Einde inhoudsopgave
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Artikel 7 Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering
Geldend
Geldend vanaf 29-12-2005
- Bronpublicatie:
22-12-2005, Stb. 2005, 710 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken: 30318)
- Inwerkingtreding
29-12-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2005, Stb. 2005, 711 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Algemeen
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Uitkeringsvoorwaarden
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Uitkeringshoogte
1.
Recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft de verzekerde die arbeidsongeschikt wordt indien hij in de 52 weken onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven heeft verricht gericht op het verwerven van winst of inkomsten. Als eerste dag van de arbeidsongeschiktheid geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en afwijkende regels worden gesteld in verband met het voor bijzondere gevallen vaststellen van welke dag als eerste werkdag wordt aangemerkt.
2.
Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat niet eerder in dan nadat de arbeidsongeschiktheid onafgebroken 52 weken heeft geduurd en na afloop van dat tijdvak voortduurt.
3.
Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het tweede lid, worden perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:18, eerste lid, of 3:19 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
4.
Recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de verzekerde die na afloop van het in het tweede lid bedoelde tijdvak van 52 weken niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier onafgebroken weken na afloop van dat tijdvak.
5.
Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het tweede lid, worden steeds in aanmerking genomen tijdvakken, gedurende welke de verzekerde recht zou hebben gehad op ziekengeld op grond van de Ziektewet, indien hij op grond van die wet zou zijn verzekerd.
6.
Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt niet als arbeidsongeschikt beschouwd de verzekerde die minder dan 25% arbeidsongeschikt is alsmede de verzekerde die een uitkering geniet als bedoeld in het derde lid.