Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/13/EU betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten)
Artikel 4 bis
Geldend
Geldend vanaf 18-12-2018
- Bronpublicatie:
14-11-2018, PbEU 2018, L 303 (uitgifte: 28-11-2018, regelingnummer: 2018/1808)
- Inwerkingtreding
18-12-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-11-2018, PbEU 2018, L 303 (uitgifte: 28-11-2018, regelingnummer: 2018/1808)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Europees bestuursrecht
Informatierecht / Media
1.
De lidstaten stimuleren het gebruik van coregulering en de bevordering van zelfregulering door middel van op nationaal niveau vastgestelde gedragscodes betreffende de door deze richtlijn gecoördineerde gebieden, voor zover hun rechtsstelsels dat toestaan. Die gedragscodes:
- a)
zijn dusdanig dat zij in brede kring worden aanvaard door de belangrijkste belanghebbenden in de betrokken lidstaten;
- b)
vermelden duidelijke en ondubbelzinnige doelstellingen;
- c)
voorzien in regelmatige, transparante en onafhankelijke toezicht- en evaluatiemaatregelen ten aanzien van de mate waarin de doelstellingen worden bereikt; en
- d)
voorzien in doeltreffende handhaving, met inbegrip van doeltreffende en evenredige sancties.
2.
De lidstaten en de Commissie kunnen zelfregulering stimuleren door middel van Uniegedragscodes die zijn opgesteld door aanbieders van mediadiensten, aanbieders van videoplatformdiensten of organisaties die hen vertegenwoordigen, indien nodig in samenwerking met andere sectoren zoals industrie, handel, beroepsverenigingen of -organisaties en consumentenverenigingen of -organisaties. Die gedragscodes zijn dusdanig dat zij in brede kring worden aanvaard door de belangrijkste belanghebbenden op Unieniveau, en voldoen aan de vereisten van lid 1, onder b), c) en d). De Uniegedragscodes doen geen afbreuk aan de nationale gedragscodes.
Waar passend, faciliteert de Commissie in samenwerking met de lidstaten de ontwikkeling van Uniegedragscodes, in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
De ondertekenaars van Uniegedragscodes verstreken de ontwerpen van die codes en wijzigingen daaraan aan de Commissie. De Commissie raadpleegt het contactcomité over die ontwerpgedragscodes of wijzigingen ervan.
De Commissie maakt de Uniegedragscodes openbaar en kan hen passende bekendheid geven.
3.
Het staat de lidstaten vrij om van de onder hun bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten naleving van meer gedetailleerde of strengere regels te eisen, met inachtneming van deze richtlijn en het Unierecht, onder meer indien hun nationale onafhankelijke regulerende instanties of organen concluderen dat een gedragscode of delen ervan niet doeltreffend genoeg blijken te zijn. De lidstaten melden dergelijke regels onverwijld aan de Commissie.