Hof Den Haag, 21-06-2021, nr. 2200276619
ECLI:NL:GHDHA:2021:1113
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-06-2021
- Zaaknummer
2200276619
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:1113, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1327
Uitspraak 21‑06‑2021
Inhoudsindicatie
publicatie naar aanleiding arrest HR
Rolnummer: 22-002766-19
Parketnummers: 09-730358-16
09-808523-18 (gev. ttz ea)
09-818807-17 (TUL)
Datum uitspraak: 21 juni 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2019 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboortestad] (Suriname) op [geboortedatum] 1967,
laatst opgegeven woon- of verblijfadres:
[adres verdachte],
thans gedetineerd te PI Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder parketnummers 09-730358-16 (hierna: de zedenzaak; ten laste gelegd onder 1) en 09-808523-18 (hierna: de stalkingszaak; ten laste gelegd onder 2) tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest en zijn meerdere maatregelen aan de verdachte opgelegd. Daarnaast zijn beslissingen genomen op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf en de vordering van de benadeelde partijen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is de gevangenneming van de verdachte ten aanzien van de zedenzaak bevolen.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1)
hij op of omstreeks 15 juni 2016 te 's-Gravenhage, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- zijn, verdachtes (lichamelijk en/of geestelijk) overwicht (door zijn postuur en/of het leeftijdsverschil en/of zijn dwingende en/of overheersende persoonlijkheid) en/of
- het laten instappen in zijn, verdachtes, auto en/of (vervolgens) ineens wegrijden met en/of meenemen in die auto en/of
- op een verlaten parkeerplaats stil gaan staan en/of
- ( vervolgens) tonen van een seks/porno-filmpje en/of
- ( daarbij) dwingend zeggen "doe je broek uit" en/of "als je terug wil dan moet je je broek naar beneden doen" en/of "als je doet wat ik wil, dan zet ik je thuis af", althans woorden van gelijke (dwingende) aard en/of strekking en/of
- ( daarbij) het onverhoeds betasten van het bovenbeen en/of de schaamstreek en/of
- dwingend zeggen "doe mijn onderbroek tussen mijn billen",
[slachtoffer 1](geboren op 1 maart 1999) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het opzij trekken/omlaag trekken van de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de penis en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of
- het in de mond nemen van de penis en/of de ballen van die [slachtoffer 1] en/of
- het likken van de geslachtsdelen van die [slachtoffer 1] en/of
- het zijn, verdachtes, penis laten betasten en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of
- het zijn, verdachtes, billen/bilspleet laten betasten door die [slachtoffer 1];
2)hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2018 tot en met 3 december 2018 te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2], door die [slachtoffer 2] veelvuldig te bellen, met het oogmerk die [slachtoffer 2], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: TBS-maatregel) zal worden opgelegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat contactverboden als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zeden- en stalkingszaak tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1)
hij op of omstreeks 15 juni 2016 te 's-Gravenhage, door geweld of een andere feitelijkheiden en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheiden, te weten:
- zijn, verdachtes (lichamelijk en/of geestelijk) overwicht (door zijn postuur en/of het leeftijdsverschil en/of zijn dwingende en/of overheersende persoonlijkheid) en/of
- het laten instappen in zijn, verdachtes, auto en/of (vervolgens) ineens wegrijden met en/of meenemen in die auto en/of
- op een verlaten parkeerplaats stil gaan staan en/of
- (vervolgens) tonen van een seks/porno-filmpje en/of
- (daarbij) dwingend zeggen "doe je broek uit" en/of "als je terug wil dan moet je je broek naar beneden doen" en/of "als je doet wat ik wil, dan zet ik je thuis af", althans woorden van gelijke (dwingende) aard en/of strekking en/of
- (daarbij) het onverhoeds betasten van het bovenbeen en/of de schaamstreek en/of
- dwingend zeggen "doe mijn onderbroek tussen mijn billen",
[slachtoffer 1] (geboren op 1 maart 1999) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten:
- het opzij trekken/omlaag trekken van de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de penis en/of schaamstreek van die [slachtoffer 1] en/of
- het in de mond nemen van de penis en/of de ballen van die [slachtoffer 1] en/of
- het likken van de geslachtsdelen van die [slachtoffer 1] en/of
- het zijn, verdachtes, penis laten betasten en/of
- het zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1] en/of
- het zijn, verdachtes, billen/bilspleet laten betasten door die [slachtoffer 1];
2) hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2018 tot en met 3 december 2018 te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2], door die [slachtoffer 2] veelvuldig te bellen, met het oogmerk die [slachtoffer 2], te dwingen iets te doen, niet te doen, en te dulden en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de straf
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan aanranding. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de seksuele integriteit van het slachtoffer.
Het is de verdachte zeer kwalijk te nemen dat hij misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat hij had door het leeftijdsverschil tussen hem en het slachtoffer in combinatie met zijn dwingende en overheersende persoonlijkheid. De verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens vooropgesteld en heeft zich daarbij niet bekommerd om de gevolgen die hiervan voor zijn minderjarige slachtoffer te verwachten waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van ontucht nog geruime tijd de psychische gevolgen ondervinden van wat hen is aangedaan. Dat dit zich in deze zaak ook heeft voorgedaan, en nog steeds het geval is, blijkt uit de aangrijpende slachtofferverklaring die door de moeder van het slachtoffer is afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep.
Voorts heeft de verdachte gedurende een periode van ongeveer 7 maanden de oma van zijn ex-partner stelselmatig lastiggevallen door haar vele malen te bellen, terwijl hij al eerder was veroordeeld omdat hij haar had belaagd. Hij heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Feiten als het onderhavige worden door slachtoffers doorgaans bovendien als beangstigend en bedreigend ervaren.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts in aanmerking genomen de over de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 9 februari 2021 van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt en ondertekend door [naam psycholoog], GZ-psycholoog, en [naam psychiater], psychiater.
In het PBC-rapport (p. 54) wordt geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens, te weten een narcistische persoonlijkheidsstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis alsmede een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De onderzoekers adviseren om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren met betrekking tot de stalkingszaak. Wat betreft de zedenzaak kunnen de deskundigen geen uitspraak doen over de mate van ontoerekenbaarheid, onder andere omdat de verdachte ontkent en de onderzoekers geen zicht hebben verkregen op zijn beweegredenen, gedachten en gevoelens bij het plegen van eerdere zedendelicten noch tijdens het plegen van het huidige ten laste gelegde.
Het hof neemt de conclusies van de deskundigen wat betreft de stalkingszaak over en stelt vast dat ten tijde van het in de stalkingszaak bewezenverklaarde feit bij de verdachte in ieder geval sprake was van ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Gelet op de eerder geconstateerde narcistische persoonlijkheidsstoornis en de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de door de onderzoekers aan de orde gestelde seksuele preoccupatie van de verdachte, stelt het hof vast dat er ook ten tijde van het in de zedenzaak bewezenverklaarde feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Ook voor wat betreft dit feit acht het hof de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Afweging ten aanzien van de straf
Alles afwegende, onder meer de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, acht het hof in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden.
Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De redelijke termijn van berechting is immers zowel in eerste aanleg als in hoger beroep overschreden.
De termijn in eerste aanleg is aangevangen op
6 december 2016 toen de verdachte voor het eerst werd verhoord. Omdat de rechtbank op 24 mei 2019 uitspraak heeft gedaan is de termijn in eerste aanleg met ongeveer 4,5 maanden overschreden.
De termijn in hoger beroep is aangevangen op
7 juni 2019 toen het hoger beroep namens de verdachte en de officier van justitie werd ingesteld. Omdat het hof uitspraak doet op 21 juni 2021 is de termijn in hoger beroep met bijna 7 maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin dat in plaats van de overwogen gevangenisstraf van 48 maanden, een gevangenisstraf van na te melden duur zal worden opgelegd. Voorts zal het hof deze overschrijding verdisconteren in zijn oordeel met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 09-818807-17.
Motivering van de maatregel
Het hof ziet in de overwegingen van het eerder weergegeven rapport van de psycholoog en psychiater aanleiding om een last tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging uit te spreken.
De bewezenverklaarde feiten, de genoemde ziekelijke stoornissen van de geestvermogens en de – indien onbehandeld – blijvende doorwerking daarvan in het gedrag van de verdachte, leiden ertoe dat het hof van oordeel is dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk maken.
In het voorgaande heeft het hof overwogen dat bij de verdachte tijdens het plegen van beide feiten ziekelijke stoornissen van de geestvermogens bestonden. Het hof stelt vast dat de door de verdachte begane aanranding een misdrijf betreft gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld, en dat het artikel waarin de stalking strafbaar is gesteld – artikel 285b Wetboek van Strafrecht – expliciet wordt opgesomd in artikel 37a lid 1 Wetboek van Strafrecht, waarmee aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan.
Met betrekking tot het recidiverisico overweegt het hof als volgt.
In het PBC-rapport wordt geconcludeerd dat de klinische inschatting van het recidivegevaar voor stalking ingeschat wordt als hoog. Voorts wordt gewezen op een stoornis in middelengebruik waarbij wordt opgemerkt dat als betrokkene geen drugs zou gebruiken dit het patroon van het tenlastegelegde wat betreft stalking niet verandert.
Met betrekking tot het recidiverisico voor de zedenzaak merken de onderzoekers op dat er statistisch gezien sprake is van een hoog risico op recidive van seksueel geweld, maar dat zij geen uitspraken kunnen doen over het individuele recidiverisico, gezien de proceshouding van de verdachte.
Het hof stelt op grond van de justitiële documentatie van de verdachte vast dat hij in het verleden reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van -kort gezegd- misdrijven tegen de zeden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte er blijk van gegeven nauwelijks inzicht te hebben in het laakbare van zijn gedrag. De verdachte heeft gezegd zich niet te herkennen in het beeld dat door de onderzoekers van hem wordt geschept. Voorts heeft hij het bewezenverklaarde feit in de zedenzaak ontkend en heeft hij voor dit feit dan ook geen enkele verantwoordelijkheid willen nemen. Deze omstandigheden baren het hof grote zorgen.
Het hof is van oordeel dat er, gelet op de vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte, de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de inhoud van het over de verdachte uitgebrachte rapport, de eerdere veroordelingen wegens misdrijven tegen de zeden, de opstelling van de verdachte en hetgeen het hof overigens uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon en persoonlijkheid van de verdachte, sprake is van een aanzienlijk gevaar voor recidive. Vanuit veiligheidsoogpunt is het dan ook onverantwoord om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Het hof zal daarom de
TBS-maatregel aan de verdachte opleggen, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist.
Nu de terbeschikkingstelling (mede) wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, volgt dat de op te leggen maatregel in duur niet zal zijn gemaximeerd.
Van de noodzaak van het opleggen van contactverboden als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, is naar het oordeel van het hof - mede gelet op de maatregel die zal worden opgelegd - niet gebleken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-730358-16 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 7.106,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7.106,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-730358-16 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder in de zaak met parketnummer 09-730358-16 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.106,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-808523-18 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 535,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 250,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 250,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder in de zaak met parketnummer 09-808523-18 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
3 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2].
Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 09-818807-17
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 december 2017 onder parketnummer 09-818807-17 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in dat vonnis.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve in principe gegrond.
Het hof zal evenwel in het kader van de strafvermindering vanwege de eerder geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63, 246 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-730358-16 en in de zaak met parketnummer 09-808523-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-730358-16 en in de zaak met parketnummer 09-808523-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 (zesenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-730358-16 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 7.106,00 (zevenduizend honderdzes euro) bestaande uit € 75,00 (vijfenzeventig euro) materiële schade en € 7.031,00 (zevenduizend eenendertig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-730358-16 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.106,00 (zevenduizend honderdzes euro) bestaande uit € 75,00 (vijfenzeventig euro) materiële schade en € 7.031,00 (zevenduizend eenendertig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 juni 2016.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-808523-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-808523-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 december 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 10 december 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 december 2017, parketnummer
09-818807-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, mr. G. Knobbout en mr. K. Versteeg,
in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juni 2021.
mr. G. Knobbout is buiten staat dit arrest te ondertekenen.