Rb. 's-Gravenhage, 07-02-2011, nr. 10/1587
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5171
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
07-02-2011
- Zaaknummer
10/1587
- LJN
BP5171
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5171, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 07‑02‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7478, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2011/747 met annotatie van Mr. S. Wolvers
Uitspraak 07‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, zeevisser, werkt als grensarbeider in België. Overeenkomstig de Belgische wetgeving worden met zeevissers slechts contracten afgesloten voor een bepaalde tijd, namelijk steeds voor de duur van een zeereis. Belanghebbende heeft in 2005 contracten gehad bij verschillende Belgische reders. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de bijzondere compensatieregeling van artikel 27, lid 2, van het Verdrag met België. Bij puur tekstuele uitleg zou belanghebbende zijn recht op toepassing van de compensatieregeling hebben verloren na elke zeereis. De rechtbank acht juist dat de inspecteur de opeenvolgende dienstbetrekkingen bij rederij A feitelijk heeft aangemerkt als één doorlopende dienstbetrekking en de compensatieregeling heeft verleend. Nu niet in geschil is dat het de intentie van belanghebbende was om te blijven werken en dat het initiatief van het beëindigen van de werkzaamheden bij rederij A lag moet het moment waarop de rederij de samenwerking definitief beëindigt worden aangemerkt als een “volledig en onvrijwillig ontslag” als bedoeld in het besluit van 1 juli 2009, nr CCP2009/1120M. Een dergelijke uitleg doet recht aan de intentie van de regeling.
RECHTBANK ’S GRAVENHAGE, nevenzittingsplaats BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/1587
Uitspraakdatum: 7 februari 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
verweerder.
Belanghebbende wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 september 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.547.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011 te Bergen op Zoom.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [belastingadviesbureau] te Middelburg, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.547, met verrekening van € 9.254 loonheffing en met handhaving van de overige elementen;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende, woonachtig in [woonplaats], was op 31 december 2002 werkzaam als grensarbeider in België. Belanghebbende werkte vanaf die tijd als schipper bij [rederij A] BVBA (hierna: [rederij A]) op de [schip].
2.2.Overeenkomstig de Belgische wetgeving worden met zeevissers slechts contracten afgesloten voor een bepaalde tijd, namelijk steeds voor de duur van een visreis.
2.3.Belanghebbende heeft in 2005 contracten bij de volgende opdrachtgevers gehad:
Naam werkgever Van Tot en met
[rederij A] BVBA (B) 01-01-2005 16-01-2005
[rederij B] BVBA (B) 17-01-2005 01-04-2005
[rederij C] (B) 11-04-2005 25-04-2005
[rederij A] BVBA (B) 09-05-2005 29-09-2005
[uitzendorganisatie] (NL) 01-11-2005 31-12-2005
Verder heeft belanghebbende in 2005 nog verschillende werkloosheid-, ziekte- en vakantieuitkeringen uit België genoten.
Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende tot en met 16 januari 2005 wel een contract bij [rederij A] had, maar dat hij door de slechte weersomstandigheden geen visreis gemaakt heeft en in plaats daarvan een uitkering heeft gekregen. Vervolgens werd er door [rederij A] geen nieuw contract met belanghebbende aangegaan wegens eerder onvoldoende functioneren van belanghebbende.
2.4.De [schip] is eind 2005 door [rederij A] verhuurd aan een andere reder. De aandelen van [rederij A] zijn in verband met de overdracht van de [schip] eind 2006 verkocht aan BVBA [rederij D].
2.5.Belanghebbende heeft in Nederland voor 2005 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.741. In de aangifte heeft belanghebbende verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het Belgisch loon tot een inkomen van € 26.874. Het Nederlands loon bedraagt € 4.659. Ook heeft belanghebbende verzocht om toepassing van de algemene en de bijzondere compensatieregeling voor Nederlandse grensarbeiders, die is geregeld in artikel 27 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, van 5 juni 2001, Trb. 2001,136 (hierna: het Verdrag).
2.6.De Belgische belastingdienst heeft belanghebbende op 2 april 2007 een aanslag opgelegd. Belanghebbende is een bedrag van in totaal € 8.202 aan Belgische belasting verschuldigd (inclusief € 537 opcentiemen).
2.7.In de aanslagregeling heeft de inspecteur, na het niet beantwoorden van vragen omtrent het Belgische loon, het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende gecorrigeerd tot een bedrag van € 23.767. Hij heeft vrijstelling van dubbele belasting verleend voor het Belgische loon tot een bedrag van € 29.900 en vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen tot en met 30 september 2005. De verschuldigde belasting en premie volksverzekeringen is berekend op nihil. De aan belanghebbende toekomende algemene compensatieregeling heeft de inspecteur berekend op € 2.576. Dit bedrag is, als betrof het een voorheffing, met de aanslag verrekend. De inspecteur is niet tegemoet gekomen aan het verzoek om de bijzondere compensatieregeling.
2.8.Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.547. De inspecteur heeft vrijstelling van dubbele belasting verleend voor het Belgische loon tot een bedrag van € 26.680. De verschuldigde belasting en premie volksverzekeringen bedraagt nihil. De inspecteur is niet tegemoet gekomen aan het verzoek om de bijzondere compensatieregeling toe te passen. De algemene compensatieregeling is bepaald op € 3.927. Samen met de ingehouden loonbelasting is dit bedrag als voorheffing (totaal € 5.092) verrekend.
2.9.In geschil is of belanghebbende recht heeft op de bijzondere compensatieregeling van artikel 27, paragraaf 2, van het Verdrag. Belanghebbende doet hierbij een beroep op het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 1 juli 2009, nr. CCP2009/1120M (hierna: het Besluit). Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrag van de bijzondere compensatie voor dat geval € 4.162 bedraagt.
2.10.De bijzondere compensatieregeling is een overgangsregeling. Artikel 27, paragraaf 2 van het Verdrag bepaalt dat Nederland de netto-inkomensachteruitgang van grensarbeiders, ontstaan door de gewijzigde verdragsbepalingen, zal compenseren tot het moment waarop die netto inkomensachteruitgang nihil bedraagt of tot het moment waarop zij niet langer zodanige beloningen uit diezelfde dienstbetrekking verkrijgen. Op grond van artikel 1a van de Goedkeuringswet van het Verdrag is de regeling ook van toepassing op (onder andere) in Nederland woonachtige zeelieden.
2.11.Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende vanaf 2002 tot en met 17 januari 2005 bij voortduring verschillende contracten had met [rederij A] en dat de inspecteur aan belanghebbende in 2003 en 2004 de bijzondere compensatie heeft toegekend. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende vanaf 17 januari 2005 geen beloning meer genoot uit dezelfde dienstbetrekking die hij op 31 december 2002 had. Belanghebbende heeft dan geen recht meer op de bijzondere compensatieregeling, tenzij hij aannemelijk kan maken dat hij valt onder één van de situaties uit het Besluit.
2.12.In het Besluit keurt de staatssecretaris goed dat de bijzondere compensatieregeling onder andere kan worden voortgezet in de volgende situatie:
“.. ii) ingeval de grensarbeider binnen een termijn van ten hoogste zes maanden in de Belgische grensstreek aansluitend een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt na onvrijwillig en volledig ontslag; ..”
2.13.De inspecteur stelt dat in het geval van belanghebbende geen sprake is van “ontslag” omdat belanghebbende – van rechtswege – steeds tijdelijke contracten had voor de duur van een visreis en de dienstbetrekkingen dus niet zijn geëindigd door ontslag maar door het aflopen van het tijdelijk contract.
2.14.Vaststaat dat de Belgische wetgeving inderdaad voorziet in steeds kortlopende dienstbetrekkingen voor de duur van de visreizen zodat er steeds na afloop van een visreis een einde komt aan de dienstbetrekking. De praktijk is echter blijkbaar dat de rederij blijft samenwerken met dezelfde werknemer gedurende langere tijd, en dus voor meerdere achtereenvolgende visreizen. In elk geval is dat bij belanghebbende zo gegaan: hij heeft immers vanaf 2002 tot 2005 voor [rederij A] gewerkt.
2.15.Bij een puur tekstuele uitleg van artikel 27, paragraaf 2, van het Verdrag zou belanghebbende al in 2003, na het einde van de eerste visreis voor [rederij A] na 31 december 2002, zijn recht op toepassing van de bijzondere compensatieregeling hebben verloren omdat het einde van de visreis immers ook het einde van de dienstbetrekking impliceerde zodat daarna geen inkomen meer werd genoten uit “dezelfde” dienstbetrekking. De inspecteur heeft echter de opeenvolgende dienstbetrekkingen van belanghebbende bij [rederij A] feitelijk aangemerkt als één doorlopende dienstbetrekking en de bijzondere compensatieregeling in voorgaande jaren wel verleend. De rechtbank acht dat juist gezien de onder 2.14 geschetste praktijk. Door die interpretatie wordt recht gedaan aan de intentie van de bijzondere compensatieregeling van het Verdrag. Belanghebbende bleef immers qua dienstbetrekking(en) feitelijk steeds in dezelfde situatie verkeren.
2.16Niet in geschil is dat het de intentie van belanghebbende was om te blijven werken bij [rederij A] en dat het initiatief voor het beëindigen van de werkzaamheden lag bij [rederij A]. De rechtbank begrijpt uit de stukken en hetgeen partijen hebben gesteld ter zitting, dat niet in geschil is dat hetzelfde geldt voor alle contracten met de rederijen in België. Nu de inspecteur, zoals de rechtbank onder 2.15 heeft overwogen, de achtereenvolgende dienstbetrekkingen bij elke rederij terecht heeft aangemerkt als één (doorlopende) dienstbetrekking in de zin van artikel 27, paragraaf 2, van het Verdrag, moet het moment waarop de rederij de samenwerking definitief beëindigt naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een “volledig en onvrijwillig ontslag” als bedoeld in het Besluit. Een dergelijke uitleg doet recht aan de intentie van de regeling, namelijk dat grensarbeiders die op initiatief van hun werkgever hun dienstbetrekking verliezen, toch recht houden op de bijzondere compensatie indien zij als grensarbeider werkzaam blijven.
2.17.Nu niet in geschil is dat belanghebbende binnen de termijn van zes maanden een nieuwe dienstbetrekking in de Belgische grensstreek heeft aanvaard, heeft belanghebbende ook na 16 januari 2005 recht op toepassing van de bijzondere compensatieregeling. Belanghebbende heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen zes maanden na het beëindigen van zijn dienstbetrekking bij [rederij A] op 29 september 2005 een nieuwe dienstbetrekking in de Belgische grensstreek heeft aanvaard. Derhalve eindigt op dat moment ook zijn recht op toepassing van de bijzondere compensatieregeling.
2.18.Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende recht heeft op toepassing van de bijzondere compensatieregeling tot een bedrag van € 4.162. Nu de compensatie volgens het Verdrag wordt aangemerkt als ingehouden loonbelasting en belanghebbende recht heeft op de algemene compensatieregeling van € 3.927 en overigens op het inkomen van belanghebbende nog € 1.165 aan loonbelasting is ingehouden, zal de rechtbank bepalen dat € 9.254 aan loonbelasting moet worden verrekend.
2.19.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
2.20.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in bezwaar nu belanghebbende daar in de bezwaarfase niet om heeft verzocht.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 februari 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.