Rb. Limburg, 12-06-2017, nr. 5850661 AZ VERZ 17-46
ECLI:NL:RBLIM:2017:5445
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
12-06-2017
- Zaaknummer
5850661 AZ VERZ 17-46
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2017:5445, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 12‑06‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:253
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:5518
- Vindplaatsen
AR 2017/3148
AR-Updates.nl 2017-0753
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0753
Uitspraak 12‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Werkneemster, leidinggevende in een zorginstelling, verzoekt vernietiging van het ontslag op staande voet. Dit verzoek wordt afgewezen: de aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende redenen zijn komen vast te staan en rechtvaardigen een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Billijke vergoeding en transitievergoeding worden eveneens afgewezen. Tegenverzoeken van werkgever a) gefixeerde schadevergoeding op grond van art. 7:677 leden 2 en 3 BW en b) diverse schadeposten van werkgever (die reeds in deze verzoekschriftprocedure kunnen worden beoordeeld), worden toegewezen.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5850661 AZ VERZ 17-46
MD
Beschikking van de kantonrechter van 12 juni 2017
in de zaak van:
[verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ,
wonend aan [adres] ,
[woonplaats] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde mr. L.A.M. Plantaz,
tegen:
stichting mondriaan,
gevestigd te Heerlen,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde mr. E.V.C. Savelkoul.
Partijen zullen hierna [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en Mondriaan genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 28 maart 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift, tevens houdende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv, met producties;
- -
het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken, met producties;
- -
de aanvullende producties van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ;
- de mondelinge behandeling op 16 mei 2017 en de pleitnota van de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] .
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
Mondriaan is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Binnen de Mondriaan- locatie Radix wordt forensische zorg geboden: geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen die een strafbaar feit hebben gepleegd of daarvan worden verdacht. Radix beschikt over een kliniek met vier klinisch forensisch psychiatrische afdelingen (FPA’s), te weten: FPA1, FPA2, FPAV1 en FPAV2. Daarnaast beschikt Radix over een afdeling voor beschermd wonen, genaamd ‘Weide Zicht’.
2.2.
[verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , geboren op [geboortedatum] , is met ingang van 29 maart 1993 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) Mondriaan. Laatstelijk, met ingang van 1 januari 2014, was [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] werkzaam als manager 3A (Unitmanager), tegen een loon van € 4.169,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Geestelijke gezondheidszorg (hierna: de CAO) toepasselijk. In haar functie van manager 3A geeft [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] leiding aan 60 medewerkers, waarbij de unit multidisciplinair is samengesteld en de medewerkers op verschillende locaties werkzaam zijn.
2.3.
Op 9 januari 2017 hebben twee medewerkers waaraan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] leiding geeft, de heer [naam verpleegkundige 1] en mevrouw [naam verpleegkundige 2] (beiden werkzaam in de functie van verpleegkundige 1) bij mevrouw [naam manager] (manager bedrijfsvoering Radix, op haar beurt weer de leidinggevende van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ) een melding gemaakt van een vermoeden van een misstand door [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . Daarbij is de ‘procedure melden van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid’ gevolgd.
2.4.
Op 10 januari 2017 heeft [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een gesprek gehad met [naam manager] en de heer [naam HR-adviseur] (HR-adviseur bij Mondriaan). In dat gesprek is zij (in ieder geval) geconfronteerd met mogelijke misstanden aanzien van de opname en afdrachten van geldbedragen voor zowel de afdelingswinkels als het voedingsbudget.
2.5.
Op 11 januari 2017 is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] door haar partner ziek gemeld, tevens is daarbij aangegeven dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] met spoed is opgenomen in het ziekenhuis.
2.6.
Bij brief van 12 januari 2017 is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk17 januari 2017 haar administratie (waaruit blijkt dat zij kasgelden zou hebben afgedragen aan Mondriaan en een verantwoording van aankopen die met de gelden zouden zijn gedaan) aan Mondriaan over te dragen.
2.7.
De gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft daarop bij brief van 17 januari 2017 gereageerd, waarin zij onder meer aangeeft niet inhoudelijk te kunnen reageren op de brief van 12 januari 2017.
2.8.
Bij brief van 19 januari 2017 aan de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft Mondriaan daarop gereageerd. Mondriaan geeft aan dat Hoffmann Bedrijfsrecherche (hierna: Hoffmann) een onderzoek zal instellen en dat een beslissing over arbeidsrechtelijke maatregelen zal worden gegeven zodra de uitkomsten van dat onderzoek bekend zijn. In die brief geeft Mondriaan ook aan dat een ontslag op staande voet niet wordt uitgesloten. Hoffmann heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de gedragingen van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] .
2.9.
Op 19 januari 2017 is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen, die heeft vastgesteld dat bij haar sprake is van zeer forse medische beperkingen en dat het onderzoek naar de diagnose loopt.
2.10.
Bij brief van 24 januari 2017 heeft Mondriaan aan de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] bericht dat zij voornemens is om forensisch digitaal onderzoek te laten uitvoeren naar de zakelijke e-mail en netwerkgegevens van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . In die brief wordt tevens aangegeven dat Mondriaan bereid is om daarvan af te zien indien [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] uiterlijk 27 januari 2017 alsnog de gevraagde gegevens [als genoemd in rechtsoverweging 2.6.] overlegt.
2.11.
De gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft daarop bij e-mailbericht van 26 januari 2017 weer gereageerd, waarna Mondriaan op 30 januari 2017 weer reageert. Partijen hebben daarna verder met elkaar gecorrespondeerd.
2.12.
Op 21 februari 2017 heeft Hoffmann een tussentijdse rapportage uitgebracht, die ook in afschrift aan de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is gestuurd. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is in de gelegenheid gesteld om op die rapportage te reageren.
2.13.
Nadat de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op 28 februari 2017 per e-mail om uitstel heeft verzocht, waarmee Mondriaan heeft ingestemd, heeft de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] bij e-mail van 8 maart 2017 gereageerd op de tussentijdse rapportage van Hoffmann. Omdat Mondriaan – ondanks die reactie van de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van 8 maart 2017 – nog met diverse vragen bleef zitten, is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] nogmaals (tot en met 13 maart 207) in de gelegenheid gesteld die vragen te beantwoorden.
2.14.
Bij e-mailbericht van 10 maart 2017 heeft de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geantwoord dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] vanwege haar gesteldheid niet in staat is de door Mondriaan gestelde vragen te beantwoorden.
2.15.
Bij brief van 14 maart 2017 is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] door Mondriaan op staande voet ontslagen. De dringende redenen die daaraan ten grondslag gelegd zijn luiden:
“Als unitmanager heeft [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een voorbeeldfunctie. Bovendien heeft zij bij het verrichten van haar werkzaamheden een grote mate van vrijheid. Gelet hierop dient Mondriaan blindelings op haar te kunnen vertrouwen. In het bijzonder moet Mondriaan er gewoon van kunnen uitgaan dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] als unitmanager de opgedragen werkzaamheden overeenkomstig de geldende procedures en voorschriften uitvoert, doch in ieder geval dat zij integer handelt en met de vereiste zorgvuldigheid omgaat met de aan haar ter beschikking gestelde zaken. Dat geldt zeer zeker voor contante geldbedragen die zij onder zich krijgt.
Uit het verrichte onderzoek kan Mondriaan – alles overziende – niet anders concluderen dan dat in 2015 en in 2016 door toedoen van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aan Mondriaan toebehorende gelden, te weten bedragen van € 29.649,68 en € 26.673,63, althans substantiële geldbedragen, zijn verdwenen zonder dat zij daarvoor een plausibele verklaring kan geven. In ieder geval heeft [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] met haar handelswijze Mondriaan de mogelijkheid ontnomen (en doet ze dat nog steeds) om te achterhalen waar de verdwenen gelden zijn gebleven, althans voor welke doeleinden deze zijn aangewend, opdat Mondriaan ter zake een deugdelijke rekening en verantwoording kan opstellen.
Met haar hiervoor geschetste ernstige gedragingen en tekortkomingen heeft [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] er ook overigens duidelijk blijk van gegeven dat zij een volstrekt onjuiste taakopvatting heeft en zij aldus het vertrouwen van Mondriaan onwaardig is”.
2.16.
Op 6 april 2017 heeft Hoffmann haar eindrapportage opgemaakt. Hoffman komt tot de volgende conclusie:
“Uit het onderzoek zijn meerdere signalen bekend geworden die het vermoeden rechtvaardigen dat mevrouw [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van de opbrengsten van de afdelingswinkels en contante geldopnames van het winkel- en voedingsbudget. Voorts heeft het creëren van een disproportionele reserve in de begroting mogelijk gezorgd dat de vermissingen niet zouden worden opgemerkt.
Zoals vermeld heeft er vanwege het niet beschikbaar zijn van mevrouw [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , (nog) geen gesprek plaatsgevonden tussen mevrouw [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en onze medewerkers”.
2.17.
In de eindrapportage van Hoffmann zijn verslagen opgenomen van gesprekken die medewerkers van Mondriaan met de onderzoekers van Hoffmann hebben gevoerd. Het gaat om de navolgende medewerkers:
- dhr. [naam verpleegkundige 1] ;
- mevr. [naam verpleegkundige 2] ;
- mevr. I [naam manager] ;
- mevr. [naam administratief medewerker] (administratief medewerker, debiteuren- en kasadministratie);
- mevr. [naam agogisch werkende 1] (agogisch werkende 2 afdeling FPAV1 en FBW Radix);
- mevr. [naam agogisch werkende 2] (agogisch werkende FPAV2);
- mevr. [naam agogisch werkende 3] (agogisch werkende/verpleegkundige FPAV1);
- mevr. [naam groepsmedewerker] (groepsmedewerker FPA2 en FBW, die handgeschreven toevoegingen aan haar gesprekverslag heeft aangebracht, welk verslag met die toevoegingen in het eindrapport van Hoffmann is opgenomen);
- dhr. [naam verpleegkundige 3] (verpleegkundige 1 avond en nachthoofd Welland);
- mevr. [naam agogisch werkende 4] (agogisch werkende 2 transforensische afdeling);
- dhr. [naam agogisch werkende 5] (agogisch werkende FPAV2).
2.18.
In totaal heeft Hoffmann een bedrag van € 26.373,16 bij Mondriaan in rekening gebracht voor haar werkzaamheden.
2.19.
[verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft op 20 maart 2017 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Op 3 mei 2017 heeft het UWV geoordeeld dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voldoende meewerkt aan haar re-integratie. Uit de onderliggende arbeidskundige rapportage blijkt dat de verzekeringsarts heeft geoordeeld dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] per 13 maart 2017 volledig arbeidsongeschikt is.
3. Het geschil
3.1.
[verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] verzoekt, zakelijk weergeven, om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Om bij wege van provisionele voorziening ex art. 223 Rv, voor de duur van dit geding, doorbetaling van het loon van € 4.169,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en emolumenten en haar – voor zover dat mogelijk is wegens haar arbeidsongeschiktheid – weder te werkstellen op straffe van een dwangsom;
II. Primair:
om vernietiging van het op 14 maart 2017 gegeven ontslag op staande voet, doorbetaling van haar loon van € 4.169,00 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en emolumenten en haar – voor zover dat mogelijk is wegens haar arbeidsongeschiktheid – weder te werkstellen op straffe van een dwangsom;
III. Subsidiair:
Mondriaan te veroordelen tot:
a. a) betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van een billijke vergoeding ad € 70.000,00 bruto;
b) betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging gelijk aan het loon over de periode van 14 maart 2017 tot 1 augustus 2017;
c) betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van een transitievergoeding ad € 46.521,00 bruto;
d) betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van het bedrag dat op grond van de eindafrekening aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] verschuldigd is, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente;
e) verstrekking aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van een correcte bruto/netto specificatie op straffe van een dwangsom.
IV. Primair en subsidiair:
Mondriaan te veroordelen tot betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van:
a. a) de door haar gemaakte advocaatkosten ten bedrage van € 13.033,20;
b) de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met btw;
c) de kosten van dit geding en de nakosten.
3.2.
Mondriaan voert verweer.
3.3.
Bij wijze van tegenverzoeken verzoekt Mondriaan om:
I. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen door het ontslag op staande voet op 14 maart 2017 is geëindigd;
II. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ten titel van gefixeerde schadevergoeding aan Mondriaan te voldoen een bedrag van € 20.477,-- [bruto], te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
III. voor recht te verklaren dat Mondriaan geen transitievergoeding aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] verschuldigd is, althans een eventuele veroordeling tot betaling aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] van de transitievergoeding op dit punt niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
IV. voor recht te verklaren dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aansprakelijk is voor de door Mondriaan geleden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, althans als gevolg van onrechtmatig handelen c.q. nalaten van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ;
V. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] primair ten titel van schadevergoeding aan Mondriaan te voldoen een bedrag van in totaal € 79.577,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2017, althans vanaf de dag van haar verzoek, tot aan de dag der algehele voldoening en subsidiair [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan Mondriaan op te maken bij staat;
VI. de arbeidsovereenkomst met [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , voor zover die nog mocht bestaan, op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, primair op grond van art. 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met art. 7:669 lid 3, onderdeel e, BW en subsidiair op grond van art. 7:671b lid 1, onderdeel a, BW in verbinding met art. 7:669 lid 3, onderdeel g, BW;
VII. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief wettelijke rente en nakosten.
3.4.
[verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] voert verweer tegen deze tegenverzoeken.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
4. De beoordeling
De verzoeken van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] : vernietiging van het ontslag op staande voet en treffen van een voorlopige voorziening
4.1.
[verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door Mondriaan is beëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft de vraag of het door Mondriaan aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd. Op grond van art. 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge art. 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke
beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
Onverwijldheid
4.3.
[verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft bepleit dat de opzegging niet onverwijld is geschied. Dat verweer faalt. Uit de feiten, zoals die hierboven zijn weergegeven, blijkt dat de werkgever na de eerste melding van een mogelijke misstand door [naam verpleegkundige 1] en [naam verpleegkundige 2] op 9 januari 2017 voldoende voortvarend heeft gehandeld: [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] werd namelijk de volgende dag uitgenodigd voor een gesprek en pas nadat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] bij herhaling geen duidelijkheid en verantwoording kon verschaffen, werd Hoffmann ingeschakeld. Er is mitsdien niet te lang gewacht met het instellen van een onderzoek naar een mogelijke dringende reden. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] gaat er met haar betoog aan voorbij dat, ondanks dat zij daartoe meermaals in de gelegenheid is gesteld, niet in staat is gebleken om de vragen van Mondriaan te beantwoorden. Vanwege de ernst van de verdenkingen aan het adres van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft Mondriaan terecht uitvoerig onderzoek laten verrichten. Gelet op het grote aantal medewerkers dat gehoord moest worden en de lange periode waarover het onderzoek zich uitstrekte, kan aan Mondriaan niet worden tegengeworpen dat het onderzoek te lang heeft geduurd. Voorts is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] in de gelegenheid gesteld om op die (voorlopige) bevindingen te reageren. Daarbij heeft Mondriaan de termijn waarbinnen de gemachtigde van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] mocht reageren verlengd, rekening houdend met de medische situatie van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] . Dat er aldus nog meer tijd verstreek, was dus eveneens aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zelf te wijten en vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk, zodat niet te lichtzinnig werd overgegaan tot een ontslag op staande voet: dat kon immers pas nadat de definitieve onderzoeksresultaten op tafel lagen. Uiteindelijk werd [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op 14 maart 2017 op staande voet ontslagen, daags nadat de termijn waarop zij in de gelegenheid was gesteld om concrete vragen van Mondriaan te beantwoorden was verstreken. Waar het om gaat is dat de werkgever na het ontdekken van de (mogelijk) als dringende redenen te kwalificeren handelingen onverwijld ontslag verleent. Daarvan is hier sprake. Dat de dringende redenen onverwijld zijn meegedeeld staat niet ter discussie. Die dringende redenen, die zijn vervat in de brief van 14 maart 2017 en die in dit geschil moeten worden beoordeeld, zijn hiervoor in rechtsoverweging 2.15. weergegeven. Vanwege de leesbaarheid van deze beschikking worden die dringende redenen hierna nogmaals afzonderlijk weergegeven.
Gerechtvaardigdheid inschakelen Hoffmann
4.4.
Alvorens de kantonrechter zal beoordelen of die dringende redenen afzonderlijk, dan wel in onderlinge samenhang bezien, een ontslag op staande voet rechtvaardigen, zal eerst worden ingegaan of de vraag of Mondriaan mocht overgaan tot inschakelen van Hoffmann. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] is namelijk van mening dat er geen concrete verdenkingen waren en dat er slechts een melding [van [naam verpleegkundige 1] en [naam verpleegkundige 2] ] van een mogelijke misstaand was gedaan.
4.5.
Dit verweer faalt. De misstanden die [naam verpleegkundige 1] en [naam verpleegkundige 2] meldden, waren daarvoor voldoende concreet en ernstig. Dat [naam verpleegkundige 1] daarbij mogelijk uit wrok handelde (omdat hij geen goede arbeidsrelatie met zijn leidinggevende [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] had) doet daaraan niet af: dat was juist temeer reden om de verdenkingen door Hoffmann (en niet zelf) te onderzoeken. Voorts miskent [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] dat Hoffmann pas werd ingeschakeld nadat zij in een gesprek met Mondriaan om opheldering was gevraagd en in de gelegenheid werd gesteld om zelf de gevraagde verantwoording te overleggen. Bovendien heeft Mondriaan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geïnformeerd over het voorgenomen forensische digitale onderzoek van haar zakelijke e-mail en netwerkgegevens, waarbij [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] wederom in de gelegenheid is gesteld de gevraagde gegevens aan te leveren, om zo dit forensische digitale onderzoek te voorkomen. Uit de eindrapportage van Hoffmann blijkt dat de hiervoor onder rechtsoverweging 2.17. vermelde werknemers van Mondriaan zijn gehoord. Commentaar van die werknemers op die door Hoffmann op schrift gestelde verklaringen (zie toevoegingen van [naam groepsmedewerker] ) is gewoon in het eindrapport opgenomen. Niet gebleken is dat de verklaringen van werknemers onjuist zouden zijn weergegeven of dat andere opmerkingen van de gehoorde werknemers over hun op schrift gestelde verklaringen door Hoffmann niet zijn vermeld in de eindrapportage. De kantonrechter ziet mitsdien, bij het ontbreken van concrete onderbouwing, geen aanleiding om aan de juistheid van die verklaringen zoals neergelegd in het eindrapport van Hoffmann te twijfelen. Ten slotte is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ook nog in de gelegenheid gesteld om op de tussentijdse rapportage te reageren. Derhalve moet worden geoordeeld dat het eindrapport van Hoffmann op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat er geen reden is om dat rapport buiten beschouwing te laten.
4.6.
De vraag hoe de conclusie van het rapport van Hoffmann moet worden uitgelegd (‘meerdere signalen (…) rechtvaardigen het vermoeden dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering’) is verder niet relevant: de kantonrechter dient zich zelf een oordeel te vormen of de aan het ontslag ten grondslag gelegde dringende redenen een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. Verduistering is niet als dringende reden aangevoerd.
Dringende reden I
4.7.
Deze reden luidt “dat in 2015 en in 2016 door toedoen van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aan Mondriaan toebehorende gelden, te weten bedragen van € 29.649,68 en € 26.673,63, althans substantiële geldbedragen, zijn verdwenen, zonder dat zij daarvoor een plausibele verklaring kan geven”.
4.8.
Het bedrag van € 29.649,68 ziet op vermiste opbrengsten uit de afdelingswinkels. [naam verpleegkundige 1] , [naam verpleegkundige 2] , [naam agogisch werkende 1] , [naam agogisch werkende 2] , [naam agogisch werkende 3] , [naam groepsmedewerker] , [naam agogisch werkende 4] en [naam agogisch werkende 5] (acht werknemers!) hebben allemaal afzonderlijk verklaard dat éénmaal per week de winkelkas werd afgeroomd en dat het bedrag boven de € 50,00 iedere maandag aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] werd overhandigd. Daarmee staat genoegzaam vast dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] de afgeroomde gelden uit de afdelingswinkels, toebehorend aan Mondriaan, onder zich had. Verder is uit het onderzoek van Hoffmann gebleken dat in de administratie van de centrale kas over 2015 en 2016 slechts vier kwitanties (met een totale waarde van € 609,08) zijn aangetroffen. Het betrof hier kwitanties die door medewerkers van de centrale kas aan vervangers van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] waren afgeven nadat zij kasgeld van de afdelingswinkels bij de centrale kas hadden afgestort. Deze vier kwitanties waren verstrekt in de periode dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zelf verlof had.
4.9.
Voort het overige zijn er over 2015 en 2016 geen kwitanties van afstortingen (door of namens [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ) in de administratie van de centrale kas aangetroffen. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zelf heeft, ondanks herhaalde verzoeken van Mondriaan, geen enkele kwitantie kunnen overleggen. De conclusie is dat vast is komen te staan dat eenmaal per week, op maandag, afgeroomde gelden van de afdelingswinkels aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zijn overhandigd en dat deze gelden niet door haar zijn afgedragen aan de centrale kas. Gelet hierop is de betwisting van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , bij gebrek aan wetenschap, volstrekt onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.10.
Het bedrag van € 26.673,63 heeft betrekking op vermiste contante winkel- en voedingsgelden. Niet in geschil is dat [naam manager] budgethouder is van Radix en dat zij [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft gemandateerd om tot een bedrag van € 500,00 contante opnames te doen bij de centrale kas. Uit de verklaringen van [naam verpleegkundige 1] , [naam administratief medewerker] en [naam groepsmedewerker] , zoals die in het eindrapport van Hoffmann zijn weergegeven, heeft Mondriaan terecht kunnen concluderen dat:
- diverse afdelingsmedewerkers van Mondriaan op verzoek van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] contante geldopnames hebben gedaan bij de centrale kas van Mondriaan, waarbij deze opnames zijn geboekt op het winkel- en voedingsbudget van Radix;
- dat die medewerkers van Mondriaan, bij het opnemen van dat contante geld gebruik hebben gemaakt van ingevulde winkel- voedingsbudget aanvraagformulieren;
- in 2016 op alle deze aanvraagformulieren [naam manager] als budgethouder staat vermeld, maar dat de handtekeningen op die formulieren zijn gezet door [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] (waarbij de door [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geplaatste handtekeningen overigens sterke gelijkenissen vertonen met de handtekeningen van [naam manager] );
- [naam manager] niet op de hoogte was dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op deze wijze te werk ging en dat ook de medewerkers van de centrale kas, die de contante gelden verstrekten, in de veronderstelling verkeerden dat [naam manager] (en dus niet [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ) deze geldaanvragen had ingediend;
- de diverse medewerkers die met behulp van deze aanvraagformulieren geldopnames bij de centrale kas hebben gedaan en ontvangen, die gelden vervolgens aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] hebben overhandigd.
4.11.
Als daarbij in ogenschouw wordt genomen er geen enkele noodzaak was om contante gelden te laten ophalen bij de centrale kas omdat de betaling van winkel- en voedingsproducten digitaal (en niet contant) verliep, weegt ook dat ten nadele van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] mee. Mondriaan heeft verder onweersproken gesteld dat een voedingsbudget van € 10,00 per dag per patiënt was begroot en dat in 2016 de daadwerkelijke kosten (Radix € 7,00 per dag per patiënt, Weide Zicht € 6,00 per dag per patiënt en transforensische afdeling vanaf week 14 van 2016 € 8,00 per dag per patiënt) aanzienlijk lager waren. Het verschil tussen de begrote bedragen en de daadwerkelijke uitgaven zou worden gebruikt om een barbecue of kerstdiner te bekostigen. Gelet hierop had van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zeker een nadere verklaring mogen worden gevergd, die evenwel geheel ontbreekt. Als [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] stelt dat zij deze geldopnames heeft aangewend om pingpongballetjes en andere producten voor patiënten van Mondriaan te kopen, is dat volstrekt ongeloofwaardig omdat:
a. a) het aanvraagformulieren inzake voedingsbudgetten betrof, die dus niet voor andere doeleinden bestemd waren; en dat
b) zelfs indien ervan uit wordt gegaan dat in strijd met die bestemming andere producten dan voedingen zijn aangekocht, ieder bewijs van die aangeschafte andere producten ontbreekt.
4.12.
Geconcludeerd wordt dat dringende reden I is komen vast te staan, met dien verstande dat daarop voor wat betreft de exacte hoogte van de bedragen die [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] onder zich had door Mondriaan nog een correctie is toegepast vanwege de mogelijkheid dat soms een patiënt niet heeft betaald voor aankopen in de afdelingswinkels (en waarmee Hoffmann in haar eindrapportage ten onrechte geen rekening heeft gehouden). Daarop zal hierna bij de beoordeling van de tegenverzoeken van Mondriaan nog nader worden ingegaan.
Dringende reden II en III
4.13.
In ieder geval heeft [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] met haar handelswijze Mondriaan de mogelijkheid ontnomen (en doet ze dat nog steeds) om te achterhalen waar de aan haar toevertrouwde gelden zijn gebleven, althans voor welke doeleinden die gelden zijn aangewend, opdat Mondriaan ter zake een deugdelijke rekening en verantwoording kan opstellen. Uit voorgaande overwegingen vloeit eveneens voor dat ook deze reden is komen vast te staan. Het spreekt voor zich dat van een leidinggevende als [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] mag worden verwacht dat zij aan haar toevertrouwende gelden zorgvuldig beheert en een administratie daarvan (laat) bijhouden (het bewaren van kwitanties, voor zover al daadwerkelijk verstrekt en het bewaren van bonnetjes van beweerde aankopen gedaan met contante gelden uit de centrale kas). Dat vloeit voort uit de eisen van goed werknemerschap en de CAO, waarin in art. 7 is bepaald dat de werknemer verplicht is tot een zorgvuldig beheer van goederen die de werkgever aan haar heeft toevertrouwd. Het is evident dat de gedragingen en tekortkomingen van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] hiermee in strijd zijn en van een volstrekt onjuiste taakopvatting blijk gegeven, zodat ook dringende reden III is komen vast te staan.
Conclusie
4.14.
De dringende redenen die aan het ontslag ten grondslag zijn vastgelegd zijn genoegzaam komen vast te staan. Zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang bezien, leveren de gedragingen van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] een dringende reden in de zin van art. 7:677 lid juncto 7:678 lid 1 BW op. De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , haar jarenlange goede functioneren, de duur van haar dienstverband, haar huidige arbeidsongeschiktheid en de ingrijpende gevolgen van het ontslag op staande voet, leggen onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen; de ernst van de gedragingen en tekortkomingen van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zijn daarvoor veel te groot. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , die als leidinggevende een voorbeeldfunctie had, heeft door haar handelen en nalaten immers het vertrouwen van Mondriaan ernstig geschaad. Vanwege die voorbeeldfunctie mag van een unitmanager worden verwacht dat zij zich als een goed werkneemster gedraagt en zorgvuldig omgaat met aan haar toevertrouwde contante geldbedragen en kan verantwoorden wat met die gelden is gebeurd.
4.15.
Uit art. 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met art. 7:671 BW. Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dit ontslag op staande voet aldus heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal het verzoek van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met art. 7:671 BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan art. 7:681 lid 1 BW. De gevorderde billijke vergoeding en de vergoeding wegens beweerd onregelmatige opzegging missen derhalve een grondslag en worden afgewezen. Omdat in casu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, kan ook geen transitievergoeding aan [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] ten laste van Mondriaan worden toegekend. De vorderingen tot wedertewerkstelling, betaling van het loon, de vakantiebijslag en emolumenten, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente alsmede de gevorderde voorlopige voorziening treffen hetzelfde lot en zullen eveneens worden afgewezen. Ten slotte kunnen ook de subsidiaire vorderingen onder d) en e) niet worden toegewezen.
Vergoeding advocaatkosten
4.16.
Nu het ontslag op staande voet stand houdt, kan art. 7:611 BW geen grondslag beiden voor toewijzing van deze vordering. De subsidiaire grond kan evenmin leiden tot vergoeding van deze kosten, omdat de kantonrechter met Mondriaan van oordeel is dat deze procedure niet is te kwalificeren als een interne of externe klachtenprocedure als bedoeld in art. 2 lid 1 van de CAO. Verder gaat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] eraan voorbij dat een volledig dekkende proceskostenveroordeling zoals zij vordert, slechts wordt toegewezen als degene die in het ongelijk wordt gesteld de andere partij zonder enige noodzaak of redelijk belang tot procederen heeft gedwongen. Gesteld noch gebleken is dat dit ten aanzien van Mondriaan zou gelden. Over de vraag wie die op de gebruikelijke wijze te begroten proceskosten zal dienen te dragen, zal hierna nog nader worden ingegaan.
Buitengerechtelijke kosten
4.17.
Nog daargelaten dat deze kosten niet zijn geconcretiseerd (de omschrijving ‘conform het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten’ is onvoldoende nu het hier geen geldvordering als bedoeld in dat besluit betreft), worden de hoofdverzoeken van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] afgewezen, zodat deze nevenvordering een zelfde lot treft.
De tegenverzoeken van Mondriaan
Verzoek tot voorwaardelijke ontbinding arbeidsovereenkomst
4.18.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog mocht bestaan, wordt afgewezen. Hiervoor is immers het verzoek van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tot vernietiging van het op 14 maart 2017 door Mondriaan gegeven ontslag op staande voet afgewezen, waardoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen door het ontslag op staande voet is geëindigd (en er simpel gezegd dus niets meer te ontbinden valt).
Verklaringen voor recht
4.19.
De kantonrechter ziet zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, niet in welk belang Mondriaan heeft bij de door haar verzochte afzonderlijke verklaringen voor recht onder I. en III. Derhalve zal dit niet voor recht worden verklaard. Omdat in deze beschikking de door Mondriaan opgevoerde schadevergoeding wordt toegewezen in de omvang als gevorderd, geldt dat ook niet kan worden ingezien welk belang Mondriaan heeft bij de onder IV. gevraagde verklaring voor recht. Niet is komen vast te staan dat Mondriaan daarnaast nog meer of andere schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, althans als gevolg van onrechtmatig handelen c.q. nalaten van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , heeft geleden, nu zij alleen aanspraak maakt over schade over de jaren 2015 en 2016 en de onder IV. verzochte verklaring voor recht op dit punt te ruim is geformuleerd.
Gefixeerde schadevergoeding
4.20.
Ingevolge art. 7:677 lid 2 BW is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Gelet op voorgaande overwegingen heeft [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] aan Mondriaan een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst met haar onverwijld op te zeggen, waardoor zij een vergoeding aan Mondriaan verschuldigd is. Nu [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] de omvang van deze vergoeding niet heeft betwist en de kantonrechter vaststelt dat deze vergoeding is berekend met inachtneming van het bepaalde in art. 7:677 lid 3, onderdeel a, BW is de door Mondriaan verzochte vergoeding van € 20.477,00 bruto (bruto loon over periode 14 maart 2017 tot1 augustus 2017) toewijsbaar. De wettelijke rente daarover is ingevolge art. 7:686a lid 1 BW toewijsbaar vanaf 14 maart 2017, de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd.
Schadeposten: niet afgedragen kasgelden afdelingswinkel (a) en vermissing contante winkel- en voedingsgelden (b) en onderzoekskosten Hoffmann (c)
4.21.
In gedingen die op het in, bij of krachtens afdeling 9 van titel 7.10 BW zijn gebaseerd, kunnen daarmee verband houdende andere vorderingen worden ingediend met een verzoekschrift (art. 7:686a lid 3 BW). Vastgesteld moet worden dat door [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] niet is aangevoerd dat deze door Mondriaan ingestelde nevenvorderingen géén verband houden met een schadeoorzaak die verband houdt met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Mitsdien kunnen deze nevenvorderingen van deze Mondriaan reeds in deze procedure worden behandeld, temeer nu [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] daarop ter zitting inhoudelijk heeft kunnen reageren en
dat in de pleitnota van haar gemachtigde ook heeft gedaan.
4.22.
Mondriaan heeft bepleit dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op grond van art. 7:661 BW, althans art. 6:74 BW, althans art. 6:162 BW gehouden is om deze schade inzake de posten (a) en (b) aan haar te vergoeden. De kantonrechter oordeelt als volgt. Het handelen en nalaten van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] , zoals dat hiervoor in rechtsoverwegingen 4.9. tot en met 4.13. is omschreven, heeft een structureel karakter en heeft zich in ieder geval uitgestrekt over 2015 en 2016. [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft haar belangen boven die van Mondriaan laten prevaleren, en daarbij op slinkse wijze – namelijk door op naam van [naam manager] contante voedingsgelden aan te vragen met een door [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] geplaatste handtekening die sterk op die van [naam manager] leek en door een buffer in de begroting te creëren die opnames aanvankelijk verborgen heeft weten te houden – van haar positie als afdelingsmanager misbruik gemaakt. Indien Mondriaan daardoor schade lijdt, is deze schade dan ook het gevolg van een bewuste afweging van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] en daarmee opzettelijk door haar veroorzaakt. Dat betekent dat [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] op grond van art. 7:661 BW aansprakelijk is voor de daardoor bij haar werkgever geleden schade. Voor zover [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft betoogd dat niet aan de vereisten van dit artikel is voldaan, faalt dit betoog. In de huidige medische toestand van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] kan zonder nader toelichting, die evenwel niet is gegeven, ook geen rechtvaardiging voor haar gedragingen (in 2015 en 2016!) worden gevonden.
4.23.
In het eindrapport van Hoffmann (figuur 1, pagina 15) is schadepost (a) geconcretiseerd en onderbouwd. In haar verzoekschrift heeft Mondriaan daarop nog een bedrag van € 1.538,96 (2015) en € 1.580,00 (2016) in mindering gebracht, aangezien Hoffmann in haar eindrapport onterecht geen rekening heeft gehouden met aankopen van patiënten op rekening die uiteindelijk nooit meer zijn betaald. Nu schadepost (a) aldus voldoende is onderbouwd en [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] de omvang daarvan niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, is het bedrag van € 26.530,72 inzake niet afgedragen kasgelden afdelingswinkels toewijsbaar.
4.24.
In het eindrapport van Hoffmann, figuur 5 op pagina 16, zijn over 2015 en 2016 de vermiste contante winkel- en voedingsgelden over die jaren becijferd op in totaal€ 26.673,63. Aangezien dit bedrag voldoende is onderbouwd en de hoogte daarvan niet gemotiveerd is weersproken, is ook dit bedrag als schadepost toewijsbaar.
4.25.
Als grondslag voor de onderzoekskosten van Hoffmann heeft Mondriaan bepleit dat deze dienen te worden gekwalificeerd als redelijke kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid in de zin van art. 6:96 lid 2 sub b BW. Deze grondslag is valide. Na de melding misstanden door [naam verpleegkundige 1] en [naam verpleegkundige 2] is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] eerst zelf om opheldering gevraagd. Toen die opheldering, ondanks herhaalde verzoeken van Mondriaan, uitbleef is Hoffmann ingeschakeld. Nu deze onderzoekskosten aan de hand van facturen zijn onderbouwd en verder ook niet door [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] zijn betwist, dient [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] deze kosten van op grond van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW aan Mondriaan te betalen.
4.26.
Aan schadevergoeding is mitsdien toewijsbaar:
- € 26.530,72 (a)
- € 26.673,63 (b)
- € 26.373,16 (c)
Totaal: € 79.577,51. De wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf 14 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Subsidiair
4.27.
Aan de subsidiair verzochte veroordeling tot betaling van schadevergoeding aan Mondriaan op te maken bij staat wordt gelet op het vorenstaande niet meer toegekomen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4.28.
Mondriaan heeft niet verzocht om de beschikking – inzake haar tegenverzoeken –uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Op grond van art. 288 Rv en de Memorie Van Toelichting daarop, kan echter ook ambtshalve een uitvoerbaarverklaring bij voorraad worden uitgesproken. De kantonrechter zal daartoe evenwel niet overgaan, aangezien op grond van het bepaalde in art. 7:683 lid 1 BW het instellen van hoger beroep of cassatie de tenuitvoerlegging van de beschikking niet schorst.
inzake de verzoeken en de tegenverzoeken: proceskosten
4.29.
Zowel in de verzoeken als in de tegenverzoeken is [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] overwegend in het ongelijk gesteld. De aan de zijde van Mondriaan gerezen proceskosten worden – in zowel de verzoeken als de tegenverzoeken – tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde. De nakosten worden op hierna te bepalen wijze toegewezen.
5. De beslissing
De kantonrechter:
inzake de verzoeken van [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken]
5.1.
wijst de verzoeken af;
inzake het treffen van een voorlopige voorziening
5.2.
wijst het verzoek af;
inzake de tegenverzoeken van Mondriaan
5.3.
veroordeelt [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tot betaling aan Mondriaan van een bedrag van € 20.477,00 bruto aan gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:677 lid 2 en lid 3, onderdeel a, BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tot betaling aan Mondriaan van een bedrag van € 79.577,51 ten titel van schadevergoeding zoals die in rechtsoverweging 4.26. van deze beschikking is geconcretiseerd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af;
inzake alle verzoeken en tegenverzoeken
5.6.
veroordeelt [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van Mondriaan tot op heden worden begroot op € 400,00;
5.7.
veroordeelt [verzoekster, tevens verweerster in de (deels voorwaardelijke) tegenverzoeken] onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Mondriaan volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:- € 100,00 aan salaris gemachtigde;- te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.