht bezoeken. De dochter van verdachte heeft immers verklaard tegenover de politie dat zij dat wel aan haar moeder had gevraagd, maar dat zij dat had gedaan in augustus of september 2008, in ieder geval niet in 2009.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op de ochtend van 6 maart 2009 drie cliënten heeft bezocht. Ook heeft verdachte zich die ochtend ziek gemeld bij haar werkgever. [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte dat heeft gedaan tussen 10:00 uur en 10:30 uur. *63 Het staat vast dat verdachte om 10:16 uur heeft gebeld naar 1850-nummerinformatie en om 10:19 uur naar [supermarkt X.]. Voorts heeft zij om 11:03 uur naar [vriendin verdachte] gebeld waar zij ongeveer tien minuten later is aangekomen. *64 Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor haar activiteiten tussen 10:19 uur en 11:03 uur. Weliswaar heeft zij verklaard dat zij naar mevrouw [C.] is teruggegaan om vijf euro terug te geven, maar niet kan worden vastgesteld dat het inderdaad op die dag is geweest dat [zoon van mevrouw C.] zijn vijf euro heeft teruggekregen. *65
Tussenconclusie 3
De rechtbank stelt vast dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om op 6 maart 2009 tussen 10:19 uur en 11:03 uur het slachtoffer te bezoeken.
XIII OVC-gesprek
Met machtiging van de rechter-commissaris en op bevel van de officier van justitie is op 24 april 2009 een gesprek opgenomen tussen verdachte, haar echtgenoot en haar dochter. Dit was het eerste bezoek van de echtgenoot en dochter van verdachte na haar aanhouding en nadat de beperkingen waren opgeheven. De rechtbank heeft de volgende delen van het gesprek aan de verdachte voorgehouden met steeds de vraag aan verdachte om te verklaren wat zij bedoelde. Verdachte heeft daarop bij de politie en ook ter terechtzitting niet willen antwoorden.
Teller 15:27 Ik kan het niet zeggen.
Teller 18:21 Omdat ik dacht dat ik het wel op kon lossen zoals altijd.
Teller 18:55 Als ik het terug kon (draaien), dan had ik het gedaan.
Teller 19:54: Ja, het was, ik wilde kijken of eh, ik wilde kijken of ik dat bankpasje kon vinden. ... Ik was er al een paar keer geweest.
Teller 22:04 Ik voelde me zeg maar zo, ik kan dat niet uitspreken, ik raakte in paniek toen zij mij betrapte.
Teller 23:04 Ik raakte in paniek. ([echtgenoot verdachte]: Je had weg moeten lopen!) Ja, achteraf had ik er helemaal niet naar toe moeten gaan.
Teller 24:42 De advocaat heeft ook gezegd, dat ik het beter kan zeggen wat er gebeurd is, dat ik toch mijn verhaal ga vertellen , want ze trekken d'r eigen conclusies. Zo zijn ze niet gegaan.
Teller 26:02 ([echtgenoot verdachte]: Ooit wil ik het precies weten.)
Teller 31:03 ([echtgenoot verdachte]: je raakte in paniek, en toen? Toen heb je het met dat mes gedaan? Heb je één keer gestoken?) Oh, daar wil ik het nog geeneens over hebben.
Teller 46:29 Ik kan het nog niet zeggen. ... Omdat ik het nog niet bekend heb, kan ik het niet zeggen.
XIV Samenvattende tussenconclusie inzake de betrokkenheid van verdachte bij de dood van het slachtoffer
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank acht daarvoor redengevend dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om het slachtoffer te bezoeken in de periode tussen 10:19 uur en 11:03 uur op 6 maart 2009. In de woning zijn dadersporen aangetroffen die verdachte linken aan het delict. Het betreft het aangetroffen bloedspoor op het roze notitieboekje dat een enkelvoudig DNA-profiel heeft opgeleverd dat volledig matcht met het DNA-profiel van verdachte met een berekende frequentie kleiner dan één op één miljard. Datzelfde geldt ten aanzien van de mengprofielen die zijn verkregen uit de bloedsporen op de rand van de bureaulade, de handschoen en het zwarte mapje. Uit het (aanvullend) DNA-onderzoek is gebleken dat ook de uit deze sporen verkregen DNA-(meng)profielen matchen met het DNA-profiel van verdachte, eveneens met een berekende frequentie kleiner dan één op één miljard. Evenzeer geldt dit ten aanzien van het DNA-profiel dat is verkregen van de bemonstering van de rits en ritssluiting van de toilettas, gelet op de hiervoor in onderdeel VIII vermelde onderzoeksresultaten. Voorts is een schoenspoor aangetroffen dat waarschijnlijk is veroorzaakt met een rechterschoen van verdachte en is de kans dat de aanwezigheid van de vezels die op het colbert van het slachtoffer zijn aangetroffen is veroorzaakt door een contact tussen dat colbert en de sweater van verdachte waarschijnlijker dan wanneer een dergelijk contact niet heeft plaatsgevonden. Verder is redengevend dat er een vrouwenstem is gehoord toen omstreeks 10:34 uur bij de woning van het slachtoffer beneden bij de portiekdeur werd aangebeld. Ten slotte is het verdachte geweest die naar de [supermarkt X.] heeft gebeld om de boodschappen voor die dag af te melden.
De verdachte is in de loop van het opsporingsonderzoek door de verhorende verbalisanten en tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de rechtbank diverse malen geconfronteerd met de hiervoor genoemde - belastende - feiten en omstandigheden, evenals met hetgeen zij heeft gezegd in het onder XIII vermelde OVC-gesprek van 24 april 2009. De verdachte heeft zich evenwel telkenmale beroepen op haar zwijgrecht of heeft herhaaldelijk gezegd dat zij niet kon antwoorden.
Het zwijgrecht betreft een van de elementaire rechten van de verdachte in het strafproces; een beroep op dit recht kan nimmer aan de verdachte worden tegengeworpen. De rechter is evenwel vrij om, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan haar tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring geeft of heeft gegeven, dit in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal te betrekken. De rechtbank laat het ontbreken van een verklaring van de verdachte op genoemde omstandigheden dan ook meewegen bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs.
XVI Alternatieve scenario's
De verdediging heeft bepleit dat niet uitgesloten kan worden dat verdachte tijdens de bezoeken in december 2008 en in januari 2009, alsmede op 5 maart 2009 celmateriaal in de woning heeft achtergelaten. Verdachte heeft weliswaar niet willen verklaren over feiten en omstandigheden die uit het dossier zijn gebleken en die in het nadeel van verdachte kunnen worden uitgelegd, maar daaraan mogen geen conclusies worden verbonden, aldus de verdediging. Niet is immers uit te sluiten dat verdachte andere - meer zwaarwegende - belangen voor ogen heeft gehad dan haar eigen belang, haar strafprocessuele belangen daaronder begrepen. De op een aantal momenten tijdens de politieverhoren getoonde emoties wijzen daar mogelijk op.
De verdediging heeft voorts nog op een aantal andere van belang zijnde aspecten gewezen. Zo is het toebrengen van 51 messteken aan te merken als een geweldsexplosie die niet past bij het beheerste karakter van verdachte. Voorts lijkt deze geweldsexplosie met zoveel kracht te hebben plaatsgevonden dat de mogelijkheid dat verdachte - mede gezien haar kleine en tengere gestalte - daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden, buitengewoon onwaarschijnlijk is. Verder is van belang dat het onwaarschijnlijk is dat op de kleding en het schoeisel van de dader geen bloed is terechtgekomen, mede gelet op de verstoring die kan worden waargenomen in het bloedpatroon (bloedpoel). Het toegepaste geweld kan ook leiden tot verwondingen bij de dader, terwijl bij verdachte geen (genezen) letsel is gezien dat daarbij past.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in haar verklaringen geen enkel redengevend argument heeft gegeven als verklaring voor de in de woning van het slachtoffer aangetroffen sporen. Zij heeft verklaard dat zij tijdens haar bezoek op 5 maart 2009 bij het slachtoffer in de woning niet heeft gebloed. Zij heeft niet verklaard dat zij tijdens een eerder bezoek wel heeft gebloed. Daarmee heeft zij derhalve geen enkele verklaring gegeven voor het aantreffen van een bloedspoor op een bladzijde van een roze notitieboekje dat is aangetroffen in een met bloed besmeurde handtas van het slachtoffer. De reden die verdachte heeft gegeven voor haar bezoek op 5 maart 2009, namelijk dat zij dat deed op verzoek van haar dochter, is niet bevestigd door haar dochter. Evenmin heeft verdachte een verifieerbare verklaring gegeven voor haar telefoontje naar de [supermarkt X.] op 6 maart 2009. Zulks geldt evenzeer ten aanzien van het gedrag van verdachte op 6 maart 2009. Zij heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zij zich rond 10:00 uur heeft ziek gemeld, terwijl zij daarna niet naar huis is gegaan, maar pas om 11:57 uur thuis kwam waar zij na tien minuten met haar echtgenoot is vertrokken om te gaan winkelen tot 15:00 uur. De rechtbank stelt voorts vast dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor een ander scenario dan dat waarbij de dader een bekende moet zijn geweest van het slachtoffer, welke dader eenmaal in de woning het slachtoffer van het leven heeft beroofd, de woning heeft doorzocht en daarna de woning heeft verlaten. De aangetroffen sporen zijn aan te merken als dadersporen. Nu verdachte geen redengevende omstandigheden heeft aangegeven welke de veronderstellingen van de verdediging kunnen onderbouwen stelt de rechtbank vast dat die veronderstellingen als volstrekt onaannemelijk moeten gelden.
XVI Is er sprake van voorbedachte rade?
De vraag die vervolgens nog voorligt, is of verdachte met voorbedachten rade het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade is voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen besluit of het genomen besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.* 66
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op 6 maart 2009 naar de [supermarkt X.] heeft gebeld. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van dat gesprek zoals dit door de [getuige 1] is weergegeven. De rechtbank leidt uit dit telefoontje af dat verdachte zich ervan heeft willen verzekeren dat zij bij een bezoek aan het slachtoffer niet verrast zou worden door de medewerker van de supermarkt die boodschappen zou komen afleveren. Voorts heeft verdachte duidelijk gemaakt dat mogelijk de komende week geen boodschappen besteld zouden worden. Daaruit kan volgen dat verdachte voornemens was het slachtoffer om het leven te brengen.
Uit het sectieverslag en de bevindingen van het forensisch onderzoek van de politie leidt de rechtbank vervolgens af dat het slachtoffer niet alleen is gestoken, maar tevens met een voorwerp moet zijn geslagen. De bloeduitstortingen op de rechterzijde van haar hoofd zijn immers niet ontstaan ten gevolge van een val van het slachtoffer. *67 Het is aannemelijk dat het slachtoffer ten gevolge van dat slaan gevallen is. Voorts is het slachtoffer liggend op haar rechterzij aangetroffen en zijn de steekwonden allen aan de linkerkant van het gezicht, hoofd, hals, nek en aan de bovenzijde van de rug toegebracht. Uit die omstandigheid leidt de rechtbank af dat de steekverwondingen na het (tegen de grond) slaan zijn toegebracht. Een dergelijk scenario is redengevend voor een bewust genomen besluit om achtereenvolgens twee van elkaar verschillende vormen van geweld toe te passen, hetgeen past bij voorbedachte rade. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat die conclusie niet anders zou zijn, indien de volgorde van het toegepaste geweld anders is geweest.
Er zijn messteken toegebracht. Het is niet relevant of verdachte het daartoe gehanteerde mes al bij zich had voordat zij het slachtoffer bezocht, dan wel dat zij in de woning een mes van het slachtoffer heeft gepakt. In beide gevallen heeft verdachte de keus gemaakt om respectievelijk het meegenomen mes ter hand te nemen dan wel een dergelijk mes elders in de woning te pakken teneinde op het slachtoffer in te steken en kan van een impulsieve beslissing geen sprake zijn geweest. De rechtbank laat ten aanzien van de beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachten rade dan ook in het midden of verdachte het mes al bij zich had of dat zij het mes in de woning van het slachtoffer heeft gepakt, omdat de rechtbank in beide gevallen tot de conclusie komt dat er voor verdachte gelegenheid is geweest om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van haar besluit.
Ten slotte weegt de rechtbank ten aanzien van deze vraag nog mee dat verdachte na het plegen van dit feit de woning heeft doorzocht, kennelijk op zoek naar geld of andere waardevolle goederen, hetgeen al evenmin wijst op een impulsieve daad waaraan geen besluitvorming vooraf ging.
De rechtbank komt, op grond van al de vorengenoemde omstandigheden, die elkaar aanvullen en ondersteunen, tot de slotsom dat bij verdachte sprake was van voorbedachte rade.
XVII Eindconclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij op 6 maart 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, ten minste vijftig keer met een mes in het bovenlijf en de hals en de nek en het gezicht en het (achter)hoofd van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.
7. De straf/maatregel
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft de vrouw aan wie zij in het verleden jarenlang thuishulp had verleend, gedood. Verdachte heeft daarbij op een afgrijselijke en afschuwwekkende wijze geweld toegepast tegen deze eenzame, weerloze en slechtziende vrouw.
Dat verdachte daarbij grote kracht heeft aangewend is gebleken uit het feit dat in het schedeldak van het slachtoffer twee stukjes metaal zijn achtergebleven die bij onderzoek te samen een afgebroken mespunt vormden. Voorts brengt het feit dat alle letsels bij leven zijn toegebracht met zich dat het slachtoffer zich ten volle bewust moet zijn geweest van hetgeen haar overkwam. Het aantreffen van ingeademd bloed tot diep in de luchtwegen versterkt het beeld dat het slachtoffer een vreselijke doodstrijd moet hebben doorgemaakt, waarbij zij uit alle macht geprobeerd moet hebben het geweld af te wenden, gelet op de zeventien messteken in haar linkerhand. Verdachte heeft het slachtoffer beroofd van haar leven, het meest kostbare bezit van een mens.
De rechtbank heeft verder bewezen verklaard dat verdachte het slachtoffer niet in een opwelling heeft gedood, maar dat verdachte bewust de beslissing had genomen haar om het leven te brengen, wat betekent dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een van de zwaarste misdrijven die de strafwet kent. Daarbij geldt dat het hier niet om een tamelijk kort moment van bezinning -dat ook reeds het misdrijf moord kan opleveren- is gegaan, maar om een koelbloedige beraming die zich, gelet op het door verdachte gevoerde telefoongesprek met de supermarkt, ten minste een aantal minuten vóór het moment waarop verdachte de woning van het slachtoffer betrad in het brein van verdachte moet hebben genesteld. Nu verdachte daaromtrent geen enkele informatie wenst te geven kan zelfs niet worden uitgesloten dat zij het plan om het slachtoffer te doden al veel eerder heeft opgevat. De omstandigheid dat zij de dag tevoren het slachtoffer heeft bezocht, zonder dat -alweer gelet op het zwijgen van verdachte daarover- daarvoor een duidelijke reden is gebleken wijst in die richting.
Verdachte heeft voorafgaand aan het plegen van het feit misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer nog in haar gesteld moet hebben, hoewel het slachtoffer vermoedde dat verdachte haar in 2007 al eens had bestolen van 1.000 euro. Er moet van uit worden gegaan dat het juist dit vertrouwen is geweest dat het slachtoffer er toe heeft gebracht op de dag van haar dood verdachte toegang tot haar woning te verlenen. Daarmee heeft verdachte tevens het vertrouwen dat hulpbehoevenden in het algemeen in hulpverleners moeten kunnen stellen in zeer ernstige mate beschaamd. Gevoelens van angst in de maatschappij in het algemeen en bij hulpbehoevende ouderen in het bijzonder worden daardoor aangewakkerd. De rechtsorde is dan ook ernstig geschokt door dit feit. Verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gehandeld uit eigen belang en heeft op geen enkel moment ook maar enige spijt of compassie met het slachtoffer getoond. Niet in haar verklaringen bij de politie, niet in de telefoongesprekken met familieleden, niet ter zitting. Alleen tijdens het OVC-gesprek komt spijt aan de orde, maar desgevraagd heeft verdachte niet willen verklaren waarvan zij spijt had. De rechtbank rekent verdachte dit alles in hoge mate aan.
Gelet op de bovenomschreven omstandigheden, en voorts in aanmerking genomen het blanco strafblad van verdachte en het feit dat het hier gaat om één enkele moord, hoe gruwelijk ook, zou het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur als door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden zijn vanuit een oogpunt van de strafdoelen vergelding en normdemonstratie.
Daarmee is in deze zaak evenwel nog niet alles gezegd, omdat de op te leggen straf tevens recht zal moeten doen aan het strafdoel dat ziet op bescherming van de maatschappij tegen herhaling van een feit als thans bewezen is verklaard. Daaromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft er voor gekozen om te zwijgen op vrijwel alle vragen die haar zijn gesteld. Daarmee heeft de rechtbank geen enkel inzicht kunnen krijgen in de beweegredenen die verdachte tot het misdrijf hebben gebracht en evenmin in wat zich precies in de woning van het slachtoffer aan feitelijkheden heeft voltrokken. Het staat verdachte uiteraard geheel vrij een dergelijke houding aan te nemen, maar het gevolg daarvan is wel dat de rechtbank het moet doen met de feiten zoals die haar zijn gebleken op basis van de bewijsmiddelen, zonder enige inbreng daarbij van de zijde van verdachte.
Hetzelfde geldt voor de vraag naar de persoonlijkheid van verdachte, haar psychische gesteldheid al dan niet ten tijde van het plegen van het misdrijf en in het verlengde daarvan de vraag of het misdrijf haar kan worden toegerekend. Er zijn wel pogingen ondernomen om op dat gebied informatie te verkrijgen, maar die zijn gestrand op de houding van verdachte. Zij heeft immers geweigerd mee te werken aan enig persoonlijkheidsonderzoek, hoewel zij daartoe op last van de rechtbank ter observatie opgenomen is geweest in het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft op alle mogelijke manieren de pogingen om haar te onderzoeken gefrustreerd. Ten gevolge van deze houding van verdachte hebben de forensisch milieuonderzoeker, de psychiater en de psycholoog geen informatie verkregen uit gesprekken met verdachte. In het rapport wordt vermeld dat verdachte zich op het standpunt stelt: "Wanneer ik iets niet wil zeggen, dan krijg je het er ook niet uit." Bij verdachte is geen grove pathologie waargenomen. Verdachte was stevig in het afhouden van contact en deed dat in wezen uiterst adequaat. De eerste indruk van een meer hulpeloze afhankelijke broze vrouw, werd door de tijd heen niet bevestigd. Er is sprake van een normale intelligentie. Er zijn geen aanwijzingen voor stoornis van de impulscontrole en de agressieregulatie, evenmin is er sprake van een zwakke frustratietolerantie of het onvermogen om behoeftebevrediging uit te kunnen stellen, zonder dat dit op grond van de zeer beperkte informatie kan worden uitgesloten. Ook zijn er geen aanwijzingen in het gedrag op de afdeling voor een krenkbare persoonlijkheid of een defecte gewetensontwikkeling.
De rechtbank kan door de weigerende houding van verdachte niet in haar beoordeling meewegen of verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens of enige persoonlijkheidsstoornis. Er is geen aanleiding op dat punt nog verder onderzoek te laten verrichten, nu de rechtbank van oordeel is dat daarvan, gelet op de houding van verdachte, zoals zij die ter zitting ten toon heeft gespreid, geen enkel resultaat valt te verwachten. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte, gelet op de geweldsexplosie bij het bewezenverklaarde feit, lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis, maar dient er van uit te gaan dat het bewezenverklaarde feit volledig aan verdachte kan worden toegerekend, nu aanknopingspunten die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden ontbreken.
Vanuit een oogpunt van beveiliging van de maatschappij betekent dit, dat in dit specifieke geval een tijdelijke gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de met die beveiliging gemoeide belangen, en dat die belangen zwaarder moeten wegen dan de belangen van verdachte, met name haar belang om uit een oogpunt van vergelding niet anders dan een tijdelijke gevangenisstraf opgelegd te krijgen. De aard van het gepleegde feit, dat enerzijds blijk geeft van een ongeremde agressie en geweldsuitbarsting, maar anderzijds van een zeer koelbloedig optreden, bestaande in de voorbereiding daarvan en het na het delict doorzoeken van de woning, maakt dat bij afwezigheid van aanwijzingen voor het tegendeel verdachte in staat moet worden geacht nogmaals een dergelijk feit jegens een ander of anderen te plegen, ook na ommekomst van een langdurige tijdelijke gevangenisstraf. Voorkomen moet worden dat verdachte daartoe de gelegenheid krijgt, en om dat te bereiken staat aan de rechtbank geen ander middel ten dienste dan het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, met name nu oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf in combinatie met een last tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging bij gebrek aan concrete indicaties voor dat laatste niet in aanmerking komt.
De slotsom is dat aan verdachte een levenslange gevangenisstraf zal worden opgelegd.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op artikel:
- 289 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij de gewijzigde dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
moord
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot een levenslange gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. Steenhuis, voorzitter,
mrs. J.W. du Pon en W.A. Jacobs, rechters,
in tegenwoordigheid van W.M.W. van Nuss, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2010.
*1 Methodieken PV/p. 2191
2 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH/p. 06.
3 Proces-verbaal van ambtshandeling 0/OPV/AH/p. 06 en 07.
4 Proces-verbaal van ambtshandeling 0/OPV/AH/p. 07.
5 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2009, sectienummer 2009-092/M020, A. Maes, arts en patholoog, bijlagenlijst, p. 421 (Conclusie).
6 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2009, sectienummer 2009-092/M020, A. Maes, arts en patholoog, p. 423 en 424.
7 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2009, sectienummer 2009-092/M020, A. Maes, arts en patholoog, p. 3.
8 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2009, sectienummer 2009-092/M020, A. Maes, arts en patholoog, p. 3.
9 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2009, sectienummer 2009-092/M020, A. Maes, arts en patholoog, p. 3.
10 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2009, sectienummer 2009-092/M020, A. Maes, arts en patholoog, p. 4.
11 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2009, sectienummer 2009-092/M020, A. Maes, arts en patholoog, p. 4.
12 Proces-verbaal van bevindingen, 0/OPV/AH/p. 10.
13 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 030.
14 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 079.
15 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 095.
16 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 044.
17 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 045 en 046.
18 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 057, 058 en 059.
19 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 088.
20 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 081.
21 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 112.
22 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 130.
23 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 131.
24 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 132.
25 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 132.
26 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 131.
27 Proces-verbaal verhoor getuige [buurman slachtoffer], 0/OPV/G/p. 21/22.
28 Proces-verbaal verhoor getuige [buurman slachtoffer], 0/OPV/G/p. 218.
29 0/OPV/AH/p. 360.
30 Verhoor van getuige [zus buurman slachtoffer], 0/OPV/G/p. 40/41.
31 Verhoor van getuige [zus buurman slachtoffer], 0/OPV/G/p. 46.
32 Verhoor van getuige [zus buurman slachtoffer], 0/OPV/G/p. 47.
33 Proces-verbaal verhoor getuige [medeweker thuiszorg] 0/OPV/G/p. 02.
34 Proces-verbaal van verhoor getuige van 9 maart 2009, 0/OPV/G/p. 54/55.
35 Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 5 januari 2010.
36 Proces-verbaal van ambtshandeling 0/OPV/AH/p. 169 en 170.
37 Proces-verbaal van ambtshandeling 0/OPV/AH/p. 47.
38 Proces-verbaal van ambtshandeling 0/OPV/AH/p. 37.
39 Proces-verbaal van ambtshandeling 0/OPV/AH/p. 73 en 74.
40 Proces-verbaal van ambtshandelingen, 0/OPV/AH/p. 79.
41 Proces-verbaal van verhoor verdachte, V/[verdachte]/p.28.
42 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 169.
43 Proces-verbaal bevindingen camerabeelden, 0/OPV/AH/p. 38.
44 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 171.
45 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 195.
46 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 199-204.
47 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 205-206.
48 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 189.
49 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 185 en 207-216.
50 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut,biologische sporen en DNA-materiaal, d.d. 18 maart 2009, ir. H.T.J. Janssen, bijlagenlijst p. 363.
51 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, biologische sporen en DNA-materiaal, d.d. 27 maart 2009, dr. R.J. Bink, bijlagenlijst p. 373.
52 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, biologische sporen en DNA-materiaal, d.d. 4 augustus 2009, ir. H.J.T. Janssen, bijlagenlijst p. 481 en 482.
53 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, biologische sporen en DNA-materiaal, d.d. 12 november 2009, ir. H.J.T. Janssen, ongenummerd en als losse bijlage in het dossier opgenomen.
54 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, biologische sporen en DNA-materiaal, d.d. 4 augustus 2009, ir. H.J.T. Janssen, bijlagenlijst p. 485.
55 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, indicatief soucheonderzoek, d.d. 27 maart 2009, R. Pieterman, bijlagenlijst p. 386.
56 Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, vergelijkend vezelonderzoek, d.d. 19 augustus 2009, ing. P. van den Hoven, bijlagenlijst p. 503.
57 Brief van ing. P. van den Hoven d.d. 8 december 2009.
58 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 312.
59 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 314-317.
60 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 303.
61 Proces-verbaal van verhoor verdachte, V/[verdachte]/p. 28.
62 Proces-verbaal van verhoor verdachte, V/[verdachte]/p. 31.
63 Verhoor getuige [getuige], 0/OPV/G/p. 147.
64 Verhoor getuige [getuige], 0/OPV/G/p. 189.
65 Verhoor getuige [C.], 0/OPV/G/p. 139.
66 HR 22-02-2005, LJN AR5714.
67 Proces-verbaal Forensisch Technisch Onderzoek, bijlagenlijst, p. 171.