Rb. Groningen, 10-04-2003, nr. 18/070214-01
ECLI:NL:RBGRO:2003:AF7260
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
10-04-2003
- Zaaknummer
18/070214-01
- LJN
AF7260
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2003:AF7260, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 10‑04‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 294 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2003/272
Uitspraak 10‑04‑2003
Inhoudsindicatie
-
RECHTBANK GRONINGEN
SECTOR STRAFRECHT
parketnummer: [nummer]
datum uitspraak: 10 april 2003
op tegenspraak
raadsman: mr. W. Anker
VONNIS
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
(zich noemende: [verdachte]),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2003.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
[slachtoffer] op of omstreeks 05 april 2001 in de gemeente Groningen zelfmoord heeft gepleegd (door middel van een methode waarbij men al dan niet na een combinatie van handelingen -onder meer het innemen van medicijnen, het plaatsen van een of meer plastic zakken over een op het hoofd geplaatste hoed en (vervolgens) over het hoofd en over een voor de mond geplaatst mondkapje, waarna die plastic zak(ken) met behulp van een elastiek word(t/en) vastgezet, waardoor men geen/minder zuurstof krijgt- door de (gezamenlijke) uitwerking van medicijnen en/of door verstikking om het leven komt)
waarbij en/of waartoe hij, verdachte, die [slachtoffer] in of omstreeks de periode van 01 maart 2001 tot en met 05 april 2001, althans op of omstreeks 5 april 2001, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of de middelen heeft verschaft, terwijl die zelfmoord is gevolgd, hebbende hij, verdachte, en/of diens mededader(s) daartoe en/of daarbij (telkens) opzettelijk
- die [slachtoffer] in een of meer (al dan niet telefonische) gesprekken een of meer instructies en/of een of meer aanwijzingen gegeven omtrent een of meer methoden van zelfmoord en/of
- die [slachtoffer] een of meer folders en/of (ander) schriftelijk materiaal verstrekt met daarin een of meer instructies en/of een of meer aanwijzingen omtrent een of meer methoden van zelfmoord en/of
- een lijst gemaakt voor die [slachtoffer] met daarop vermeld de voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde zaken en/of materialen en/of een dergelijke lijst aan die [slachtoffer] verstrekt en/of
- voor die [slachtoffer] aangeschaft en/of doen aanschaffen, (voor die zelfmoord benodigde/gebruikte) medicijnen, althans slaappillen, en/of een mondkapje en/of
- op/aan de voordeur van de woning van die [slachtoffer] een papier bevestigd met daarop de woorden: "Niet storen SVP ik lig te slapen" en/of
- een kopje/glas en/of water en/of Biogarde (voor het oplossen van en/of innemen van voor de zelfmoord benodigde/gebruikte medicijnen) in de (onmiddellijke) nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en/of - een deksel van een pot jam opengedraaid en/of die jam (voor het innemen van voor de zelfmoord benodigde/gebruikte medicijnen) in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en/of
- een of meer kommen met daarin een aanzienlijke hoeveelheid (voor die zelfmoord benodigde/gebruikte) medicijnen klaargezet en/of
- een fles alcoholhoudende drank opengemaakt en/of een glas ingeschonken met die (voor die zelfmoord benodigde/gebruikte) alcoholhoudende drank en/of vervolgens dat glas met daarin die alcoholhoudende drank in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en/of aan die [slachtoffer] aangereikt en/of
- een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd/gebruikt) elastiek voor die [slachtoffer] pasklaar gemaakt en/of geprepareerd en/of (vervolgens) dat elastiek om de nek en/of hals van die [slachtoffer] geplaatst, althans gedaan en/of
- een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd/gebruikt) mondkapje geprepareerd, althans in een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd/gebruikt) mondkapje een of meer gaten geknipt/geprikt/gescheurd, althans gemaakt, en/of (vervolgens) dat mondkapje in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en/of
- een of meer (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde/gebruikte) plastic zakken gecontroleerd op gaten en/of (vervolgens) die gecontroleerde plastic zak(ken) in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en/of
- een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde/gebruikte) hoed in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en/of
- die [slachtoffer] geholpen met/bij het innemen van en/of aanwijzingen gegeven omtrent tijd en wijze van innemen van (de voor de zelfmoord benodigde/gebruikte) medicijnen en/of alcoholhoudende drank en/of
- tijdens de uitvoering van de zelfmoord van die [slachtoffer], die [slachtoffer] een of meer instructies en/of een of meer aanwijzingen met betrekking tot wijze en/of de volgorde van de (verder) uit te voeren -op de zelfmoord van die [slachtoffer] gerichte- handelingen gegeven en/of
- tijdens de uitvoering van de zelfmoord van die [slachtoffer] een of meer over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatste plastic zakken gecontroleerd teneinde vast te stellen of die plastic zak(ken) goed over het hoofd en/of om de nek/hals van die [slachtoffer] was/waren geplaatst en/of bevestigd en/of geen lek(ken) vertoond(en);
art 294 Wetboek van Strafrecht
Wijziging tenlastelegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt zal worden gewijzigd:
In regel 15 vanaf de onderkant van blad 2 van de dagvaarding gerekend, (de derde regel van aandachtspunt 12) moet worden toegevoegd na "zak(ken)": ", althans een of meer plastic zak(ken)".
Deze vordering is door de rechtbank ter terechtzitting, gehoord de verdachte en diens raadsman, toegewezen.
GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding met betrekking tot hetgeen vermeld is achter het 15e gedachtestreepje nietig moet worden verklaard, omdat dit onderdeel van de tenlastelegging te vaag en onvoldoende feitelijk is, zodat verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat het bij het 15e gedachtestreepje tenlastegelegde weliswaar minder feitelijk is uitgewerkt, maar desondanks voor verdachte en de raadsman voldoende duidelijk is om de verdediging te voeren. Dit gelet op de samenhang van dit gewraakte onderdeel met de daaraan voorafgaande inhoud van hetgeen onder de gedachtestreepjes 1 t/m 14 en hetgeen na gedachtestreepje 15 is ten laste gelegd, waarbij kennelijk een zekere volgorde in tijd in acht is genomen. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank voldoende bepaalbaar waar dit onderdeel van de tenlastelegging op ziet.
De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer.
BEWEZENVERKLARING
Opzettelijk behulpzaam zijn ex artikel 294 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal allereerst dienen te beoordelen welke inhoud toekomt aan het bestanddeel "behulpzaam zijn" als bedoeld in artikel 294 Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor het bepalen van de inhoud van dit bestanddeel is noch in de wetsgeschiedenis, noch in voornoemd artikel enig concreet aanknopingspunt te vinden. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank bij de uitleg van dit bestanddeel aansluiting worden gezocht bij artikel 48 Sr, waarin als medeplichtigen aan een misdrijf worden aangewezen zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van dat misdrijf. Dit zou uit het oogpunt van wetsystematiek miskennen dat artikel 294 Sr tot die bepalingen behoort waarin een specifieke vorm van behulpzaamheid strafbaar is gesteld. Dit specifieke karakter ten opzichte van de algemene deelneming van artikel 48 Sr is daarin gelegen dat er geen gronddelict is waarbij men behulpzaam kan zijn. In het Nederlands Wetboek van Strafrecht is zelfdoding immers niet strafbaar gesteld.
De rechtbank is gezien dit eigensoortige karakter van artikel 294 Sr van oordeel dat strafbare hulp bij zelfdoding niet beperkt kan worden tot handelingen die worden verricht tijdens het uitvoeren van de zelfdoding. Niet valt in te zien waarom strafbare hulp - in de tijd geplaatst - niet aan de zelfdoding vooraf kan gaan. Tot een dergelijke restrictieve uitleg noopt art 294 Sr niet, terwijl naar het oordeel van de rechtbank denkbaar is dat een (actieve) handeling in een concreet geval voorafgaand aan een zelfdoding als "behulpzaam zijn daarbij" kan worden beschouwd.
In het arrest van de Hoge Raad van 5 december 1995, NJ 1996/322 is geoordeeld dat bij de afbakening van het begrip "behulpzaam zijn" aansluiting dient te worden gezocht bij het algemeen spraakgebruik. Daarbij is bepaald dat de beantwoording van de vraag of in een concreet geval een aan een verdachte verweten gedraging als "behulpzaam zijn" kan worden aangemerkt, in belangrijke mate afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt - onder verwijzing naar voornoemd arrest - voorop dat het verlenen van bijstand in die zin dat iemand voorafgaand aan en tijdens het proces van zelfdoding louter passief moreel steun heeft geboden waarbij de zelfdoding in zijn geheel door betrokkene zelf is verricht, niet kan worden opgevat als behulpzaamheid bij de zelfdoding als bedoeld in artikel 294 Sr. Dergelijke morele steun strekt ertoe iemand niet aan het door hemzelf gekozen lot over te laten doch hem - op uitdrukkelijke verzoek - uit medemenselijkheid te gunnen niet in eenzaamheid te sterven.
De rechtbank overweegt daarnaast - eveneens onder verwijzing naar voornoemd arrest - dat het in algemene zin informeren omtrent de wijze waarop zelfdoding kan worden uitgevoerd, evenmin kan worden beschouwd als "behulpzaam zijn" in de zin van artikel 294 Sr.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat uitleg van artikel 294 Sr ertoe leidt dat strafbare hulp bij zelfdoding aanvangt op het moment dat louter (passieve) morele ondersteuning en het verstrekken van algemene informatie overgaat in actieve ondersteunende handelingen die de zelfdoding mogelijk en/of gemakkelijk maken. Daarbij dienen de verweten handelingen in hun onderlinge verband en samenhang te worden bezien, terwijl niet als eis kan worden gesteld dat zonder deze handelingen de zelfdoding niet gevolgd zou zijn.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het kader van de recente wijziging van artikel 294 Sr uitvoerig is gedebatteerd over de (strikte) criteria van zorgvuldigheid waaraan een arts moet voldoen wil hij in geval van hulp bij zelfdoding straffeloos zijn. De rechtbank vindt in dit aan de totstandkoming van de wetswijziging voorafgaande debat - waarbij de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding is gehandhaafd - aanleiding te oordelen dat er geen plaats is voor een ruime wetsuitleg en dat er geen straffeloze actieve rol is weggelegd voor de niet-medicus die een ander bij de uitvoering van zijn voornemen tot beëindiging van het leven wenst te ondersteunen.
Aldus beschouwd is de rechtbank van oordeel dat de hierna bewezen verklaarde handelingen van verdachte en diens mededaders dienen te worden aangemerkt als hulp bij zelfdoding in de zin van artikel 294 Sr. De handelingen hadden - in hun onderlinge verband en samenhang bezien - niet slechts het karakter van louter aanwezigheid in de zin van passieve morele ondersteuning, doch zijn aan te merken als actieve gedragingen die de zelfdoding gemakkelijk en (ten dele) ook mogelijk maakten. Daarbij gaat het naar het oordeel van de rechtbank - anders dan verdachte aanvoert - niet om straffeloze al dan niet gevisualiseerde advisering en informatieverstrekking, doch om een vorm van actieve ondersteuning, instructie en procesbewaking die het terrein van straffeloze hulp te buiten gaat.
Aan het voorgaande kan niet afdoen dat mevrouw [slachtoffer] eveneens zelf aanwijzingen heeft gegeven over welke handeling zij verricht wilde zien, nu dit geenszins behulpzaamheid in de zin van artikel 294 Sr uitsluit.
Medeplegen
Vervolgens zal de rechtbank de vraag dienen te beantwoorden of sprake is van medeplegen door verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat voor medeplegen niet is vereist dat alle medeplegers worden vervolgd c.q. strafbaar zijn.
Medeplegen veronderstelt een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Bewuste samenwerking houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met dat opzet, samenwerken tot het verrichten van een strafbare gedraging. Daarbij is niet vereist dat ieders aandeel even groot is. De rechtbank is van oordeel dat van medeplegen sprake is.
Zowel verdachte en mevrouw [medeverdachte] enerzijds, als mevrouw [mededader 1] en de heer [mededader 2] anderzijds, zijn op 5 april 2001 's-avonds naar de woning van mevrouw [slachtoffer] gegaan om haar bij te staan bij haar voorgenomen zelfdoding die avond. Een ieder was - al dan niet goed - op de hoogte van de procedure die daartoe zou worden gevolgd. Verdachte en [medeverdachte] was de procedure in ieder geval vanuit hun betrokkenheid bij stichting "De Einder Noord" bekend. Uit de verklaringen van alle betrokkenen kan worden afgeleid dat nadat mevrouw [slachtoffer] uit haar slaapkamer was gekomen en in de stoel had plaatsgenomen - alwaar zij later is overleden - alle gedragingen van de in de woning aanwezige personen op die procedure van zelfdoding waren gericht. Vanaf dat moment zijn er diverse handelingen door verschillende personen verricht die de door mevrouw [slachtoffer] gewenste dood gemakkelijk en, gezien haar lichamelijke beperkingen, zelfs mogelijk maakten. Gelet op de verklaringen van de betrokkenen zijn de diverse handelingen naar het oordeel van de rechtbank - hoewel soms stilzwijgend - gezamenlijk uitgevoerd. Dat [mededader 1] en [mededader 2] enerzijds en verdachte en [medeverdachte] anderzijds, elkaar voor de 5e april niet kenden, doet daar niet aan af. Uitdrukkelijke en vooraf gemaakte afspraken zijn immers niet vereist om toch te kunnen spreken van een bewuste samenwerking.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met bovenvermelde gang van zaken (impliciet) heeft ingestemd. Hij heeft zich daaraan in ieder geval niet onttrokken.
Een en ander klemt te meer nu juist verdachte, zoals uit meerdere van zijn verklaringen naar voren is gekomen, zich zeer bewust (is en) was van het gegeven dat het aanwezig zijn bij de zelfdoding zich afspeelde op de zeer dunne grens tussen hetgeen toelaatbare morele steun was en hetgeen moest worden beschouwd als strafbare hulp bij zelfdoding. Verdachte was als zelfdodingsconsulent die avond de enige deskundige met jarenlange ervaring. Door niet terug te treden en door te accepteren dat niet alle voor de zelfdoding vereiste handelingen door mevrouw [slachtoffer] zelf werden uitgevoerd, maar door deze zelf te verrichten en ook door anderen te laten verrichten, dan wel te aanvaarden dat deze door anderen werden verricht, dient verdachte als medepleger te worden beschouwd met betrekking tot de na te melden bewezenverklaarde gedragingen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[slachtoffer] op 05 april 2001 in de gemeente Groningen zelfmoord heeft gepleegd
(door middel van een methode waarbij men al dan niet na een combinatie van handelingen -onder meer het innemen van medicijnen, het plaatsen van een of meer plastic zakken over een op het hoofd geplaatste hoed en (vervolgens) over het hoofd en over een voor de mond geplaatst mondkapje, waarna die plastic zak(ken) met behulp van een elastiek word(t/en) vastgezet, waardoor men geen/minder zuurstof krijgt- door de (gezamenlijke) uitwerking van medicijnen en/of door verstikking om het leven komt),
waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer] in de periode van 31 maart 2001 tot en met 5 april 2001, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk behulpzaam is geweest, terwijl die zelfmoord is gevolgd, hebbende hij, verdachte, en/of diens mededader(s) daarbij opzettelijk
- een lijst gemaakt voor die [slachtoffer] met daarop vermeld de voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde zaken en materialen en een dergelijke lijst aan die [slachtoffer] verstrekt en - een glas water en Biogarde (voor het oplossen van en innemen van voor de zelfmoord benodigde medicijnen) in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en
- een deksel van een pot jam opengedraaid en die jam (voor het innemen van voor de zelfmoord benodigde medicijnen) in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en
- kommen met daarin een aanzienlijke hoeveelheid (voor die zelfmoord benodigde) medicijnen klaargezet en
- een glas met (voor die zelfmoord benodigde) alcoholhoudende drank in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargezet en
- een (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigd) elastiek voor die [slachtoffer] pasklaar gemaakt en geprepareerd en dat elastiek om de nek en/of hals van die [slachtoffer] gedaan en
- (voor de zelfmoord van die [slachtoffer] benodigde) plastic zakken in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer] klaargelegd en
- die [slachtoffer] geholpen met het innemen van en een aanwijzing gegeven omtrent de wijze van innemen van (de voor de zelfmoord benodigde) alcoholhoudende drank en
- tijdens de uitvoering van de zelfmoord van die [slachtoffer], die [slachtoffer] een aanwijzing met betrekking tot de wijze van de (verder) uit te voeren -op de zelfmoord van die [slachtoffer] gerichte- handelingen gegeven en
- tijdens de uitvoering van de zelfmoord van die [slachtoffer] over het hoofd van die [slachtoffer] geplaatste plastic zakken gecontroleerd teneinde vast te stellen of die plastic zakken goed over het hoofd en om de nek/hals van die [slachtoffer] waren bevestigd en geen lekken vertoonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
BEWIJSMIDDELEN
De rechtbank acht het bewijs geleverd en grondt de overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn opgenomen.
A.
Een door [agent 1] en [agent 2], beiden agent van Regiopolitie Groningen in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer [xx] d.d. 6 april 2001, opgenomen in paragraaf 1.2 van een dossier nummer [xx] d.d. 11 mei 2001, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relatering van verbalisanten:
Op vrijdag, 6 april 2001, omstreeks 9.10 uur kregen wij van de meldkamer van de regiopolitie Groningen de opdracht te gaan naar [adres slachtoffer] te Groningen. Aldaar zou een mevrouw [slachtoffer] wonen.
In de woonkamer aangekomen zagen wij [slachtoffer] op een stoel zitten. [slachtoffer] had een grijze vuilniszak over haar hoofd die om haar hals afgesloten was middels een elastiek. Toen ik, eerste verbalisant, het lichaam van [slachtoffer] aanraakte bemerkte ik dat het lichaam stijf en koud aanvoelde. Ik, tweede verbalisant, stelde vast dat [slachtoffer] geen polsslag meer had.
B.
Een door [agent 3] en [agent 4], respectievelijk brigadier en hoofdagent van Regiopolitie Groningen in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer [xx] d.d. 6 april 2001, opgenomen in paragraaf 6.2 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [dochter slachtoffer], op 6 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisant:
Omstreeks half maart 2001 heb ik mijn moeder bezocht in het ziekenhuis. Daarbij heeft ze langdurig gesproken over beëindiging van haar leven; ze liet me folders zien over de mogelijkheden daartoe. Daarin las ik over medicijnen en plastic zakken.
Ik heb vanaf ongeveer half maart met drie mensen van De Einder Noord in Assen gesproken; dit waren [verdachte], [medewerker 1] en [medeverdachte]. Ik heb voornamelijk uitgebreid gesproken met [verdachte]. Men had uit gesprekken met moeder begrepen dat zij een duidelijke wil had om haar leven te beëindigen, maar vond haar soms ook wel wat verward.
Gezien haar duidelijke wilsovertuiging besloot ik haar wens te respecteren.
C.
De verklaring door de verdachte op de terechtzitting afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U houdt mij een handgeschreven lijst voor (bijlage I.6). Het klopt dat ik dit boodschappenlijstje op 31 maart 2001 op verzoek van mevrouw [slachtoffer] in haar woning heb geschreven.
Op 5 april 2001 ben ik bij de zelfdoding van mevrouw [slachtoffer] in Groningen aanwezig geweest.
Ik heb het elastiek voor de plastic zak om mijn nek passend gemaakt voor mezelf om mevrouw [slachtoffer] te laten zien hoe strak het moest. Ik deed er een knoop in en legde het op het tafeltje bij mevrouw [slachtoffer]. Ik heb gezegd dat het niet hoefde te knellen, zodat je geen rood hoofd krijgt. Zij kon haar rechterarm niet gebruiken.
Het klopt dat ik op verzoek van mevrouw [slachtoffer] de plastic zakken ongeveer een meter heb verplaatst van de ene zijde van de stoel naar de andere zijde, voor mij van links naar rechts.
Ik kan me herinneren dat een glas water is gebracht voor het innemen van de laatste tabletten tegen reisziekte (Primatour). Ik weet niet of dat op mijn verzoek was. Het kan kloppen dat [medeverdachte] dat glas uit de keuken haalde. Ik heb een pot jam opengedraaid en aan mevrouw [medeverdachte] gegeven; zij zette het op het tafeltje bij mevrouw [slachtoffer].
Het klopt dat mevrouw [slachtoffer] vroeg of [medeverdachte] het glas rum leeg wilde gooien. Ik zei dat het vuurwater was. Er bleef een bodempje in, dat werd aangevuld met wijn. U confronteert mij met het feit dat ik bij de reconstructie zou hebben voorgedaan en gezegd dat ik een fles alcoholhoudende drank van de grond heb gepakt en op het tafeltje binnen handbereik van mevrouw [slachtoffer] op het tafeltje heb gezet. Het kan zijn dat ik de fles rum op het tafeltje bij mevrouw [slachtoffer] heb geplaatst.
Het klopt dat ik heb gezegd dat ze het glas wijn rustig kon leegdrinken en dat het niet zo snel hoefde. Ik had de fles voor haar neergezet en ze schonk opnieuw in. Ik heb weer gezegd dat ze rustig kon drinken.
Ik heb een glaasje wijn waaruit mevrouw [slachtoffer] had gedronken van haar aangepakt en op het tafeltje gezet.
Ik heb tegen mevrouw [slachtoffer] gezegd, toen ze de zak over haar hoofd naar beneden trok, dat ze de zak met haar hand kon openhouden.
Ik heb de zak gecontroleerd in die zin dat ik voelde of er warme lucht uitkwam.
D.
Een geschrift, te weten een verslag van de uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van [voornamen] [slachtoffer], verricht op 7 april 2001, opgemaakt door [pathaloog], arts en patholoog, beëdigd deskundige, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk, deel uitmakend van het hiervoor onder A vermelde dossier, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relatering van de verslaglegger:
Bevindingen (zakelijk weergegeven):
A. Bij de uitwendige schouwing werd o.a. bevonden dat er een vaag rood lijnachtig gebied was links in de hals;
B. Op het hart waren enkele stipvormige bloedingen aanwezig;
C. Het oppervlak van de longen vertoonde kleine stipvormige bloedingen;
E. De nierbekkens hadden een glad slijmvlies met daarin stipvormige bloedingen;
Samenvatting (zakelijk weergegeven):
B. Er waren stipvormige bloedingen op het hart, in de longvliezen en in het slijmvlies van de nierbekkens.
De bevindingen onder B worden aangetroffen bij een doorgemaakt zuurstoftekort bij allerlei vormen van verstikking. In het onderhavige geval kan dit zuurstoftekort veroorzaakt zijn door een plastic zak. Bij ontbreken van een andere doodsoorzaak kan een dergelijke verstikking tot de dood leiden.
Gezien de bevindingen van het toxicologisch onderzoek zou de dood op grond van de toxicologische resultaten te verklaren zijn, waarbij de ademhalingsbelemmering door de plastic zak een bijdrage aan het overlijden heeft geleverd.
Conclusie:
Bij [slachtoffer] was de dood het gevolg van een combinatie van mechanische belemmering van de ademhaling door een dichtgebonden plastic zak en een vergiftiging met verschillende middelen.
E.
Een geschrift te weten een verslag van een toxicologisch onderzoek op 9 oktober 2001 verricht op het lijk van [voornamen] [slachtoffer], opgemaakt door [deskundige], apotheker-toxicoloog, vast gerechtelijk deskundige, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk en deel uitmakend van het hiervoor onder A vermelde dossier, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relatering van de verslaglegger:
Op grond van de toxicologische resultaten is het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer] op zich al te verklaren.
F.
Een door [agent 5], hoofdagent van Regiopolitie Groningen in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer [xx] d.d. 6 april 2001, opgenomen in paragraaf 6.5.1 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [mededader 1], op 6 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisant:
Ik ben op 5 april 2001 samen met mijn vriend [mededader 2] bij mevrouw [slachtoffer] op bezoek geweest.
(.....)
Om 20.00 uur arriveerden de mensen van de stichting De Einder Noord.
Toen zij kwamen lag [slachtoffer] op bed, later kwamen zij gedrieën naar de woonkamer waar mijn vriend en ik hen opwachtten. Aldaar werden de benodigdheden verzameld en bekeken, ik zag dat de man experimenteerde met een stuk elastiek wat hij om zijn eigen nek deed om de juiste maat voor de hals te bepalen. Daarna bood hij het [slachtoffer] aan om het om haar hals te doen. Aangezien haar rechterhand verlamd was zag ik dat het haar niet lukte.
G.
Een door [agent 3], voornoemd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 9 april 2001, opgenomen in paragraaf 6.5.2 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [mededader 1], op 9 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisant:
[slachtoffer] toonde ons de middelen waarvan ik wist dat zij zich daarmee van het leven wilde beroven. Ze gaf duidelijk aan dat ze per se wilde dat het zou lukken.
(.....)
Alle benodigde spullen stonden klaar. Ik zag dat de man een stuk elastiek dat ik eerder die dag in de plastic tas van [slachtoffer] had gezien, nam, dit tweemaal om zijn nek deed en er vervolgens een knoop in legde. Daarna haalde hij het eraf en gaf het aan [slachtoffer]. Hij zei dat ze even moest passen. [slachtoffer] probeerde het te passen, maar ik zag dat het haar absoluut niet lukte. Uiteindelijk zag ik dat [mededader 2] [slachtoffer] hielp en het elastiek om haar nek plaatste; het zat veel te ruim.
[mededader 2] gaf vervolgens het elastiek weer aan de man. Ik zag dat deze het elastiek inkortte en het vervolgens teruggaf aan [slachtoffer]. Hij zei daarbij: "Zo moet het wel kunnen."
Op een gegeven moment zei de vrouw tegen mij dat er heet water moest komen om de pillen in op te lossen. Ze vroeg ook: "Is er iets van vla in huis?" Ik heb vervolgens heet water uit de kraan getapt en Biogarde uit de koelkast gehaald. De ketel met water zette ik bij de vrouw en de Biogarde met een lepel bij [slachtoffer] op het tafeltje.
H.
Een door [agent 4], voornoemd in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 6 april 2001, opgenomen in paragraaf 6.6.1 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [voornamen] [mededader 2], op 6 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisant:
[slachtoffer] is toen op een stoel in een hoek van de kamer gaan zitten. Vervolgens werden de spullen uit de kast gehaald door mij en de anderen. Het bakje met pillen heb ik naar het tafeltje gedragen.
Een van de mensen van de stichting heeft de plastic zak naar de tafel gedragen, waarop ook de pillen in bakjes, drank, een glas uit de keuken en een ketel met warm water waren geplaatst.
Nadat alles was uitgestald werd door de man een elastiek geknoopt die hij om zijn nek deed. Op aanraden van de vrouw werd het elastiek om de nek van [slachtoffer] gedaan. Ik heb haar daarbij geholpen, omdat het haar niet lukte met haar linker hand. De andere hand kon ze niet gebruiken. Het elastiek bleek te groot. De man heeft het elastiek kleiner gemaakt; toen paste het goed.
I.
Een door [agent 7], hoofdagent van Regiopolitie Groningen en [agent 3] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 11 april 2001, opgenomen in paragraaf 6.6.2 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [voornamen] [mededader 2], op 11 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisanten:
Ik pakte de kommetjes met pillen. Deze heb ik vervolgens op het bijzettafeltje naast [slachtoffer] neergezet. Ik heb vervolgens uit de kast de flessen drank gepakt en deze plaatste ik ook in de directe omgeving van [slachtoffer]. Ik plaatste ze op de grond.
Volgens mij heeft de man de plastic zak uit de kast gepakt en deze binnen handbereik van [slachtoffer] geplaatst. Hierin zaten de mondkapjes, elastiek e.d.
De man haalde het elastiek uit de zak; ik zag hem in ieder geval een volgend moment met een stuk elastiek om de nek zitten. Hij gaf het aan [slachtoffer]. Na een minuutje ben ik haar gaan helpen. Ik trok het elastiek over haar hoofd en zag dat het als een halsketting om haar nek hing. Ik gaf het elastiek weer aan de man van De Einder. Hij maakte het elastiek kleiner. De man gaf vervolgens het elastiek aan [slachtoffer]. Ik heb [slachtoffer] toen weer geholpen met het elastiek. Het zat toen om haar nek op de huid; het knelde niet. Ik vroeg toen of het strak genoeg zat. De man van De Einder zei toen: "het zit wel strak genoeg, het hoeft niet te knellen." Het elastiek heb ik vervolgens binnen handbereik van [slachtoffer] op het tafeltje gelegd, op aanwijzen van de man van De Einder.
Mijn vriendin heeft vervolgens op verzoek van de man of de vrouw van De Einder een ketel met warm water gehaald. Zij deed dat en zette de ketel bij [slachtoffer] neer.
J.
Een door [agent 6], brigadier van Regiopolitie Groningen, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 6 april 2001, opgenomen in paragraaf 6.9 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [wijkverpleegkundige] op 6 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisant:
Ik ben coördinerend wijkverpleegkundige bij de Thuiszorg Groningen. Ik ken mw. [slachtoffer] als patiënt. Ik weet dat zij aan de rechterzijde van haar lichaam verlammingsverschijnselen heeft, in ieder geval aan haar rechterarm. Ze kon haar arm niet goed meer gebruiken en bewegen.
K.
Een door [agent 8] brigadier van regiopolitie Groningen en [agent 6] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 11 april 2001, opgenomen in paragrafen 7A1 en 7A2 van het hiervoor onder C vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte, op 11 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisanten:
Er zijn drie methodes voor zelfdoding, waarbij de Stichting De Einder Noord informeert en eventueel begeleidt. De drie methodes zijn:
1. .....
2. .....
3. Verstikking met een plastic zak.
Voor deze laatste methode heb je het volgende materiaal nodig:
- stofmasker (van de Gamma bijv)
- hoed met grote rand (voor voldoende zuurstof in de plastic zak)
- plastic zak, ter grootte van een vuilniszak
- een elastiek dat niet te strak om de nek zit
- anti-braaktabletten (bijv. tegen lucht- of reisziekte)
- sterke alcoholische drank om te zorgen dat de lever de alcohol afbreekt en niet de medicijnen
- medicijnenmengsel (slaapmiddelen en pijnstillers) 10 x de hoeveelheid waarop men normaal goed slaapt.
L.
Een door [agent 8] en [agent 6] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 11 april 2001, opgenomen in paragraaf 7A3 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte, op 11 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisanten:
Op donderdag 5 april 2001 zijn [medeverdachte] en ik naar mevrouw [slachtoffer] gegaan.
(.....)
Vervolgens heeft [medeverdachte] of ik een glas uit de keuken gehaald. Mevrouw [slachtoffer] vroeg hierom omdat zij haar reistabletten nog moest innemen.
(.....)
Vervolgens zag ik dat mevrouw [slachtoffer] het elastiek met de plastic zak op het voorhoofd vastpakte en naar beneden trok. Ik zei toen tegen haar: "U kunt gerust uw hand tussen het elastiek houden en gewoon doorademen."
M.
Een door [agent 8] en [agent 6] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 13 april 2001, opgenomen in paragraaf 7A7 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte, op 13 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisanten:
Mevrouw [slachtoffer] maakte me duidelijk dat ze niet wist hoe strak het elastiek moest zijn. Ik heb toen gezegd dat ik het wel even voor zou doen. Ik heb het elastiek van haar aangenomen en bij mijzelf om de nek geknoopt. Een van beide vrienden van mevrouw [slachtoffer] heeft toen het elastiek bij haar om de nek gedaan. Ik zag dat het veel te ruim om haar nek zat.
Tijdens het hele proces dat nog zou volgen is haar rechter arm/hand niet van de plaats af geweest en dus constant tussen haar rechter dijbeen en de stoelleuning blijven zitten. Ik heb haar in het geheel niets zien doen met haar rechter hand/arm. Zij kon hier ook niets meer mee.
(.....)
Ik had er wel een hard hoofd in. Hiermee bedoel ik dat het wel eens heel lang had kunnen duren voordat mevrouw [slachtoffer] zelf het elastiek op maat had geknoopt.
N.
Een door [agent 6] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 15 april 2001, opgenomen in paragraaf 7A11 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte, op 15 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisant:
Het potje jam bij mevrouw [slachtoffer] was nodig om de vieze smaak van de in te nemen medicijnen enigszins te verdoezelen. [medeverdachte] kon het deksel niet van het potje krijgen; dat heb ik toen gedaan. Het zou best kunnen dat ik mevrouw [slachtoffer] de fles wijn heb aangereikt. Het zou ook best kunnen dat ik haar een glas wijn heb ingeschonken.
O.
Een door [agent 8] voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 16 april 2001, opgenomen in paragraaf 7A12 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van verdachte, op 16 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisant:
Na ongeveer 20 minuten zag en hoorde ik dat zij nog steeds soepeltjes ademhaalde. Ik raakte hierdoor in paniek. Ik ging toen controleren of de vuilniszak wel goed was afgesloten. Ik liep naar haar toe en heb gekeken en gevoeld of ook ergens de vuilniszak lekte waardoor warme lucht naar buiten kon komen.
P.
Een door [agent 3] en [agent 5], voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 11 april 2001, opgenomen in paragraaf 7B1 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [medeverdachte], op 11 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisanten:
Op donderdag, 5 april 2001 kwamen [verdachte] en ik om 20.00 uur bij haar.
Ik zag dat [mededader 1] op een gegeven moment met Biogarde uit de keuken kwam.
Ik zag dat mevrouw [slachtoffer] hierna een kommetje met medicijnen pakte en uit een keteltje wat water erbij schonk. Dit keteltje stond ook al bij de stoel op de grond. Ze mengde vervolgens het water met de medicijnen. Daar deed mevrouw [slachtoffer] vervolgens jam doorheen. Zij had me kort daarvoor gevraagd een potje jam uit de keuken te halen. Ik heb de jampot aan mevrouw [slachtoffer] gegeven. [verdachte] heeft de deksel van de jampot gedaan.
(.....)
Op een gegeven moment ademde ze niet meer. Ik heb nog gevoeld aan haar linker pols en voelde geen hartslag meer. [verdachte] zei: "Nu is het gebeurd, we kunnen gaan." Na vijf minuten zijn we weggegaan. [verdachte] en ik zijn weggegaan en hebben alles achtergelaten zoals het was.
Q.
Een door [agent 3] en [agent 5], voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 12 april 2001, opgenomen in paragraaf 7B2 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [medeverdachte], op 12 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisanten:
Ik kan u verklaren dat ik zag dat [verdachte] op een gegeven moment het elastiek in zijn handen had. Ik zag dat het een dubbel elastiek was. Ik bedoel daarmee dat het was dubbelgevouwen. [verdachte] deed dat om zijn nek en legde er vervolgens een knoop in. Hierna deed hij het over zijn hoofd weer af en gaf het aan mevrouw [slachtoffer]. Hij zei daarbij: "Zo moet het kunnen."
Vervolgens heeft iemand het elastiek kleiner geknoopt.
[mededader 1] heeft een keteltje water in de kamer gebracht.
Pas nadat [mededader 1] en [mededader 2] waren weggegaan werd het water bij de medicijnen gedaan en gemixt.
Iemand zei toen dat het beter was om bij het innemen van de medicijnen jam te gebruiken.
R.
Een door [agent 3] en [agent 5], voornoemd, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, nummer [xx] d.d. 14 april 2001, opgenomen in paragraaf 7B4 van het hiervoor onder A vermelde dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [medeverdachte], op 14 april 2001 afgelegd tegenover de verbalisanten:
Muns heeft mij op een gegeven moment weggestuurd: "Ga jij maar even weg." Ik heb dat toen gedaan, omdat hij de leiding had.
KWALIFICATIE
Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van opzettelijk een ander bij zelfmoord behulpzaam zijn, terwijl de zelfmoord volgt.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
MOTIVERING STRAF
Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:
a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de vordering van de officier van justitie;
b) - de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:
- het onderzoek op de terechtzitting d.d. 27 maart 2003;
- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 13 april 2001;
- het over de verdachte door de Stichting Reclassering Nederland te Groningen uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 30 mei 2001.
De rechtbank neemt voorts bij de strafoplegging het volgende in aanmerking.
De rechtbank heeft kennis genomen van de langdurige en uitvoerige parlementaire discussie inzake de recente wetswijziging van onder meer artikel 294 Sr waarin ook het individuele zelfbeschikkingsrecht tegenover de handhaving van de strafbaarstelling van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding aan de orde is geweest. De wetgever heeft daarin - ondanks de wettelijke erkenning van een op een "zachte dood" gerichte medische praktijk - het respect voor het leven als gemeenschapswaarde nog steeds van hogere waarde geoordeeld dan de betekenis die het leven uitsluitend voor het individu kent. Uiteindelijk heeft het parlementaire debat erin geresulteerd dat de strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding is gehandhaafd. Onder strikte voorwaarden, die hoge eisen stellen aan de zorgvuldigheid in verschillende stadia van besluitvorming en uitvoering van een zelfdoding, heeft de wetgever het slechts een arts toegestaan straffeloos (actief) te handelen.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte - naast en soms in plaats van mevrouw [slachtoffer] - vanaf 31 maart 2001 een beduidende invloed heeft gehad op wat er gebeurde. Verdachte heeft mevrouw [slachtoffer] te kennen gegeven dat de aanvankelijke hoeveelheid medicijnen niet toereikend was voor de door mevrouw [slachtoffer] gewenste dood en dat daarnaast de plastic zak-methode noodzakelijk was. Toen mevrouw [slachtoffer] aangaf op 3 april 2001 te willen sterven, vond verdachte dat te vroeg en werd besloten dat de zelfdoding op 5 april zou plaatsvinden. Op 5 april 2001 had verdachte tijdens de zelfdoding de leiding, aldus betrokkenen [medeverdachte] en [mededader 1].
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verdachte een actieve en sturende rol heeft gehad in het proces van de zelfdoding van mevrouw [slachtoffer], die lichamelijke beperkingen kende. Ook toen het handelen bij de zelfdoding - naar verdachte zelf aangeeft - als gevolg van die lichamelijke beperkingen de grens van de in zijn visie toelaatbare hulp overschreed, heeft verdachte bewust de keuze gemaakt de procedure van zelfdoding voort te laten gaan. Het lag naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte - die zich in de gegeven situatie als deskundig hulpverlener presenteerde - anderen te weerhouden van laatstgenoemde handelingen. De rechtbank rekent verdachte deze opstelling aan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen de grens heeft overschreden die er ligt tussen enerzijds uit medemenselijkheid voortkomende straffeloze (passieve) morele steun en anderzijds strafbaar actief handelen.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte blijk heeft gegeven overtuigd te zijn van de juistheid van zijn visie op de verleende hulp bij de zelfdoding van mevrouw [slachtoffer] en zonder meer op dezelfde wijze voort te willen gaan met zijn activiteiten als zelfdodingsconsulent. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht getoond in de strafwaardigheid van het bewezenverklaarde handelen.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat verdachte zonder eigen belang en vanuit een hulpverlenings-motief heeft gehandeld.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van enig strafbaar feit.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat, teneinde recidive te voorkomen, een substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf als een passende straf moet worden beschouwd.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 294 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van ZES MAANDEN.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. Dolfing, voorzitter, Sekeris en De Jong, rechters in tegenwoordigheid van Van der Ploeg als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2003.