Hof Leeuwarden, 24-01-2012, nr. 200.072.213/01
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6686
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
24-01-2012
- Zaaknummer
200.072.213/01
- LJN
BV6686
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV6686, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 24‑01‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Aanneming van werk. I.c. sprake van 'meerwerk' als bedoeld in artikel 7:755 BW. Dat ontslaat aannemer niet van haar uit art. 7:755 BW voortvloeiende verplichting en, op straffe van verval van haar aanspraak op vergoeding, de opdrachtgever tijd te waarschuwen voor de prijsconsequenties van de door hem gewenste aanvulling op het werk. Dat geldt hier temeer omdat de prijs van het meerwerk (€16.606,--) belangrijk hoger is dan de prijs voor het sloopwerk (€ 12.500,--). I.c. heeft de aannemer de waarschuwingsplicht niet nagekomen.
Partij(en)
Arrest d.d. 24 januari 2012
Zaaknummer 200.072.213/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[de vastgoedgroep],
gevestigd te Haren,
appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: F. de Vries, kantoorhoudende te Roden,
tegen
[de vof],
gevestigd te Tweede Exloërmond,
geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. W. Schoo, kantoorhoudende te Groningen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 14 oktober 2009 (tussenvonnis)en 21 juli 2010 (eindvonnis) van de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 augustus 2010 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 5 oktober 2010.
De conclusie van de memorie van grieven tevens houdende akte wijziging van eis luidt:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (partieel, namelijk enkel voor zover de vorderingen zijdens geitimeerde zijn toegewezen en de vorderingen zijdens appellante zijn afgewezen) te vernietigen het vonnis d.d. 21 juli 2010, door de Rechtbank Groningen tussen partijen gewezen, aldaar bekend onder zaak/rolnummer 110515 / HA ZA 09-521,en opnieuw rechtdoende, zonodig onder aanvulling en/of verbetering der gronden:
In conventie:
[geïntimeerde] in haar bij dagvaarding in eerste aanleg ingestelde vorderingen alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze aan haar te ontzeggen;
In reconventie:
[geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordeln om aan [appellante] te voldoen:
1.
het bedrag ad € 5.007,19 (incl. BTW) en het bedrag ad € 6.545,88 ( incl. BTW), zulks ten titel van schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de data der betalingen door [appellante] aan [B.V. X] respectievelijk aan Essent (Retail Energie B.V.) van die voornoemde bedragen, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 1.500,- ter zake de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, althans een door Uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, zulks vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover te berekenen vanaf het moment van het ontstaan der schade tot aan de dag der algehele voldoening;
2.
Het bedrag ad € 19.887,79, zijnde het bedrag dat [appellante] ten onrechte aan [geïntimeerde] heeft voldaan, zulks vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover te berekenen vanaf het moment der betaling door [appellante] aan [geïntimeerde], namelijk 1 oktober 2010, tot aan de dag der algehele voldoening.
Zowel in conventie als in reconventie:
[geïntimeerde] in de kosten van deze procedure alsmede in de kosten van de procedure in eerste aanleg te veroordelen."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd en incidenteel geappelleerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder aanvulling en verbetering van gronden, het thans door [appellante] in conventie en reconventie gevorderde ongegrond te verklaren, althans [appellante] in het thans in conventie en reconventie gevorderde niet ontvankelijk te verklaren en het vonnis van de rechtbank van 21 juli 2010 110515, gewezen tussen partijen onder zaak-/rolnummer HA ZA 09-521, in zoverre te bevestigen en dat het uw gerechtshof daarnaast moge behagen om bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder verbetering en aanvulling van gronden, het incidentele appel van [geïntimeerde] gegrond te verklaren en [appellante] alsnog te veroordelen tot betaling van een bedrag € 16.660,00 (verwijderen put) aan [geïntimeerde], een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellante] in de kosten eerste aanleg, appel en incidenteel appel."
Door [appellante] is in het incidenteel appel geantwoord met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] in het incidentele appel niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de zijdens [geïntimeerde] opgeworpen grief te verwerpen, zulks met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van incidenteel appel."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft in het principaal appel vijf grieven opgeworpen.
[geïntimeerde] heeft in het incidenteel appel één grief opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
- 1.
De door de rechtbank vastgestelde feiten zijn niet in geschil zodat het hof hiervan zal uitgaan. Deze feiten komen, voor zover van belang en samen met hetgeen overigens is komen vast te staan, op het volgende neer.
- 1.1.
[geïntimeerde] heeft aan [appellante] een (ongedateerde) offerte gestuurd ter zake van het slopen van een stenen gebouw aan de [adres 1] te [plaats]. Bij brief van 9 november 2007 heeft [appellante] deze offerte aanvaard. Die offerte vermeldt onder meer het volgende:
'Betreft, offerte voor het slopen van en loods aan de [adres 1].
Het slopen van een stenen loods op het zelfde terrein als reining [adres 1] achter op het terrein recht het stenen gebouw met luifel.
Het gebouw kunnen we voor u verwijderen en afvoeren van het geheel behalve het puin dat willen we daar terplekke breken en daarna afvoeren inclusief putten, funderingen en kelders.
Op een opmerking na van de put achter de loods als die doorloopt onder het gebouw door dan moeten we een andere prijs hanteren.
De erfverhardingen achter het gebouw en voor het gebouw onder de luifel door tot straat werk zit bij de prijs in.
Het bedrag dat wij voor het geheel nodig zijn is 12500 euro exclusief btw.
De nutsvoorzieningen moeten voor de sloop verwijderd zijn, en de sloopvergunning moet aanwezig zijn.
Betaling via de bank, terstond na oplevering werk.
Het ijzer wat vrijkomt bij de sloop of breker is voor de sloper.
Onderdankzegging vertrouwen we er op u een passende offerte te hebben doen toekomen en zien uw reactie met belangstelling tegemoet. (…)
- 1.2.
[geïntimeerde] heeft de werkzaamheden uitgevoerd en heeft [appellante] voor 'sloopwerk, stenen loods [adres 1] te [plaats]' een factuur gezonden, gedateerd 24 juli 2008, voor een totaalbedrag van € 14.875,00 inclusief btw. [appellante] heeft deze factuur op 13 januari 2009 voldaan.
- 1.3.
In het gebouw aan de [straat] was asbest aanwezig. [geïntimeerde] heeft aan AB Oost Bedrijfsverzorging te Almen (hierna: AB Oost) opdracht gegeven het asbest te verwijderen. AB Oost heeft voor deze werkzaamheden € 13.667,94 exclusief btw aan [geïntimeerde] in rekening gebracht. [geïntimeerde] heeft vervolgens de asbestsanering en het opstellen van een asbestinventarisatierapport tezamen voor een bedrag van € 16.919,35 inclusief btw bij factuur van 24 juli 2008 aan [appellante] doorberekend. [appellante] heeft dit bedrag niet betaald.
- 1.4.
[geïntimeerde] heeft [appellante] vervolgens een factuur gezonden, gedateerd 1 augustus 2008, voor een bedrag van € 3.070,20 inclusief btw ter zake van meerwerk. Dat bedrag is door [appellante] voldaan.
- 1.5.
Bij brief van 9 september 2008 heeft [appellante] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor het kapot trekken van een gasleiding tijdens werkzaamheden.
- 1.6.
Bij factuur van 19 december 2008 heeft [geïntimeerde] [appellante] ter zake van 'extra sloopwerk verricht aan de [straat] in [plaats] de kelder van het gebouw liep helemaal door onder het gebouw zodat we het met sloophameren vergruizen moesten verwijderen' (hierna: het meerwerk) een bedrag van € 16.660,00 inclusief btw in rekening gebracht. [appellante] heeft dit bedrag niet betaald.
- 1.7.
[B.V. X] heeft [appellante] vier facturen gezonden. De factuur van 10 augustus 2008 betreft een bedrag van € 2.030,53 ter zake van 'Werk: [plaats], reparatie bekabeling 10.07.2008'. De factuur van 17 september 2008 betreft een bedrag van € 1.606,50 ter zake van 'Werk [plaats] Graafwerkzaamheden defecte gasleiding 08.09.2008'. De factuur van 3 december 2008 betreft een bedrag van € 2.436,79 ter zake van 'Werk [plaats] 03.11.2008' en de factuur van 13 januari 2009 betreft een bedrag van € 963,90 ter zake van 'Werk: [plaats] 06.01.2009 reparatie waterleiding'.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2.
[geïntimeerde] heeft in conventie betaling gevorderd van de onder 1.3. (€ 16.919,35) en 1.6. (€ 16.660,00) vermelde factuurbedragen, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten, in totaal een bedrag van € 36.075,48. Aan de vordering tot betaling van het bedrag van € 16.919,35 ter zake van de asbestsanering heeft zij ten grondslag gelegd dat [appellante] haar opdracht heeft gegeven derden een asbestinventarisatierapport te laten schrijven alsmede het aanwezige asbest te laten verwijderen. De vordering tot betaling van het bedrag van € 16.660,00 ziet op het in de factuur vermelde meerwerk. [appellante] heeft de vorderingen betwist en heeft in reconventie ten titel van schadevergoeding betaling gevorderd van een bedrag van € 7.037,72 inclusief btw en van een bedrag van € 6.545,88 inclusief btw. Zij stelt dat [geïntimeerde] bij de uitoefening van de sloopwerkzaamheden schade heeft toegebracht aan leidingen (herstelkosten € 7.037,72 inclusief btw) en dat als gevolg daarvan sprake is geweest van het 'weglopen van gas' (voor een bedrag van € 6.545,88 inclusief btw).
3.
De rechtbank heeft, wat betreft de conventie, de vordering ter zake van de asbestsanering toegewezen en de vordering ter zake van het meerwerk afgewezen. Ook de vordering in reconventie is afgewezen.
Eiswijziging
4.
[appellante] vordert in appel onder meer terugbetaling van hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis op 1 oktober 2010 aan [geïntimeerde] heeft betaald, te weten € 19.887,79 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2010. Tegen die eisvermeerdering heeft [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt terwijl het hof die eiswijziging ook niet strijdig oordeelt met de beginselen van een goede procesorde. Daarnaast heeft [appellante] haar eis verminderd tot het bedrag van € 5.007,19 inclusief btw en het bedrag van € 6.545,88 inclusief btw vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de data der betalingen alsmede, vermeerderd met een bedrag van € 1.500,00 ter zake van de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan der schade. Er zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis zoals hiervoor weergegeven onder "Het geding in hoger beroep".
De grieven
5.
De grieven I en II in het principaal appel en de grief in het incidenteel appel stellen de toewijsbaarheid van de over en weer ingestelde vorderingen aan de orde. Zij lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
De factuur ter zake van de asbestsanering ad € 16.919,35 inclusief btw
6.
Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld (inleidende dagvaarding sub 2.), [appellante] haar opdracht heeft gegeven derden een asbestinventarisatierapport te laten schrijven alsmede het aanwezige asbest van het perceel [adres 1] te [plaats] te laten verwijderen. [geïntimeerde] heeft dat laten doen door AB Oost, en heeft de daarop betrekking hebbende kosten vervolgens aan [appellante] in rekening gebracht. Het verweer daartegen van [appellante] is dat die asbestsanering reeds was inbegrepen in de onder 1.1 genoemde, door [appellante] aanvaarde, offerte, gelet op het daarin vermelde woord 'reiniging'. In die uitleg van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst - die kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk (artikel 7: 750 BW) - kan [appellante] niet worden gevolgd. Daartoe is het navolgende reden gevend.
7.
Evenals de rechtbank stelt het hof voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
8.
In verband daarmee is allereerst van belang dat het hier gaat om een overeenkomst van aanneming van werk – te weten de sloop van een loods – die is tot stand gekomen komen tussen een vastgoedonderneming ([appellante]) en een sloop-en grondverzetbedrijf, derhalve tussen professionele partijen. Verder is van belang dat in de (door [appellante] aanvaarde) offerte met geen woord melding wordt gemaakt van de sanering van asbest op het terrein. Daaruit volgt – anders dan [appellante] meent – niet ‘dat het offertebedrag inclusief de asbestverwijdering was’, zeker niet in een omvang als waarvan hier kennelijk sprake was. Wel vermeldt de offerte het woord ‘reining’, dat [appellante] uitlegt als ‘reiniging’ maar waarmee volgens [geïntimeerde] transportbedrijf Reining wordt bedoeld, aan wie [appellante] de meeste loodsen op het terrein aan de [straat] had verhuurd. Voor deze laatste uitleg pleit dat de tekst het woord ‘reiniging’ niet vermeldt, terwijl ook de context van de zin niet noodzakelijkerwijs noopt aan te nemen dat is bedoeld ‘reiniging’. Maar ook als dat laatste wel het geval is, dan nog kan [appellante] in de door haar bepleite uitleg niet worden gevolgd, omdat naar het oordeel van het hof ‘reiniging’ op zichzelf nog niet impliceert ‘asbestsanering’ terwijl concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat partijen dat hier wel bedoeld hebben ontbreken. Indien [appellante] voor een bedrag van € 12.500,00 exclusief btw niet slechts de sloop van de loods aan [geïntimeerde] had willen opdragen maar tevens de sanering van het aanwezige asbest, dan had het op haar weg gelegen, als professionele vastgoedonderneming, om zulks uitdrukkelijk te bedingen. Bij gebreke daarvan kan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet worden gezegd dat [appellante] mocht verwachten dat ook asbestsanering was begrepen in de onder 1.1 vermelde offerte van [geïntimeerde]. Het verweer van [appellante] faalt dus, en zij dient het door [geïntimeerde] gevorderde factuurbedrag van € 16.919,35 derhalve aan [geïntimeerde] te voldoen. De kale betwisting van de in rekening gebrachte kosten van de asbestsanering wordt als niet concreet onderbouwd door het hof gepasseerd en het zelfde geldt voor de enkele stelling dat die kosten in een ‘wanverhouding’ staan tot het offertebedrag.
De factuur ter zake van het meerwerk ad € 16.660,00 inclusief btw
9.
[geïntimeerde] stelt om drie redenen recht op betaling van dit bedrag te hebben. In de eerste plaats omdat er in de offerte al op is gewezen dat als de put achter de loods onder het gehele gebouw doorloopt, [geïntimeerde] een ‘andere prijs’ moet ‘hanteren’. In de tweede plaats is [appellante] volgens [geïntimeerde] bij deze werkzaamheden gebaat en had zij de daaraan verbonden kosten sowieso moeten maken. In de derde plaats heeft [appellante] de offerte van [geïntimeerde] aanvaard: daardoor stemde zij ermee in dat als de put onder het gebouw zou doorlopen, een meerprijs zou gelden.
10.
Het betoog van [geïntimeerde] kan niet slagen. Aanvaarding van de offerte impliceert instemming van [appellante] met de in de offerte genoemde werkzaamheden, inclusief de werkzaamheden die zich zouden kunnen voordoen indien zou blijken dat de put onder het te slopen gebouw doorloopt. In dat geval is, anders dan [geïntimeerde] meent, sprake van meerwerk als bedoeld in artikel 7:755 BW, namelijk een door [appellante] als opdrachtgever gewenste 'toevoeging' op de geoffreerde en overeengekomen sloopwerkzaamheden voor de prijs van € 12.500,00 exclusief btw. Het feit dat [appellante] vooraf met dat eventuele meerwerk heeft ingestemd ontslaat [geïntimeerde] echter niet van haar uit artikel 7:755 BW voortvloeiende verplichting om, op straffe van verval van haar aanspraak op vergoeding, de opdrachtgever tijdig te waarschuwen voor de prijsconsequenties van de door hem gewenste aanvulling op het werk. De ratio van die waarschuwingsplicht is de opdrachtgever te behoeden voor vermijdbare kostenoverschrijdingen. Indien de opdrachtnemer hem immers tijdig wijst op het gevaar van kostenoverschrijding is de opdrachtgever in de gelegenheid tijdig maatregelen te nemen om dit gevaar te beteugelen. Die waarschuwingsplicht is [geïntimeerde] niet nagekomen. Het hof neemt aan, gelet op het feit dat de offerte vermeldt dat [geïntimeerde] een andere prijs moet hanteren ingeval van het meerwerk, dat [appellante] zich heeft gerealiseerd dat een dergelijke aanvulling tot een prijsverhoging zal leiden, maar waar het op aankomt is of de opdrachtgever, [appellante], een reëel inzicht heeft gekregen in de omvang van de concreet te verwachten meerkosten. Dat klemt in dit geval temeer omdat de prijs van het meerwerk belangrijk hoger blijkt te zijn dan de overeengekomen prijs voor de sloopwerkzaamheden. Door [geïntimeerde] is echter niets concreets gesteld waaruit het hof kan afleiden dat [appellante] een reëel inzicht had in de te verwachten meerkosten van € 16.606,00 inclusief btw.
11.
Het hof verbindt aan het voorgaande de gevolgtrekking dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op betaling van meerkosten door [appellante] ten bedrage van € 16.660,00 inclusief btw. De stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] ‘gebaat is’ bij deze werkzaamheden leidt niet tot een andere conclusie omdat dit niet zou stroken met de hiervoor genoemde ratio van artikel 7:755 BW.
De schadevergoedingsvordering van [appellante]
12.
De schadevergoedingsvordering van [appellante] berust op de grondslag van een onrechtmatige daad door [geïntimeerde]. [appellante] heeft in dat verband gesteld dat [geïntimeerde] haar bij de uitvoering van de werkzaamheden schade heeft berokkend door een gasleiding, een elektriciteitskabel en een waterleiding kapot te trekken. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar een brief van [B.V. X] van19 februari 2010 waarin deze onder meer schrijft dat bij graaf-en sloopwerkzaamheden door [geïntimeerde] diverse leidingen zijn stuk getrokken (productie 2 bij akte inbreng producties [appellante]), dat in eerste instantie de waterleiding is gerepareerd, dat zij daarna in actie moest komen ‘omdat er een stuk of zeven electriciteitskabels stuk getrokken waren’ en dat zij, terwijl zij de elektriciteitsvoorziening aan het repareren was, de kraanmachinist ‘een zwarte thyleen-buis naar boven (zag) halen’. Daarnaast heeft [appellante] een brief overgelegd van [B.V. X] van 21 januari 2011 waarin zij, in aanvulling op haar eerdere verklaring, schrijft duidelijk te hebben gezien dat een kraan van [geïntimeerde] een gasleiding omhoog (en kapot) heeft getrokken ten gevolge waarvan gas is weggelopen (productie 11 memorie van grieven). De reparatieschade begroot zij op € 5.007,19 waartoe zij verwijst naar de onder 8. genoemde facturen van [B.V. X], met uitzondering van de factuur van 10 augustus 2008 van € 2.030,53 die niet ziet op de schade. Daarnaast bestaat de schade uit een bedrag van € 6.545,88 inclusief btw ter zake van weggelekt gas. Ter onderbouwing verwijst [appellante] naar de afrekeningen van Essent van 8 november 2008 (productie 4 bij akte inbreng producties [appellante]).
13.
[geïntimeerde] betwist niet alleen de leidingen kapot te hebben getrokken, maar zij heeft er daarnaast bij antwoordakte van 31 maart 2010 sub 4 (en herhaald bij memorie van antwoord p. 6 onder a.) op gewezen dat in de (onder 1.1. geciteerde) offerte staat vermeld 'de nutsvoorzieningen moeten voor de sloop verwijderd zijn'. Zij legt die bepaling aldus uit, dat als [appellante] de nutsvoorzieningen niet voorafgaande aan de sloopwerkzaamheden heeft verwijderd daaraan eventueel door [geïntimeerde] bij de uitvoering van haar werkzaamheden veroorzaakte schade voor rekening en risico van [appellante] komt. Dat betoog van [geïntimeerde] komt dus neer op een overeengekomen exoneratie van haar aansprakelijkheid voor schade aan niet voorafgaande aan de sloop verwijderde nutsvoorzieningen. Volgens [geïntimeerde] dient de vordering van [appellante] ook om die reden te worden afgewezen.
14.
[appellante] heeft dat verweer van [geïntimeerde] bij memorie van grieven geheel onweersproken gelaten, en hoewel de rechtbank de reconventionele vordering van [appellante] op een andere grond heeft afgewezen (te weten als onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd) had het op haar weg gelegen om op dat in haar laatste processtuk in eerste aanleg door [geïntimeerde] gevoerde verweer in te gaan omdat, ook als de grief van [appellante] zou slagen, de devolutieve werking van het appel het hof er hoe dan ook toe zou hebben genoopt dit door de rechtbank niet-behandelde verweer van [geïntimeerde] te bespreken. Het onbesproken laten van dit verweer door [appellante] betekent dat het hof van de juistheid daarvan dient uit te gaan. Dat brengt mee dat de schadevergoedingsvordering van [appellante] afstuit op de tussen partijen overeengekomen exoneratie voor schade die tijdens de aan [geïntimeerde] opgedragen sloopwerkzaamheden wordt veroorzaakt aan niet voorafgaande aan de sloop verwijderde nutsvoorzieningen. Nu de vordering van [appellante] reeds op die grond moet worden afgewezen, kan onbesproken blijven of [geïntimeerde] daadwerkelijk onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld door bij de sloopwerkzaamheden leidingen te vernielen en of [appellante] als gevolg daarvan schade als gesteld heeft geleden.
Conclusie in het principaal en in het incidenteel appel en kosten
15.
Grief I (‘asbestsanering’) en grief II ('schadevergoedingsvordering') in het principaal appel falen. De grieven III tot en met V in het principaal appel missen zelfstandige betekenis, en delen het lot van de grieven I en II. Ook de grief in het incidenteel appel (‘meerwerk’) faalt. Aan de bewijsaanbiedingen door [appellante] en [geïntimeerde] wordt voorbijgegaan, omdat niets is aangevoerd dat aan het voorgaande kan afdoen.
16.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij dient [appellante] te worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel (1 punt tarief III). [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel (0,5 punt tarief III).
De beslissing
Het gerechtshof:
in het principaal en in het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 21 juli 2010;
in het principaal appel
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 535,00 voor verschotten en op € 1.158,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel appel
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [appellante] tot aan deze uitspraak op nihil voor verschotten en op € 579,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, L. Groefsema en R.A. van der Pol en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 januari 2012 in bijzijn van de griffier.