Proces-verbaal van politie, pagina’s 1 e.v. van de bijlagen bij zaaksdossier brandstichting [merk auto] .
Rb. Rotterdam, 01-08-2019, nr. 10/681044-18
ECLI:NL:RBROT:2019:6228
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
01-08-2019
- Zaaknummer
10/681044-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:6228, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 01‑08‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 01‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Veroordeling van 22-jarige verdachte voor brandstichting auto in Dordrecht. Volgens de medeverdachte was dit de auto van de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft zich blijkbaar niet bekommerd om de gevaren die brandstichting met zich mee brengt. De auto is volledig uitgebrand. De rechtbank gebruikt voor het bewijs onder andere de verklaring van de nieuwe vriendin van de medeverdachte. De verdachte heeft ontkend en gezegd dat juist zij de brand heeft gesticht. De rechtbank vindt haar verklaring echter betrouwbaar en kan het alternatieve scenario van de verdachte niet toetsen. Straf: 150 dagen gevangenisstraf, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met bijbehorende voorwaarden. Het vonnis in deze zaak is op een nieuwe manier opgebouwd. Er wordt direct een samenvatting van de zaak gegeven en de lezer kan aan de hand van een leeswijzer snel naar het hoofdstuk gaan waar de interesse naar uitgaat. Deze nieuwe vorm is gekozen door de drie rechters en de griffier in deze zaak.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/681044-18
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 18 juli 2019. Aanwezig waren de verdachte, zijn raadsman mr. J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk
en de officier van justitie mr. W.L. van Prooijen.
Inleiding
In dit basisdeel van het vonnis licht de rechtbank in een leeswijzer de inhoud van de hoofdstukken van het vonnis kort toe. Ter illustratie van de zaak wordt daarna een aantal onderdelen van het vonnis vooropgesteld.
Leeswijzer
De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van het samen met iemand anders in brand steken van een [merk auto] (hierna veelal: de auto) terwijl dat gevaarlijk was voor goederen in de buurt van die auto. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt die beschuldiging bewezen. De volledige bewezenverklaring, de bespreking van een bewijsverweer, de bewijsmotivering en het overzicht van de bewijsmiddelen zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis opgenomen.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet een verboden gedraging. Welke dat is, is omschreven in hoofdstuk 3 van dit vonnis. In dat hoofdstuk wordt ook de strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan de proeftijd moeten voorwaarden worden verbonden waar de verdachte zich aan moet houden. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk en met bijbehorende voorwaarden, genoeg. De redenen van die beslissing staan in hoofdstuk 4 van dit vonnis.
Hoofdstuk 5 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters.
Illustratie
Voorzien van een gasbrander en benzine is de verdachte samen met de medeverdachte op pad gegaan om een auto in brand te steken. Die auto zou van de nieuwe vriend van de ex-vriendin van de medeverdachte zijn. Terwijl de medeverdachte in de auto achterbleef, is de verdachte op zijn verzoek met de benzine en de gasbrander uit de auto gestapt en heeft de auto in brand gestoken.
De verdachte heeft zich blijkbaar niet bekommerd om de gevaren die dat met zich mee brengt. Hij is na de brandstichting terug naar de auto gelopen en heeft zich met de medeverdachte en zijn nieuwe vriendin (hierna: de vriendin) uit de voeten gemaakt. De auto is volledig uitgebrand.
De rechtbank gebruikt voor het bewijs onder andere de verklaringen van de vriendin (hierna: de verklaring) die de verdachte als de brandstichter heeft aangewezen. Zij zou ook in de auto hebben gezeten. De verdachte heeft ontkend dat hij degene is geweest die de brand heeft gesticht. Hij heeft daarover op de zitting niet willen verklaren, maar hij heeft bij de politie verteld dat juist de vriendin de brand heeft gesticht.
De raadsman heeft daarom vraagtekens geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verklaring van de vriendin en heeft daaraan de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De rechtbank is het daarmee niet eens.
Hoofdstuk 1: Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt:
hij op of omstreeks 08 mei 2018 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een auto (merk: [merk auto] , kenteken: [kentekennummer] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk een gasbrander, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid benzine (welke hoeveelheid benzine in de auto was gebracht/gegoten, nadat een autoruit was vernield), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of die auto en/of de/het in die auto aanwezige goed(eren) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde auto en/of de goederen in voornoemde auto en/of andere zich in de nabije omgeving bevindende auto's
en/of goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Hoofdstuk 2: Bewijs
2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
2.2
Betrouwbaarheid van het bewijs
Standpunt verdediging
De kern van het betoog van de verdediging is dat het daderschap van de verdachte eigenlijk alleen kan worden gebaseerd op de verklaring van de vriendin. Deze verklaring vindt de verdediging niet betrouwbaar en is alleen maar afgelegd om af te leiden van de eigen betrokkenheid bij het in de brand steken van de auto. Bij die stand van zaken moet vrijspraak volgen.
Beoordeling
De verdediging brengt terecht naar voren dat het daderschap van de verdachte met name is gebaseerd op de verklaring van de vriendin. Dat kan ook, omdat de rechtbank die verklaring betrouwbaar vindt.
Die betrouwbaarheid komt langs meerdere lijnen tot stand. Op de eerste plaats beschrijft de
verklaring consistent, gedetailleerd en grotendeels plausibel de gebeurtenissen rondom het in de brand steken van de auto. Op de tweede plaats worden veel onderdelen in de verklaring zelf al onderbouwd, doordat de vriendin op doorvragen tekst en uitleg geeft. Zij geeft zo context aan haar verhaal. Op de derde plaats - en dat is heel belangrijk - wint de verklaring op voor de verdachte belastende onderdelen aan betrouwbaarheid doordat deze onderdelen bevestiging vinden in andere dossieronderdelen.
Daarvan drie voorbeelden:
- -
In de vooravond van 8 mei 2018 antwoordt de medeverdachte in een app op een vraag van de verdachte of hij nog wat heeft gehoord: ‘auto is naar sloop’. De auto is op 8 mei om 02.41 uur uitgebrand. Dit past bij de verklaring van de vriendin waar zij een rol bij de brandstichting aan de medeverdachte en de verdachte geeft en ze daar blijkbaar over napraten.
- -
Kort voor de brandstichting is er telefonisch contact tussen de verdachte en medeverdachte. Op dat moment straalt de telefoon van de verdachte een mast aan in de buurt van zijn woning. Na enige tijd geen paal te hebben aangestraald, wordt kort na de brand weer een paal in de buurt van de woning van de verdachte aangestraald. Deze volgorde van gebeurtenissen strookt met de gang van zaken die de vriendin schetst: telefonisch contact van de medeverdachte met de verdachte, thuis ophalen van de verdachte en de verdachte weer thuis brengen.
- -
Op 31 mei 2018 appt de verdachte naar de medeverdachte dat zijn broek en schoenen nog steeds bij de medeverdachte liggen. Dit gegeven past goed bij het onderdeel van de verklaring van de vriendin dat de verdachte na de brand zijn kleding heeft uitgedaan bij de medeverdachte thuis.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat de verdachte heel weinig heeft gezegd over zijn versie van de gebeurtenissen. Hij heeft slechts verklaard dat de vriendin de dader was. Op vragen hoe, wanneer en waarom zij dat zou hebben gedaan en waar hij op dat moment was, heeft de verdachte bij de politie en op de zitting geen antwoord willen geven. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat zijn verklaring betrouwbaar is, terwijl dat voor de verklaring van de vriendin, zoals hiervoor beschreven, wel kan.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
2.3
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de volgende manier:
hij op 08 mei 2018 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk brand heeft gesticht in een auto, immers hebben verdachte
en zijn mededader opzettelijk een gasbrander in aanraking gebracht met een
hoeveelheid benzine, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en die auto en
de in die auto aanwezige goederen gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
2.4
Bewijsmotivering en bewijsmiddelen
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van bewijsmiddelen die hieronder is uitgewerkt.
1. Verklaring aangever1.
Op 6 mei 2018 heb ik mijn auto, [merk auto] , [kentekennummer] schadevrij geparkeerd te Dordrecht. Ik parkeerde mijn auto naast een houten schutting welke grenzend was aan een woonhuis. Op 8 mei 2018 werd er aangebeld door de politie. Er werd mij verteld dat mijn auto was uitgebrand.
2. Eerste verklaring getuige2.
Bij die [merk auto] toen zat [voornaam verdachte] in de auto. [naam medeverdachte] had dit met [voornaam verdachte] besproken. [voornaam verdachte] deed het uiteindelijk. Hij deed dat met benzine en met een gasbrander. [voornaam verdachte] stapte uit met die spullen en toen stak hij die [merk auto] in de fik. [voornaam verdachte] wilde het eigenlijk niet doen. Ik hoorde een grote ontploffing en heb zelf niet meer gekeken. Die ontploffing hoorde ik toen we stil stonden. Dat was op het moment dat [voornaam verdachte] instapte.
3. Tweede verklaring getuige3.
Op de foto die u mij toont zie ik [voornaam verdachte] waarover ik mijn verklaringen spreek. De foto gaat als bijlage bij dit proces verbaal.
4. Waarneming rechtbank4.
Tijdens het afleggen van de tweede verklaring wordt de getuige een foto getoond. Dit is een foto van de verdachte.
5. Onderzoeksresultaten forensisch onderzoek5.
Op 8 mei 2018 gingen wij naar de [plaats delict] in Dordrecht. Hier had die dag een brand gewoed in een auto. De uitgebrande auto betrof een auto van het merk [merk auto] , type [type auto] , kleur zwart en voorzien van het kenteken [kentekennummer] . Als gevolg van de brand waren delen van bomen in de aangrenzende tuin aangetast. Na onderzoek met een elektronisch detectieapparaat werd op de achterbank een indicatie verkregen van een mogelijke ontbrandbare vloeistof. Een restant van dit schuim werd door mij als brandrest veiliggesteld voor nader onderzoek naar de aanwezigheid van mogelijke ontbrandbare vloeistoffen. Dit brandmonster werd door mij als volgt gewaarmerkt:
[SIN-nummer] - Brandrest, achterbank, stukken zittingschuim.
5. Deskundigenverslag NFI6.
SIN Omschrijving door aanvrager
[SIN-nummer] Brandrest, achterbank, stukken zittingschuim
Vraagstelling:
Bevat het monster vluchtige stoffen die afkomstig zijn van een ontbrandbare vloeistof?
Uitvoering:
Een hoeveelheid damp uit het monster op de aanwezigheid van vluchtige stoffen onderzocht met gaschromatografiemassaspectrometrie (GC-MS).
Conclusie:
SIN Conclusie
[SIN-nummer] In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond
die afkomstig zijn van motorbenzine.
Hoofdstuk 3: Kwalificatie en strafbaarheid
3.1
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3.2
Strafbaarheid feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
3.3
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
Hoofdstuk 4: Motivering straf
4.1
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met ander een auto in brand gestoken waardoor andere goederen gevaar liepen.
4.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 180 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met oplegging van de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering. Zij heeft haar eis gebaseerd op richtlijnen van het openbaar ministerie, die voor een brandstichting met gevaar voor goederen een gevangenisstraf van tussen de zes en acht maanden vermelden. De officier van justitie is bij het formuleren van haar eis uitgegaan van de ondergrens van die richtlijn.
4.3
Standpunt verdediging
De richtlijn, bekend onder nummer 2015R043, die op initiatief van het College van procureurs-generaal op 1 maart 2015 tot stand is gekomen, vermeldt voor een zaak als deze vier maanden gevangenisstraf bij geen schade en tussen de zes tot acht maanden in geval van schade. Deze straf wordt alleen hoger als sprake is van recidive. Onder schade moet in dit geval worden verstaan de schade aan in de nabijheid geparkeerde auto’s. Die stonden er niet en er was dus geen schade. Van gevaar voor recidive is evenmin sprake, zodat moet worden uitgegaan van een gevangenisstraf van vier maanden. De verdachte heeft drie maanden en 11 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en omdat de richtlijnen van het openbaar ministerie in de regel hoger uitvallen dan de oriëntatiepunten van de Rechtspraak, is het redelijk om te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van dit voorarrest. De resterende tijd tot deze vier maanden, dan wel tot zes of acht maanden als daarvan wordt uitgegaan, kan worden opgelegd in de vorm van een taakstraf.
4.4
Beoordeling
Het gaat hier om brandstichting in een auto, alleen maar omdat de mededader daarmee wraak wilde nemen op zijn ex-vriendin. De auto brandde volledig uit, en dat in de nachtelijke uren in een woonwijk, een ernstige en gevaarlijke gebeurtenis dus. De schade voor de eigenaar van de auto, die overigens de ex-vriendin van de medeverdachte helemaal niet kende, was aanzienlijk. Het brandstichten in een geparkeerde auto in een woonwijk veroorzaakt ook grote onrust in de samenleving. De verdachte heeft op de zitting geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad en dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank gekeken naar uitspraken in vergelijkbare zaken over brandstichting onder vergelijkbare omstandigheden.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van 7 november 2018 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt.
De verdachte beschikt over zelfstandige woonruimte. Hij zou naar eigen zeggen PTSS, ADHD en een verleden met depressie klachten hebben, maar aanwijzingen voor psychische problematiek zijn er niet. De verdachte heeft een afgeronde MBO-opleiding detailhandel en hij heeft daarna ook enige tijd gewerkt, maar voor zijn detentie was hij werkzoekend. De verdachte wil worden toegelaten op het HBO om psychologie of maatschappelijk werk te gaan studeren. Op dit moment heeft hij geen zinvolle dagbesteding. Hij is voor zijn levensonderhoud aangewezen op een uitkering.
Er is sprake van een deels negatief sociaal netwerk. De verdachte is nu en ook eerder in de problemen gekomen door zijn omgang met verkeerde vrienden en geeft zelf aan dat hij te loyaal, naïef en te goed van vertrouwen is.
Het risico op recidive kan niet goed worden ingeschat, omdat de verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, maar het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, de psychische klachten die hij zelf ervaart en het deels negatieve sociale netwerk in combinatie met zijn beïnvloedbaarheid - de verdachte laat zich snel meeslepen - zijn wel voorspellers/risicofactoren voor crimineel gedrag. Een reclasseringstoezicht en behandeling is daarom geïndiceerd. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met medeverdachte(n) en een verplichting om zich in te spannen voor het verkrijgen van een baan of het verkrijgen en houden van een andere vorm van dagbesteding.
Tot slot heeft de rechtbank gezien dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke strafbare feiten.
4.5
Conclusie van de rechtbank
De officier van justitie heeft in haar eis de reclassering gevolgd in die zin dat zij heeft gevorderd dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd met de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank zal de officier van justitie daarin in zoverre volgen dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf wordt opgelegd. De rechtbank volstaat echter met het opleggen van een gevangenisstraf van vijf maanden (150 dagen) in plaats van de door de officier van justitie gevorderde zes maanden (180 dagen). Het onvoorwaardelijk deel zal gelijk zijn aan de duur van het voorarrest.
Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Hij zal daardoor in staat zijn om zijn beoogde opleiding op te pakken en zich daarnaast volledig in kunnen zetten op de arbeidsmarkt, althans zich richten op het hebben van een dagbesteding. De voorwaarden die zijn geadviseerd zullen - met uitzondering van het contactverbod, waarvoor de rechtbank geen aanleiding ziet - aan dit voorwaardelijk strafdeel worden verbonden.
Die straf is ook in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die in dit hoofdstuk zijn besproken.
Hoofdstuk 5: Beslissingen in het kort en ondertekening
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals dat in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 44 (vierenveertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- -
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en zo frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- -
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als Reclassering Nederland verantwoord vindt;
- -
de veroordeelde zal gedurende de toezichtsperiode inspannen om een baan of een andere, door de toezichthouder goedgekeurde, vorm van dagbesteding te verkrijgen en te behouden, gedurende de proeftijd, of zo lang Reclassering Nederland dat noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- -
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- -
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 1 augustus 2019.
De voorzitter is vanwege afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑08‑2019
Proces-verbaal van politie, pagina’s 69 e.v. van de bijlagen bij zaaksdossier brandstichting [merk auto] .
Proces-verbaal van politie, pagina’s 80 e.v. van de bijlagen bij zaaksdossier brandstichting [merk auto] .
Waarneming van de rechtbank op de zitting van 18 juli 2019.
Proces-verbaal van politie, pagina’s 193 e.v. van de bijlagen bij zaaksdossier brandstichting [merk auto] .
Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 31mei 2018, nummer [nummer verslag] , pagina’s 206 e.v. van de bijlagen zaaksdossier brandstichting [merk auto] ).