Vgl.: HR 12 november 1996, LJN ZD0574, NJ 1997, 190; HR 20 januari 1998, LJN ZD0902, NJ 1998, 426; HR 25 maart 2008, LJN: BC6730 (niet gepubliceerd) of mijn eerdere conclusie vóór HR 8 februari 2011, LJN BO4908 (niet gepubliceerd).
HR, 04-10-2011, nr. 10/01075
ECLI:NL:HR:2011:BR2220
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-10-2011
- Zaaknummer
10/01075
- Conclusie
Mr. Hofstee
- LJN
BR2220
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR2220, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2220
ECLI:NL:PHR:2011:BR2220, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR2220
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen van geweld en bedreiging met geweld. CAG: anders.
4 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/01075
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 23 februari 2010, nummer 21/003509-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte] geboren te [geboorteplaats] op 19 november 1990, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsvrouwe heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het door het Hof bewezenverklaarde medeplegen van geweld en bedreiging met geweld niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid en de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 27 mei 2009 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1] aldaar) heeft weggenomen enig geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak (het forceren van een deur van die woning) en welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 2] en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen, - een mes aan/op die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft getoond en voorgehouden en gericht en daarbij tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "jij gaat er aan" en - die [slachtoffer 2] bij de keel heeft vastgepakt en vastgehouden en vervolgens naar achteren geduwd."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Ik ben van maandag 25 mei 2009 tot en met vrijdag 29 mei 2009 op vakantie geweest. Toen ik vrijdagmiddag thuis kwam en mijn woning via de achterzijde binnen wilde, kreeg ik het slot van de deur niet open. Ik zag ook dat er wat schade aan de deur zat. Ik ben naar de politie gegaan en daar hoorde ik dat er was ingebroken bij mij. De sleutelspecialist heeft toen de achterdeur voor me open gemaakt. Toen ik de woonkamer betrad en in de houten wandkast keek, zag ik dat daaruit het aardewerk bakje weg was. Ik zag dat dit bakje leeg op de tafel stond. Er zat voor dat moment in totaal Euro 110,- aan muntgeld in."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 27 mei 2009 heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld in/rond perceel [a-straat 1] te [woonplaats] in verband met diefstal uit woning, waarvan aangifte gedaan werd door [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], [a-straat 1].
Bevindingen:
Aan de achterzijde van de woning was aan de linkerzijde de achterdeur. Deze deur was afgesloten geweest. Door de dader(s) was via de poort in de schutting de achterzijde van de woning bereikt. Door de dader(s) was met een werktuig in de sluitnaad van de achterdeur gewrikt. Door dit wrikken kon het slot van deze deur worden ontzet en kon de deur worden geopend."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Op 27 mei 2009 omstreeks 17.00 uur zag ik mijn buurvrouw van [a-straat 2] voor het voorraam staan van mijn woning. Ik zag dat mijn buurvrouw met beide handen in mijn richting wenkende bewegingen maakte. Ik ben naar buiten gegaan en heb haar gevraagd wat er aan de hand was. Zij zei tegen mij: "Er wordt op de hoek ingebroken." Ik ben vervolgens het steegje ingelopen en hoorde dat de buurvrouw tegen mij zei: "In deze woning wordt nu ingebroken." We stonden op dat moment achter de schutting van de achtertuin van de woning van [a-straat 1]. In het steegje tussen de woningen [a-straat 2] en [a-straat 1] is een houten schuttingdeur aangebracht om via de zijkant de achtertuin te kunnen betreden van de woning [a-straat 1]. Ik ben toen de achtertuin van de woning van [a-straat 1] ingelopen en zag toen dat de achterdeur van de woning op een kiertje stond en ik zag toen ook dat die was opengebroken. Ik zag namelijk dat het kozijn van die deur ter hoogte van de deurklink opengebroken en beschadigd was. Ik zag toen op nagenoeg datzelfde moment drie voor mij onbekende personen via de opengebroken achterdeur de woning verlaten en de achtertuin inlopen. Toen ik deze drie personen uit de woning zag komen, zag ik dat één persoon direct over de schutting klom en verdween en dat de andere twee personen mijn kant opkwamen. Eén van de personen heb ik vastgegrepen. Ik voelde toen dat deze jongen met zijn hand mijn keel vastpakte en mij naar achteren duwde waardoor ik hem los heb moeten laten. Hierdoor heb ik wat last van mijn keel. De jongen die mij bij de keel had gepakt is vervolgens richting de poort gerend. De andere jongen is ook door de poort gerend. Ik keek om in de richting van de poort en zag dat één van de jongens een mes vast had in zijn hand. Ik zag dat de twee jongens wegrenden in de richting van [b-straat]."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
"Op 27 mei 2009 omstreeks 17.15 uur bevond ik mij in mijn woning aan de [a-straat 2] te [woonplaats]. Naast mijn woning is een steegje. Vanuit mijn keuken heb ik een beetje zicht op de steeg tussen de buurman en mij. Toen ik door de schutting keek zag ik mensen in de steeg lopen die ik nog nooit eerder had gezien. Ik zag op een gegeven moment de drie mensen weer terug komen lopen. Ik ben via de achterdeur mijn tuin ingelopen. Ik wilde gaan kijken wat die mensen gingen doen. Op dat moment hoorde ik breekgeluiden uit de richting van het huis van mijn buurman op [a-straat 1] komen. Ik liep vervolgens de steeg in en heb bij een woning aangebeld. Ik zag dat de vrouw opendeed en ik vertelde haar dat er werd ingebroken. Ik ben toen ter hoogte van de ingang naar de tuin van mijn buurman van [a-straat 1] stil blijven staan. Ik zag vervolgens dat de buurvrouw de tuin van mijn buurman inliep. Ik zag vervolgens dat er een man de tuin van de buurman van [a-straat 1] uit kwam rennen. Ik zag gelijk dat deze man een mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat de man op mij afliep. Hij had het mes in mijn richting. Hij hoefde alleen maar zijn arm uit te steken dan had hij mij met het mes geraakt. Ik voelde op dat moment angst, vreselijk. Ik stond aan de grond genageld. Als de man zijn arm had uitgestoken, had hij mij op borsthoogte geraakt. Heel eng. Ik wil dan ook aangifte doen tegen de man die mij bedreigde."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
"Op 27 mei 2009 omstreeks 17.10 uur hoorde ik hard gebonk op de achterpoort deur. Ik zag dat de buurvrouw die op [a-straat 2] woont, op de poortdeur klopte. Ik ben op dat moment aan de voorzijde van mijn woning naar buiten gegaan en ik zag dat uit het aan linkerzijde van mijn woning gelegen brandgangetje, dat naast de wonin[a-straat 1] ligt, een vrouw liep. Ik hoorde dat zij zei: "inbreker." Ik ben toen voor de woning van [a-straat 1] gaan staan en ik zag door het voorraam dat er meerdere personen in de woning waren. Ik hoorde toen luid geschreeuw door meerdere dames en dat het geluid van achter de woning van [a-straat 1] kwam. Ik hoorde iets van, ze gaan achterlangs. Toen ik op de kruising van de [a-straat 1] en [b-straat] was zag ik dat er drie jongens in mijn richting kwamen rennen. Ik zag dat de jongens op een afstand van ongeveer drie meter van mij waren. Ik riep toen de woorden: "Je bent erbij." Ik zag toen dat één van de jongens een mes in de lucht hield. Ik zag dat het een mes van ongeveer 15 tot 20 cm lang was. Ik hoorde toen dat één van de jongens tegen mij de woorden riep "Jij gaat er aan." Ik heb toen als reactie een stapje achteruit gedaan en ik zag dat de jongens mij voorbij liepen. Ik voelde mij op dat moment wel bedreigd. Ik denk dat, als ik wel naar de jongens was toe gelopen, zij wel iets hadden gedaan."
f. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 18 augustus 2009 (naar het hof begrijpt: 27 mei 2009) samen met [betrokkene 1] en [verdachte] aan de [a-straat 1] te [woonplaats] een woninginbraak gepleegd. Ik ben via de achterdeur naar buiten gerend."
g. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik ben met twee anderen in het huis geweest. Wij zijn via de achterdeur het huis binnengekomen. Toen wij zagen dat er mensen voor het huis stonden hebben wij via dezelfde deur het huis weer verlaten. Toen wij in de achtertuin kwamen stonden daar een aantal mensen."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het hof enkel tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde woninginbraak kan komen, zonder het daarbij ten laste gelegde geweld respectievelijk bedreiging met geweld. De raadsman stelt zich ten aanzien van het gepleegde geweld en bedreiging met geweld op het standpunt dat verdachte dit niet heeft begaan. Het handelen van één van de medeverdachten kan niet aan verdachte worden toegerekend, aangezien verdachte daarbij niet aanwezig is geweest.
Het hof stelt vast dat door drie personen de in de tenlastelegging genoemde inbraak is gepleegd. Na betrapping op heterdaad is bij het vluchten door twee van de drie personen geweld gebruikt en zijn bedreigingen met geweld geuit. De derde persoon was hierbij niet meer aanwezig; deze was daarvoor al over een schutting geklommen.
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is niet duidelijk geworden wie van de drie verdachten over de schutting is geklommen of feitelijk de bedreigingen en geweldshandelingen heeft gepleegd. Hoewel de opgegeven signalementen concreet en specifiek zijn, kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen wie welke verdachte is en wie op welk moment welke handeling heeft verricht, omdat zich in het dossier geen foto's van de verdachten bevinden of fotoconfrontaties hebben plaatsgevonden en de situatie daarvoor te onoverzichtelijk is geweest.
Echter, naar het oordeel van het hof is dit niet van belang voor de vraag of de bedreigingen en geweldshandelingen aan deze verdachte in de zin van medeplegen kunnen worden toegerekend.
Het hof overweegt dat verdachte en de medeverdachten samen een woninginbraak aan het plegen waren en dat, toen zij werden overlopen, alle drie de woning aan de achterzijde hebben verlaten. De verdachte en de medeverdachten hadden geen ander oogmerk dan te vluchten en te voorkomen dat ze op heterdaad werden aangehouden. Eén van de verdachten, die door [slachtoffer 2] werd vastgepakt, gebruikte geweld om weer los te komen. Eén van de verdachten, die bij de achteringang [slachtoffer 3] tegenkwam, bedreigde haar met een mes om zijn vlucht te kunnen vervolgen. Alle drie de verdachten komen [slachtoffer 4] tegen, die roept dat ze erbij zijn, maar ook hij wordt door één van de verdachten bedreigd met het mes en door één van de verdachten wordt geroepen: "Je gaat eraan". Ook [slachtoffer 4] gaat vervolgens opzij voor de drie verdachten.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte samen met zijn medeverdachten de gevolgen van de gezamenlijk geplande en gepleegde inbraak en de mogelijke daaruit voortvloeiende (niet zeer uitzonderlijke) risico's op de koop toe genomen. Verdachte is samen met de medeverdachten opgetrokken en hij heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd. Dat betekent dat verdachte, zelfs als hij degene was die over de schutting is geklommen, strafrechtelijk ook verantwoordelijk is voor het tijdens de vlucht gepleegde geweld en voor de bedreiging met geweld.
Derhalve acht het hof ook het medeplegen van het geweld en de bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen. Het daaromtrent door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen."
2.3. Uit 's Hofs bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat de verdachte wat betreft het bewezenverklaarde geweld en de bewezenverklaarde bedreiging met geweld zo nauw en bewust met zijn mededaders heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van die gedragingen. De door het Hof blijkens zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging in aanmerking genomen omstandigheden zijn onvoldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat door een ander geweld zou worden gepleegd of daarmee zou worden gedreigd. De bewezenverklaring is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak; verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 oktober 2011.
Conclusie 28‑06‑2011
Mr. Hofstee
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Verzoeker is bij arrest van 23 februari 2010 door het Gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, wegens ‘Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Voorts bevat het arrest enige andere beslissingen, een en ander zoals in het arrest bepaald.
2.
Namens verzoeker heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte in het midden heeft gelaten of het verzoeker was die over de schutting is geklommen en ten onrechte het gepleegde geweld in de zin van medeplegen aan alle verdachten heeft toegerekend. Volgens de steller van het middel had verzoeker, die over de schutting is geklommen, geen opzet op het geweld en kan dit geweld niet aan hem worden toegerekend, zodat het Hof een onjuiste betekenis aan het begrip medeplegen heeft gegeven en waardoor tevens de bewezenverklaring — zonder nadere motivering die ontbreekt — onbegrijpelijk is.
4.
Ten laste van verzoeker is door het Hof bewezen verklaard dat:
‘hij op 27 mei 2009 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [a-straat 1] aldaar) heeft weggenomen enig geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak (het forceren van de deur van die woning) en welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 2] en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- —
een mes aan/op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft getoond en voorgehouden en gericht en daarbij tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd: [‘]jij gaat eraan’ en
- —
[slachtoffer 2] bij de keel heeft vastgepakt en vastgehouden en vervolgens naar achteren geduwd.’
5.
Ter terechtzitting van van het Hof van 9 februari 2010 is namens verzoeker het volgende aangevoerd:
‘De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging waarbij de raadsman onder meer aanvoert:
‘De rechtbank is in haar overwegingen ten aanzien van het geweldsaspect naar mijn mening te kort door de bocht gegaan.
Drie getuigen verklaren dat zij een mes hebben gezien. Het is echter in de hectiek heel goed mogelijk dat zij een schroevendraaier in plaats van een mes hebben gezien. Er is nadien ook geen mes aangetroffen. Mijn cliënt heeft duidelijk verklaard geen mes te hebben gehad. Hoewel het geen garantie is blijkt ook niet dat cliënt in het verleden bij strafbare feiten gebruik maakte van een mes. Ik wijs ook op de verklaring van de getuige [getuige], die verklaart geen mes bij cliënt en de medeverdachten te hebben gezien.
Het gaat in deze zaak om de momenten, de plaats en de tijdstippen. Voor ieder moment moet er meer dan één bewijsmiddel zijn. Dat geldt ook voor het mes. Niet kan worden vastgesteld dat de getuigen, als zij verklaren over een mes, het hebben over hetzelfde moment. Ik wijs daarbij op de verklaring van [getuige].
Vastgesteld moet worden wie het mes in handen heeft gehad.
Mijn cliënt heeft verklaard dat hij, nadat hij uit de woning kwam, over de schutting is geklommen. Medeverdachte [betrokkene 1] heeft dat ook verklaard.
De getuige [slachtoffer 2] verklaart dat één van de verdachten over de schutting klom. Niet duidelijk is wie dat is geweest. Het is echter niet uit te sluiten dat het cliënt is geweest die over de schutting is geklommen. Nadien heeft het geweld en de bedreiging met geweld plaatsgevonden en de vraag is of cliënt daarbij betrokken is geweest.
De rechtbank is naar mijn mening met haar redenering dat cliënt samen met de medeverdachten de gevolgen en de risico's van de vlucht op de koop toe genomen, te kort door de bocht gegaan.
Het staat niet vast dat er een mes is gebruikt. Cliënt was zich, omdat hij over de schutting was geklommen, er overigens ook niet van bewust dat er een mes bij de bedreiging van geweld zou worden gebruikt.
Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat cliënt over de schutting is geklommen. Indien er twijfel is of hij heeft meegedaan aan het geweld en bedreiging van geweld, dan dient hij van dat deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Het is niet bekend wat de medeverdachte [verdachte] heeft verklaard.’
(…).’
6.
Het Hof heeft dit verweer als volgt verworpen:
‘Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het hof enkel tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde woninginbraak kan komen, zonder het daarbij ten laste gelegde geweld respectievelijk bedreiging met geweld. De raadsman stelt zich ten aanzien van het gepleegde geweld en bedreiging met geweld op het standpunt dat verdachte dit niet heeft begaan. Het handelen van één van de medeverdachten kan niet aan verdachte worden toegerekend, aangezien verdachte daarbij niet aanwezig is geweest.
Het hof stelt vast dat door drie personen de in de tenlastelegging genoemde inbraak is gepleegd. Na betrapping op heterdaad is bij het vluchten door twee van de drie personen geweld gebruikt en zijn bedreigingen met geweld geuit. De derde persoon was hierbij niet meer aanwezig: deze was daarvoor al over een schutting geklommen.
Uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is niet duidelijk geworden wie van de drie verdachten over de schutting is geklommen of feitelijk de bedreigingen en geweldshandelingen heeft gepleegd. Hoewel de opgegeven signalementen concreet en specifiek zijn, kan het hof niet met voldoende zekerheid vaststellen wie welke verdachte is en wie op welk moment welke handeling heeft verricht, omdat zich in het dossier geen foto's van de verdachten bevinden of fotoconfrontaties hebben plaatsgevonden en de situatie daarvoor te onoverzichtelijk is geweest.
Echter, naar het oordeel van het hof is dit niet van belang voor de vraag of de bedreigingen en geweldshandelingen aan deze verdachte in de zin van medeplegen kunnen worden toegerekend.
Het hof overweegt dat verdachte en de medeverdachten samen een woninginbraak aan het plegen waren en dat, toen zij werden overlopen, alle drie de woning aan de achterzijde hebben verlaten. De verdachte en de medeverdachten hadden geen ander oogmerk dan te vluchten en te voorkomen dat ze op heterdaad werden aangehouden. Eén van de verdachten, die door [slachtoffer 2] werd vastgepakt, gebruikte geweld om weer los te komen. Eén van de verdachten, die bij de achteringang [slachtoffer 3] tegenkwam, bedreigde haar met een mes om zijn vlucht te kunnen vervolgen. Alle drie de verdachten komen [slachtoffer 4] tegen, die roept dat ze erbij zijn, maar ook hij wordt door één van de verdachten bedreigd met het mes en door één van de verdachten wordt geroepen: ‘Je gaat eraan’ Ook [slachtoffer 4] gaat vervolgens opzij voor de drie verdachten.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte samen met zijn medeverdachten de gevolgen van de gezamenlijk geplande en gepleegde inbraak en de mogelijke daaruit voortvloeiende (niet zeer uitzonderlijke) risico's op de koop toe genomen. Verdachte is samen met de medeverdachten opgetrokken en hij heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd. Dat betekent dat verdachte, zelfs als hij degene was die over de schutting is geklommen, strafrechtelijk ook verantwoordelijk is voor het tijdens de vlucht gepleegde geweld en voor de bedreiging met geweld.
Derhalve acht het hof ook het medeplegen van het geweld en de bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen.
Het daaromtrent door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen.’
7.
Uit de bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging van het Hof kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid. Verzoeker en zijn twee medeverdachten [betrokkene 1] en [verdachte] plegen samen een woninginbraak in de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. De drie breken de achterdeur open en betreden de woning. Wanneer zij door buurtbewoners worden betrapt, rennen de drie gezamenlijk via de opengebroken achterdeur naar buiten. In de achtertuin klimt één van de inbrekers over een schutting en de andere twee rennen recht op de inmiddels ter plaatse gekomen getuige [slachtoffer 2] af. [Slachtoffer 2] pakt één van de inbrekers vast, waarop deze [slachtoffer 2] bij haar keel grijpt en naar achteren duwt. [Slachtoffer 2] laat de inbreker los en de twee vluchten door de poort. Op dat moment ziet [slachtoffer 2] dat één van deze twee inbrekers een mes heeft. Getuige [slachtoffer 3] ziet vervolgens een man uit de tuin van de woning aan de [a-straat 1] rennen. De man loopt met een mes in zijn hand haar richting op en zij voelt zich hierdoor bedreigd. Vervolgens ziet getuige [slachtoffer 4] drie jongens in zijn richting rennen en dat één van de jongens een mes in de lucht houdt. [Slachtoffer 4] hoort dat één van de jongens naar hem roept ‘Jij gaat eraan’. [Slachtoffer 4], die zich ook bedreigd voelt, doet een stap achteruit en de jongens lopen voorbij.
8.
In de toelichting op het middel wordt het volgende gesteld. Verzoeker was de inbreker die over de schutting is geklommen, is daardoor niet aanwezig geweest bij het plegen van het geweld en kan dus ook niet degene zijn geweest die het mes bij zich had. Verzoeker heeft geen aanwijzingen gehad dat geweld zou worden gebruikt, noch dat zijn medeverdachten een mes mee zouden nemen. Bovendien is verzoeker, door over de schutting te klimmen, het geweld juist uit de weg gegaan. Gelet op deze omstandigheden kon het Hof niet tot het oordeel komen dat verzoeker opzet heeft gehad op het plegen van bedreiging met geweld en geweld, en kan verzoeker enkel worden veroordeeld voor het medeplegen van de woninginbraak. Daarnaast klaagt de toelichting op het middel dat de redenering van het Hof dat de gevluchte man de uit de inbraak voortvloeiende risico's op de koop toe heeft genomen en dat het geweld in die zin aan alle verdachten en dus ook aan verzoeker kan worden toegerekend niet opgaat en blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Aldus had het Hof, volgens de steller van het middel, niet in het midden mogen laten of verzoeker degene was die over de schutting klom.
9.
Wanneer een groep personen afspreekt gezamenlijk een inbraak te plegen, kan hieruit worden afgeleid dat die verdachten opzet op het medeplegen van die diefstal hebben. Daarmee is nog niet het opzet op de daarop volgende bedreiging of het daarop volgende geweld gegeven. Daar is lijkt mij meer voor nodig. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat uit het enkele deelnemen aan de inbraak niet zonder meer ook het (voorwaardelijk) opzet op de bedreigingen met geweld en het geweld kan worden afgeleid.1.
10.
De vraag is evenwel of met betrekking tot de overwegingen van het Hof sprake is van een dergelijk motiveringsgebrek. Ik meen van niet. Onder het kopje ‘Bewijsverweer’ beschrijft het Hof juist uitvoerig het samenhangend feitencomplex dat op de feitelijke inbraak volgde. Nadrukkelijk overweegt het Hof dat niet vaststaat dat verzoeker één van de twee verdachten was die het geweld hebben toegepast en dat niet valt uit te sluiten dat verzoeker degene was die over de schutting is geklommen. Maar dat neemt niet weg dat verzoeker hoe dan ook betrokken was bij de bedreiging met geweld ten aanzien van getuige [slachtoffer 4], zoals het Hof heeft vastgesteld. Dat betekent — en zo begrijp ik de overwegingen van het Hof — dat van verzoeker niet kan worden gezegd dat hij zich geheel en al heeft gedistantieerd van bedoeld samenhangend feitencomplex, bestaande uit het plegen van geweld en de bedreiging met geweld. Aldus verstaan getuigt het oordeel van het Hof dat ook verzoeker strafrechtelijk verantwoordelijk is voor het tijdens de vlucht gepleegde geweld en voor de bedreiging met geweld niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
11.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
12.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2011