ABRvS, 10-05-2017, nr. 201600014/1/A1
ECLI:NL:RVS:2017:1246
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-05-2017
- Zaaknummer
201600014/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:1246, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑05‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2017/4015
AR 2017/2441
JBO 2017/122 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
Uitspraak 10‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 19 januari 2015 heeft het college aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] lasten onder bestuursdwang opgelegd naar aanleiding van een asbestverontreiniging als gevolg van een brand in een bedrijfsloods op het perceel [locatie] te Wateringen. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang voor rekening van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] komen.
201600014/1/A1.
Datum uitspraak: 10 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 19 januari 2015 heeft het college aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] lasten onder bestuursdwang opgelegd naar aanleiding van een asbestverontreiniging als gevolg van een brand in een bedrijfsloods op het perceel [locatie] te Wateringen. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang voor rekening van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] komen.
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college zijn beslissing tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang ter zake van deze asbestverontreiniging op schrift gesteld. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang voor rekening van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] komen.
Bij besluit van 20 november 2015 heeft het college het door [appellant sub 1] tegen de besluiten van 19 en 22 januari 2015 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 20 mei 2016 heeft het college de hoogte van de kosten van de toepassing van de bestuursdwang (gewijzigd) vastgesteld en deze op [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verhaald.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken 201607677/1/A1, 201607678/1/A1 en 201607680/1/A1, ter zitting behandeld op 7 maart 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. K.I. Dalpi en mr. J. Backx, beiden advocaat te Rotterdam, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. V. Kortenbach, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.P. Brans en mr. K. Winterink, beiden advocaat te Den Haag, H.D.N. Prevoo, S.A.E. van der Raaf en M. van der Meer, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. Overwegingen
Inleiding
1. In de nacht van 12 op 13 januari 2015 is brand uitgebroken in een loods, die dienst deed als bedrijfsverzamelgebouw, aan de [locatie] te Wateringen. Het gebouw, waarvan het dak een oppervlakte had van ongeveer 1600 m2, is geheel afgebrand. De dakbedekking van het gebouw bestond uit asbestplaten waardoor een aanzienlijke hoeveelheid asbest in de omgeving is terechtgekomen. [appellant sub 1] is voor 95% eigenaar van de bedrijfsloods; [appellant sub 2] is voor 5% eigenaar.
De toepassing van spoedeisende en reguliere bestuursdwang
2. Het college heeft op 13 januari 2015, onmiddellijk na de brand, spoedeisende bestuursdwang toegepast door aan Ecoloss Project B.V. (hierna: Ecoloss) opdracht te geven een aantal maatregelen te nemen om asbestverontreiniging tegen te gaan. Die maatregelen betreffen in hoofdzaak: het nathouden van de bronlocatie, het verwijderen van asbestresten op openbare toegangswegen en op opgangen naar een aantal woningen en het verwijderen van asbestresten in en op auto's die in het omliggende gebied stonden geparkeerd.
Bij besluit van 19 januari 2015, kenmerk 15-0009237, heeft het college aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] drie lasten onder bestuursdwang opgelegd. Die lasten strekken - kort gezegd - tot het verwijderen van de nog aanwezige asbestresten en asbesthoudend materiaal ter plaatse van een aantal nader genoemde, in de omgeving van het brongebied gelegen locaties en percelen en op of in personen- of bedrijfsauto's. Daarnaast heeft het college bij besluit van 19 januari 2015, kenmerk 15-0010548, een last onder bestuursdwang opgelegd die strekt tot het verwijderen van de nog aanwezige asbestresten en asbesthoudend materiaal ter plaatse van de bronlocatie en een aantal nader genoemde belendende percelen. Bij besluit van 22 januari 2015 heeft het college zijn beslissing tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang op schrift gesteld.
De besluiten van 19 en 22 januari 2015 zijn in bezwaar gehandhaafd.
3. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast omdat niet aan het vereiste van spoedeisendheid is voldaan. Het college heeft volgens hem niet deugdelijk gemotiveerd dat sprake was van ernstige nadelige gevolgen voor het milieu die acuut optreden rechtvaardigden. Hij verwijst hierbij naar het Plan van aanpak asbestbrand van de VROM-inspectie van 2006, waarin staat dat in het geval van een categorie III brand voor het opruimen van asbest in het algemeen geldt: "spoed, binnen enkele uren tot dagen. Bepalend is hier het risico voor de volksgezondheid en het verspreidingsrisico". Verder stelt hij dat de rapporten en/of verslagen van het zogeheten Commando Plaats Incident, op grond waarvan is overgegaan tot het nemen van maatregelen, niet aan het besluit van 22 januari 2015 ten grondslag zijn gelegd en niet kenbaar zijn.
3.1. Artikel 1.1a van de Wet milieubeheer luidt:
"1. Een ieder neemt voldoende zorg voor het milieu in acht.
2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken."
Artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. […]
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt."
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1568) geldt de in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer vervatte zorgplicht in beginsel slechts in gevallen waarin ernstige nadelige gevolgen optreden of acuut dreigen op te treden, terwijl de Wet milieubeheer er niet op andere wijze in voorziet om die gevolgen te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.
3.3. Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke stof is en dat de verspreiding van asbestdeeltjes nadelige gevolgen heeft voor het milieu en risico's voor de gezondheid met zich brengt.
De gemeente Westland heeft op 13 januari 2015 in de ochtend, onmiddellijk na de brand, aan De Swart Asbest Advies & Begeleiding B.V. (hierna: De Swart) opdracht gegeven voor het uitvoeren van een asbestinventarisatie. Dit heeft geresulteerd in het Asbestinventarisatierapport type A conform SC-450 van 13 januari 2015. In het rapport is onder 'Conclusie en aanbevelingen' het volgende opgenomen:
"De mogelijkheid bestaat dat de volgende asbesthoudende materialen een gevaar voor de volksgezondheid vormen:
De asbestrestanten op het bedrijfsterrein, op straten e.d. in de omliggende omgeving, op de daken van de diverse opstallen, gebouwen, de openbare wegen en trottoirs in het aangrenzende gebied en mogelijk in het pand naast de brandhaard. Er wordt geadviseerd om deze aangetroffen asbesthoudende materialen op korte termijn, of direct te laten verwijderen."
De brand moet worden aangemerkt als een brand uit categorie III als bedoeld in het Plan van aanpak asbestbrand. Dit wordt in het Plan van aanpak asbestbrand omschreven als: "een brand met primaire emissie van asbest buiten het pand/terrein in een woon-, werk- of recreatiegebied (terrein met huizen, kantoren, enz.)" (blz. 74). Bij een brand van categorie III geldt als prioriteit dat verspreiding van risico's wordt voorkomen en risico's worden beperkt (blz. 76). Voor het opruimen geldt bij een categorie III-brand in het algemeen: "spoed, binnen enkele uren tot dagen. Bepalend hier is het risico voor de volksgezondheid." (blz. 83). Volgens het Plan van aanpak asbestbrand is het van belang dat asbest dat zich op straten en wegen bevindt zo snel mogelijk wordt opgeruimd (blz. 84).
Verder heeft de GGD in e-mails van 14 en 19 januari 2015 gesteld dat het van belang was de verspreiding van en blootstelling (via de lucht) aan asbestdeeltjes te voorkomen. Deze e-mails zijn als bijlagen bij het besluit van 20 november 2015 gevoegd.
Het college heeft aannemelijk gemaakt dat door het vrijkomen en de verspreiding van asbestresten ten gevolge van de brand in de loods ernstige nadelige gevolgen zijn ontstaan of acuut dreigden te ontstaan voor mens en milieu en dat in een geval als dit geen andere regels dan artikel 1.1a van de Wet milieubeheer het treffen van maatregelen vorderen teneinde die gevolgen te voorkomen.
Verder heeft het college, gelet op het vorenstaande en op de aanzienlijke hoeveelheid asbest die bij de brand in de omgeving, voornamelijk op openbaar terrein, is vrijgekomen, zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake was van een spoedeisende situatie die het terstond toepassen van bestuursdwang rechtvaardigde. Dat - zoals [appellant sub 1] stelt - de verontreiniging volgens latere gemeentelijke berichtgevingen meeviel, maakt dat niet anders; het gaat om het onmiddellijk na de brand beperken van risico's van de schadelijke gevolgen van het neerslaan en verspreiden van asbest. Verder maakt het feit dat de verslagen van het Commando Plaats Incident, waarin het GGD is vertegenwoordigd, niet aan het besluit ten grondslag zijn gelegd, niet dat de motivering om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, ondeugdelijk is.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de toepassing van bestuursdwang niet zorgvuldig is geweest omdat het college zich niet heeft voorbereid op calamiteiten waarbij asbest vrijkomt. Hij verwijst hierbij naar twee passages in het Plan van aanpak asbestbrand (blz. 8 en 105), waaruit naar zijn mening volgt dat een gemeente zich voorafgaand aan een calamiteit moet informeren over prijzen en kwaliteit van asbestsaneerders en asbestinventarisatiebureaus. De gemeente Westland heeft dit niet gedaan; het college heeft na de brand Ecoloss ingeschakeld zonder op de hoogte te zijn van de kosten die Ecoloss berekent, aldus [appellant sub 1].
4.1. Het enkele feit dat het college geen vaste afspraken heeft gemaakt met een asbestsaneringsbedrijf of zich voorafgaand aan de brand niet op de hoogte heeft gesteld van de kwaliteit en de kosten van asbestsaneringsbedrijven, maakt niet dat de besluiten tot toepassing van bestuursdwang onzorgvuldig zijn. Het Plan van aanpak asbestbrand biedt voor dat oordeel ook geen aanleiding. De door [appellant sub 1] aangehaalde passage op blz. 8 betreft het maken van bestuurlijke afspraken op gemeentelijk en regionaal niveau en niet afspraken met asbestsaneringsbedrijven. De aangehaalde passage op blz. 105 heeft geen betrekking op de fase voorafgaande aan een calamiteit.
Bij de toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft het college Ecoloss ingeschakeld. Ecoloss is een gecertificeerd bedrijf dat - naar onweersproken is gesteld - marktconforme tarieven hanteert. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van de spoedeisende bestuursdwang op dit punt onzorgvuldig is. Voor zover het betoog ziet op de uitvoering van de spoedeisende bestuursdwang en van de lasten die bij de besluiten van 19 januari 2015 zijn opgelegd, raakt dit niet die besluiten zelf, maar de feitelijke uitoefening van de bestuursdwang. Dit komt aan de orde bij de beroepen tegen de kostenbeschikking van 20 mei 2016.
Het betoog faalt.
Kostenverhaal
5. Bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten van 19 en 22 januari 2015 heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang ten laste van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden gebracht. [appellant sub 1] betoogt dat het niet redelijk is dat de kosten geheel voor zijn rekening komen en dat aanleiding bestaat om geheel of gedeeltelijk van het kostenverhaal af te zien.
6. Artikel 5:25 van de Awb luidt:
"1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De last vermeldt in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht."
7. [appellant sub 1] betoogt dat het college onzorgvuldig te werk is gegaan nu het niet was voorbereid op een calamiteit en niet op voorhand asbestverwijderingsbedrijven heeft geselecteerd op kwaliteit en prijs. Het college heeft aan Ecoloss opdracht gegeven zonder op de hoogte te zijn van de tarieven. Dit leidt heeft geleid tot onnodig hoge kosten die niet of niet geheel ten laste van hem kunnen worden gebracht, aldus [appellant sub 1].
7.1. Onder 4.1. is op deze grond ingegaan en geconcludeerd dat de besluiten tot toepassing van bestuursdwang niet onzorgvuldig zijn. Reeds hierom bestaat in dit betoog van [appellant sub 1] geen aanleiding voor het oordeel dat het college de kosten niet op hem kon verhalen.
8. [appellant sub 1] betoogt dat hem geen verwijt treft dat hij de nodige maatregelen niet heeft getroffen omdat hij onmachtig was zulks te doen. Voor zover hij is staat was de sanering uit te voeren, heeft hij dat ook gedaan. Daar komt bij dat het algemeen belang bij de asbestsanering is betrokken. Onder verwijzing naar de uitspraak van 21 september 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU2988, stelt hij dat onder deze omstandigheden de kosten niet of niet volledig ten laste van hem kunnen worden gebracht. Verder wijst hij er op dat zijn financiële draagkracht volstrekt onvoldoende is om de kosten geheel te betalen.
8.1. Ingevolge artikel 5:25 van de Awb gaan bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen. Zoals onder meer in de door [appellant sub 1] genoemde uitspraak van 21 september 2005 is overwogen kan voor het maken van een uitzondering aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt valt te maken en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen.
8.2. [appellant sub 1] is mede-eigenaar van de loods waar brand is uitgebroken. Een eigenaar van een pand die na het vrijkomen en de verspreiding van asbest ten gevolge van een brand in zijn pand nalaat maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, kan redelijkerwijs vermoeden dat door dit nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt. Door niet de maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, heeft [appellant sub 1] artikel 1.1a van de Wet milieubeheer overtreden. Dat [appellant sub 1] niet in de gelegenheid was om onmiddellijk na de brand zelf maatregelen te nemen doet daar niet aan af. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie dermate spoedeisend was, dat hij zijn beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kon stellen. Voor zover het gaat om de bij besluiten van 19 januari 2015 opgelegde lasten heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat hij deze niet kon uitvoeren. Verder was [appellant sub 1] op de hoogte van de aanwezigheid van de asbesthoudende dakbedekking en heeft hij als mede-eigenaar van de loods het risico genomen dat bij brand asbestdeeltjes vrijkomen en de omgeving wordt verontreinigd. Gelet op het vorenstaande behoefde het college in de mate van verwijtbaarheid alsmede in de omstandigheid dat het algemeen belang bij de asbestsanering is betrokken, geen aanleiding te zien om kostenverhaal geheel of gedeeltelijk achterwege te laten. Verder kan de financiële draagkracht van de aangeschrevene in beginsel niet als bijzondere omstandigheid gelden die grond biedt om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien. Dat de financiële draagkracht onvoldoende is en het publiek belang bij de sanering is betrokken, maakt - anders dan [appellant sub 1] stelt - niet dat het volledig in rekening brengen van de kosten onevenredig is.
Het betoog faalt.
De vaststelling van de kosten
9. Het college heeft in het kader van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op 13 januari 2015 aan De Swart opdracht gegeven tot het opstellen van een asbestinventarisatie en op dezelfde dag aan Ecoloss opdracht gegeven maatregelen te nemen om de asbestverontreiniging te beperken. De Swart heeft op 13 januari 2015 een inventarisatierapport opgesteld en Ecoloss heeft de desbetreffende maatregelen in de periode van 13 tot en met 19 januari 2015 uitgevoerd. Bij besluit van 1 mei 2015 heeft het college de kosten van de uitoefening van de spoedeisende bestuursdwang vastgesteld. Bij besluit van 20 mei 2016 is het bedrag gewijzigd vastgesteld op € 460.350,98.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben twee van de bij besluit van 19 januari 2015, kenmerk 15-0009237, opgelegde lasten niet uitgevoerd, waarna het college bestuursdwang heeft toegepast door zelf opdracht te geven aan Ecoloss om de in de lasten omschreven saneringswerkzaamheden uit te voeren. Het gaat om de deellasten B en C: het verwijderen van asbestresten van de daken en dakgoten van panden, in voor- en achtertuinen, in openbaar groen, op of aan wegmeubilair, speelvoorzieningen en ter plaatse van sportvelden (Plan van Aanpak, fase 4) en het verwijderen van asbestresten die nog aanwezig zijn op en/of in personen- en bedrijfsauto's (Plan van Aanpak, fase 3). Deze werkzaamheden zijn in de periode van 20 januari 2015 tot 11 april 2015 uitgevoerd. Bij besluit van 17 juli 2015 heeft het college de kosten van de uitvoering van bestuursdwang vastgesteld. Bij het hierboven genoemde besluit van 20 mei 2016 is het bedrag gewijzigd vastgesteld op € 2.836.436,00.
Het beroep van [appellant sub 1] wordt ingevolge artikel 5:31c van de Awb mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 20 mei 2016. [appellant sub 2] heeft tegen het besluit van 20 mei 2016 separaat beroep ingesteld.
10. [appellant sub 2] betoogt dat het college de kosten in redelijkheid niet dan wel niet volledig op hem kan verhalen omdat hij voor slechts 5% eigenaar is van de bedrijfsloods waar de brand heeft gewoed.
10.1. Dit betoog faalt. De spoedeisende bestuursdwang en de bij besluit van 19 januari 2015 opgelegde lasten onder bestuursdwang zijn gericht aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als overtreders en mede-eigenaren van het pand. Er staat geen rechtsregel aan in de weg om iedere aangeschrevene hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor betaling van de kosten van de uitoefening van bestuursdwang.
11. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat het college meerdere asbestsaneringsbedrijven had moeten benaderen om een zo gunstig mogelijke offerte te verkrijgen. Het college heeft de kosten onnodig laten oplopen door het inschakelen van Ecoloss zonder op de hoogte te zijn van de tarieven, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
11.1. Het college stelt terecht dat in verband met de spoedeisendheid van de te nemen maatregelen aanvankelijk geen tijd was om offertes bij verschillende bedrijven op te vragen. Onweersproken is dat het college bij de uitoefening van de op 19 januari 2015 aangezegde bestuursdwang bij verschillende bedrijven offertes heeft gevraagd en dat de door het college ingeschakelde bedrijven vergelijkbare tarieven hanteren. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat door het inschakelen van Ecoloss de kosten van de uitoefening van bestuursdwang onnodig hoog zijn.
Het betoog faalt.
12. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat Ecoloss de sanering niet naar behoren heeft uitgevoerd. Ecoloss had alvorens met de werkzaamheden te beginnen een plan van aanpak moeten opstellen volgens welke de werkzaamheden worden uitgevoerd. Eerst op 19 januari 2015 was een plan van aanpak beschikbaar. Verder heeft Ecoloss bij het uitvoeren van de sanering een verkeerde volgorde aangehouden. Zij heeft eerst in een groot gebied op grondniveau gesaneerd en daarna de hoger gelegen delen, waardoor herbesmetting plaatsvond en opnieuw moest worden gesaneerd, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
12.1. Ecoloss heeft op 13 januari 2015 opdracht gegeven voor het maken van een asbestinventarisatie. Op dezelfde dag is begonnen met het verwijderen van asbest om verspreiding van asbestresten tegen te gaan. Ecoloss heeft op 13 januari een eerste opzet van een plan van aanpak opgesteld, dat is goedgekeurd door DCMR milieudienst Rijnmond en is uitgewerkt tot een eerste versie van 15 januari en vervolgens tot een definitief plan van aanpak van 19 januari. Ecoloss heeft allereerst het asbest dat is neergekomen op de openbare wegen, opgangen naar woningen en op en in auto's verwijderd. Afhankelijk van de weersomstandigheden is daarna het hoger neergekomen asbest, zoals het asbest op daken en in dakgoten, verwijderd. Ten slotte is het asbest dat is neergekomen op voor- en achtertuinen, openbaar groen, wegmeubilair, speelvoorzieningen in openbare ruimtes en sportvelden verwijderd. Er is geen aanleiding om deze handelwijze, die overigens niet in strijd is met het Plan van aanpak van de VROM-inspectie, onzorgvuldig te achten.
Het betoog faalt.
13. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college een door beide partijen benoemde deskundige had moeten inschakelen voor het uitvoeren van een second opinion, inhoudende een herbeoordeling van de kosten. Zij stellen in dit verband dat uit de kostenbesluiten niet blijkt - en ook anderszins onduidelijk is gebleven - dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt, dat de gefactureerde werkzaamheden onder de opgelegde lasten vallen, dat die werkzaamheden noodzakelijk waren en daadwerkelijk zijn uitgevoerd, dat de gehanteerde tarieven redelijk zijn en dat de kosten niet onnodig hoog zijn opgelopen. De oorspronkelijk beraamde kosten van 1,5 miljoen euro zijn uiteindelijk meer dan verdubbeld, hetgeen doet vermoeden dat het nodige is misgegaan. Gelet hierop en ook op de hoogte van de kosten is een herbeoordeling door een deskundige aangewezen, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. [appellant sub 2] stelt in dit verband dat slechts die kosten kunnen worden verhaald die zijn te herleiden tot specifieke handelingen.
13.1. In de kostenbesluiten wordt verwezen naar facturen die als bijlagen bij die besluiten zijn gevoegd. Deze facturen bieden inzicht in de uitgevoerde werkzaamheden, de duur daarvan, veelal de inzet van de met naam of functie genoemde personen, de inzet of gebruik van machines en materialen en de (uur)tarieven. Daarnaast is een kostenoverzicht bijgevoegd van alle betrokken bedrijven. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de kostenbesluiten onvoldoende inzichtelijk zijn voor de beoordeling van de kostenposten. Alle kosten zijn te herleiden tot handelingen en werkzaamheden die betrekking hebben op het opruimen van het asbest dat bij de brand is vrijgekomen. Dat de kosten hoger zijn uitgevallen dan oorspronkelijk beraamd houdt mede verband met de grootte van het gebied waarin de asbest is terechtgekomen. Gelet op het vorenstaande maakt het feit dat het college de kosten niet door een deskundige heeft laten herbeoordelen niet dat de kostenbesluiten onzorgvuldig zijn. Verder is het aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] om te concretiseren welke kosten niet in rekening kunnen worden gebracht en om welke reden. Voor zover zij dit hebben gedaan, wordt daar onder 14 t/m 16 op ingegaan. De onder 13 weergegeven stellingen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn dermate algemeen, dat daarin geen aanleiding kan worden gevonden de kostenbesluiten onrechtmatig te achten.
Het betoog faalt.
14. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de kosten van het reinigen van voertuigen niet of niet geheel te zijnen laste kunnen worden gebracht. De kosten werden voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden geschat op € 10.000 voor 80 auto's (€ 125 per auto) maar door het reinigen van de paravanbakken van de auto's - een kunststof opvangbak tussen de voorruit en het motorcompartiment - zijn de kosten opgelopen tot € 241.046 voor 222 auto's (€ 1085 per auto). [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat het reinigen van paravanbakken en het interieur van auto's niet onder de opgelegde lasten valt omdat het niet binnen de reikwijdte van de nadelige gevolgen voor het milieu, als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer, valt. Verder stellen zij dat het college niet heeft vastgesteld dat alle auto's waren verontreinigd. Het college kon niet volstaan met de overweging dat vanwege weersomstandigheden tijdens de brand mogelijk asbestdeeltjes in de paravanbakken zijn terechtgekomen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betwisten dan ook dat de alle auto's waren verontreinigd en in zoverre sprake is van een overtreding van artikel 1.1a van de Wet milieubeheer. Ten slotte zijn deze kosten buitensporig hoog; aannemelijk is dat een aantal auto's minder waard is dan de kosten die zijn gemaakt voor het schoonmaken daarvan, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
14.1. Artikel 1, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer luidt:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder gevolgen voor het milieu in ieder geval verstaan gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen […]."
14.2. De toepassing van bestuursdwang ten aanzien van het reinigen van voertuigen heeft bestaan uit het schoonspuiten van de buitenkant van de auto's en het reinigen van de paravanbakken. De paravanbakken staan in open verbinding met de buitenlucht en behoren niet tot het interieur van een voertuig. Het schoonmaken van het interieur is ook geen onderdeel geweest van de uitgeoefende bestuursdwang.
Aanvankelijk waren de werkzaamheden gericht op het schoonspuiten van auto's. Visueel is waargenomen dat er asbestdeeltjes op auto's zijn terechtgekomen. Het college is er terecht vanuit gegaan dat de kans groot was dat deze asbestdeeltjes door spoeling met regenwater of verwaaiing in de paravanbakken terecht komen. Alsdan worden de asbestdeeltjes bij het starten van de auto via het ventilatiesysteem de auto in geblazen, hetgeen schadelijk kan zijn voor de personen die zich in de auto bevinden. Risico's voor de gezondheid of schade aan de gezondheid valt onder het begrip 'gevolgen voor het milieu' als bedoeld in de Wet milieubeheer. Verder ziet de Wet milieubeheer ook op bescherming van binnenruimten. De reiniging van paravanbakken dient dan ook ter voorkoming en beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu, als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet milieubeheer, en valt daarmee ook onder de spoedeisende bestuursdwang en de opgelegde last.
Om de risico's voor de gezondheid van de inzittenden van voertuigen binnen het besmette gebied te vermijden, heeft het college terecht alle auto's binnen dat gebied onderzocht en zo nodig gereinigd. Omdat het schoonmaken van de paravanbakken niet vooraf was voorzien en arbeidsintensief is - de auto's zijn per takelwagen vervoerd naar een speciaal ingericht werkterrein - zijn de kosten aanmerkelijk hoger uitgevallen dan oorspronkelijk beraamd. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd kan echter geen grond worden gevonden dat deze kosten onjuist zijn vastgesteld en niet op hen kunnen worden verhaald.
De desbetreffende beroepsgronden falen.
15. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de kosten voor 'asbestbegeleiding' van AM&P Milieu B.V. en 'toezicht' van Van der Waal infra B.V. niet op hen kunnen worden verhaald, omdat de desbetreffende werkzaamheden niet onder de opgelegde lasten vallen. Deze kosten zijn bovendien niet deugdelijk gemotiveerd, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. [appellant sub 1] betoogt dat de kosten van de sanering van privéterreinen niet kunnen worden verhaald, omdat die sanering niet onder de opgelegde lasten valt.
15.1. In de opgelegde lasten is onder meer bepaald dat het asbest op een aantal nader genoemde percelen moet worden verwijderd en worden afgevoerd overeenkomstig de wet- en regelgeving en protocollen die gelden voor de verwijdering van asbest bij brand, waaronder het Plan van aanpak asbestbrand van de VROM-inspectie.
De door of in opdracht van AM&P Milieu B.V. uitgevoerde werkzaamheden bestaan uit laboratoriumonderzoek op locatie, monsternemingen, luchtmetingen, begeleiding, advies en visuele inspecties. De door Van der Waal infra B.V. uitgevoerde werkzaamheden bestaan uit het houden van toezicht op de sanering. Genoemde werkzaamheden houden direct verband met de sanering en vallen binnen de opgelegde lasten.
De privéterreinen waar [appellant sub 1] op doelt zijn opgenomen in de opgelegde lasten; de sanering daarvan valt onder de lasten. Er is geen rechtsregel die zich verzet tegen het opleggen van een last onder bestuursdwang die zich mede uitstrekt tot sanering van privéterreinen.
De beroepsgronden falen.
16. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betwisten ten slotte dat alle gefactureerde inventarisaties en nacontroles noodzakelijk waren.
16.1. In deze niet nader onderbouwde stelling ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college de kosten van de desbetreffende werkzaamheden, die direct verband houden met de sanering van de verontreiniging en het vrijgeven van gronden en objecten, in redelijkheid niet ten laste van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft kunnen brengen.
Conclusie
17. Het beroep van [appellant sub 1] tegen de besluiten van 20 november 2015 en 20 mei 2016 is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 20 mei 2016 is eveneens ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Van Buuren w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017
190.