Ontleend aan de beschikkingen uit de eerste aanleg van.28 mei 2009, 13 september 2010, 24 september 2010 en 31 mei 2011 en de beschikking a quo van 8 september 2011.
HR, 20-04-2012, nr. 11/05365
ECLI:NL:HR:2012:BV6484
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20-04-2012
- Zaaknummer
11/05365
- Conclusie
Mr. Huydecoper
- LJN
BV6484
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV6484, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2012
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2011:BX7347
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV6484
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2011:BX7347
ECLI:NL:HR:2012:BV6484, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV6484
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BX7347
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2011:BX7347
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑04‑2012
Mr. Huydecoper
Partij(en)
Zaaknr. 11/05365
Mr. Huydecoper
Zitting van 17 februari 2012
Conclusie inzake
[De moeder]
verzoekster tot cassatie
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant
verweerster in cassatie
Feiten1. en procesverloop
- 1.
Dit cassatiegeding is er een uit een aanzienlijk aantal gedingen die tussen de verzoekster tot cassatie, [de moeder], haar voormalige echtgenoot [de vader], en de autoriteiten op het gebied van de jeugdzorg hebben gespeeld of nog spelen.
In deze zaak gaat het om een verzoek van de verweerster in cassatie, de SBJ, dat ertoe strekt de uit het huwelijk van [de vader] en [de moeder] geboren zoons [de kinderen]2. tot het einde van een eerder uitgesproken ondertoezichtstelling, uit huis te plaatsen.
Dat verzoek werd in de eerste aanleg toegewezen.
2.
Het namens [de moeder] tegen de beslissing in eerste aanleg ingestelde hoger beroep heeft het hof bij de in dit cassatieberoep bestreden beschikking afgewezen3.. Dat heeft het hof gemotiveerd met de overweging dat de termijn waarvoor de in eerste aanleg verzochte (en verleende) maatregel was gegeven inmiddels was verstreken. Op de voet van een lange tijd gevestigde rechtspraak van de Hoge Raad, zou daarom aannemelijk zijn dat [de moeder] geen (rechtens te respecteren) belang - meer - had bij het in hoger beroep aanvechten van de desbetreffende maatregel.
3.
Namens [de moeder] is tijdig4. en regelmatig cassatieberoep ingesteld. SBJ is deugdelijk van het ingestelde cassatieberoep in kennis gesteld. Er is geen verweerschrift ingediend (en er is ook overigens geen reactie van de kant van SBJ ontvangen).
Te vermelden is nog dat de cassatieadvocaat die het rekest namens [de moeder] heeft ondertekend en ingediend, die hoedanigheid - ik bedoel: de hoedanigheid van advocaat - nadien heeft verloren. Ik meen dat dit in een rekestprocedure als de onderhavige niet leidt tot schorsing van het geding, en ook niet enig ander beletsel voor de verdere afdoening oplevert. Daarom wordt thans op de "normale" voet geconcludeerd.
Bespreking van het cassatiemiddel
4.
De klacht van het middel strekt er in essentie toe dat aan de hand van de rechtspraak van de Hoge Raad zoals die inmiddels is gevestigd, niet mag worden aangenomen dat hoger beroep (of cassatieberoep) van een partij bij een geding als het onderhavige bij gebreke van rechtmatig belang moet worden afgewezen, als dat berust op de enkele grond dat termijn waarvoor de maatregel waarop de procedure gericht is werd toegekend, inmiddels is verstreken.
5.
Deze klacht slaagt.
De Hoge Raad is bij beschikking van 24 juni 2011, NJ 2011, 390 m.nt. Wortmann, rov. 3.7, naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM van 7 juni 2011, nr. 277/05, teruggekomen van zijn eerdere "geen-belang"-rechtspraak5..
6.
Terwijl het in de zojuist aangehaalde zaak ging om een vrijheidsbenemende maatregel, en dus o.a. art. 5 EVRM in het geding was, heeft de Hoge Raad in zijn beschikking van 14 oktober 2011, NJ 2011, 596 m.nt. Wortmann, rov. 4, aangegeven dat ook wanneer een ouder opkomt tegen uithuisplaatsing van een minderjarig kind (ook zonder dat sprake is van vrijheidsbeneming die in het bereik van art. 5 EVRM valt), deze ouder, gelet op het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang erbij heeft om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen. Dit belang mag de betrokkene niet worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken6..
7.
Het hof heeft dus het hoger beroep van [de moeder] afgewezen op een grond die die beslissing niet kan dragen7..
Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging, en tot verwijzing van de zaak8..
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2012
Volledig: [kind 1], geboren in [geboortedatum] 2001, en [kind 2], geboren in [geboortedatum] 2002.
Het hof verwijst in dit verband, in rov. 3.4.4, naar rechtspraak van de Hoge Raad die ertoe strekt dat afwijzing dient te volgen als wordt vastgesteld dat het vereiste belang bij de verzochte beslissing is komen te ontbreken. Ik denk dat het hof hier doelt op HR 9 juli 2010, RvdW 2010, 835, rov. 4.1.2 (zie hiernaast overigens de aanstonds in voetnoot 5 aan te halen beslissing). De in dit opzicht door het hof gemaakte keus, wordt in dit cassatieberoep niet ter discussie gesteld.
De beschikking van het hof is van 8 september 2011. Het cassatierekest is op 6 december 2011 ingekomen.
Zie voor een voorbeeld daarvan HR 21 mei 2010, NJ 2010, 397 m.nt. Wortmann, rov. 4.1.
Zie ook HR 23 december 2011, RvdW 2012, 47 (ondertoezichtstelling); HR 9 december 2011, RvdW 2011, 1553 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing); HR 2 december 2011, RvdW 2011, 1502 (opleggen tijdelijk contactverbod) en HR 7 oktober 2011, RvdW 2011, 1221 (ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing). In al deze zaken werd het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO verworpen.
In het cassatierekest, alinea's 4 en 7.7, wordt enigszins terloops vermeld dat de duur van de uithuisplaatsing inmiddels verlengd zou zijn tot 22 juni 2012. Het belang bij de toetsing van de juistheid van de oorspronkelijk gegeven maatregel krijgt door dit gegeven nader accent.
Daarbij ware te overwegen, de zaak naar hetzelfde hof te verwijzen.
Uitspraak 20‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Familierecht. Machtiging uithuisplaatsing; art. 1:261 BW. Rechtens relevant belang ouder om rechtmatigheid uithuisplaatsing te laten toetsen (art. 8 EVRM); geen ontzegging procesbelang op enkele grond dat periode waarvoor maatregel gold, is verstreken (vgl. HR 14 oktober 2011, LJN BR5151, NJ 2011/596).
Partij(en)
20 april 2012
Eerste Kamer
11/05365
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De moeder],
wonende te [woonplaats], België,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-BRABANT,
gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en Jeugdzorg.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de beschikking in de zaak met nummers 234507 JE RK 11-738 en 234524 JE RK 11-742 van de rechtbank Breda van 31 mei 2011;
- b.
de beschikking in de zaak 200.088.837/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 september 2011.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging, en tot verwijzing van de zaak.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en [de vader] zijn twee kinderen geboren. [Kind 1] is geboren op [geboortedatum] 2001 en [kind 2] op [geboortedatum] 2002. Beide ouders hebben het gezag over de minderjarigen.
De minderjarigen zijn sinds 22 september 2010 onder toezicht gesteld van Jeugdzorg.
3.2
Bij beschikking van 31 mei 2011 heeft de rechtbank een machtiging verleend aan Jeugdzorg om de minderjarigen met ingang van 27 mei 2011 tot het einde van de ondertoezichtstelling, doch uiterlijk tot 22 juni 2011 uit huis te plaatsen in een "verblijf accommodatie zorgaanbieder 24 uur".
De moeder heeft in hoger beroep verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen. Het hof heeft in zijn beschikking van 8 september 2011 dit verzoek afgewezen en heeft daartoe het volgende overwogen.
"3.4.4.
Het hof is van oordeel dat de moeder geen belang meer heeft bij het ingestelde hoger beroep, nu de termijn waarvoor de machtiging uithuisplaatsing was verleend ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof reeds was verstreken."
3.3
Het middel, dat opkomt tegen dit oordeel van het hof, is terecht voorgesteld. In een geval als het onderhavige, waarin een ouder opkomt tegen een uithuisplaatsing van minderjarige kinderen, heeft deze ouder, gelet op het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, een rechtens relevant belang erbij om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen, en behoort aan deze ouder mitsdien niet het procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken (vgl. HR 14 oktober 2011, LJN BR5151, NJ 2011/596).
De beschikking van het hof kan derhalve niet in stand blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 september 2011;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 20 april 2012.