HR, 15-10-2010, nr. 10/01158
ECLI:NL:HR:2010:BN6128
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
15-10-2010
- Zaaknummer
10/01158
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BN6128
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN6128, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑10‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN6128
ECLI:NL:PHR:2010:BN6128, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑08‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN6128
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑10‑2010
15 oktober 2010
Eerste Kamer
10/01158
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen.
Verzoeker tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 442518/FT-RK 09.1988 van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2010,
b. het arrest in de zaak 200.053.949/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 oktober 2010.
Conclusie 13‑08‑2010
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Verzoeker]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2010. Bij dit arrest heeft het hof op het hoger beroep van [verzoeker] de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2010, waarbij het verzoek van [verzoeker] om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten werd afgewezen, bekrachtigd.
2.
Het cassatieberoep berust op klachten die naar mijn oordeel niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
3.
Zie ik het goed, dan houden de aangevoerde klachten in dat het hof zijn beslissing dat [verzoeker] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van of het onbetaald laten van zijn schulden, onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd.
4.
De klacht dat de overweging van het hof met betrekking tot naheffingsaanslagen (onvoldoende is gemotiveerd omdat zij) niet in overeenstemming is met die van de rechtbank, kan geen doel treffen reeds omdat het hof zich in hoger beroep een zelfstandig oordeel had te vormen over de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende aannemelijk is geworden dat [verzoeker] bij het ontstaan van de belastingschulden te goeder trouw is geweest in de zin van art. 288 lid 1 sub b Fw, en niet gehouden was zijn oordeel dienaangaande te motiveren tegenover een mogelijk afwijkend oordeel van de rechtbank.
5.
De klacht tegen de (motivering van de) verwerping door het hof van de stelling van [verzoeker] dat hij mocht vertrouwen op zijn boekhouder en dat daarom hem het ontstaan van de schulden niet kan worden verweten, faalt omdat de motivering op grond waarvan het hof de stelling heeft verworpen (kort gezegd: [verzoeker] was als zelfstandig ondernemer zelf verantwoordelijk voor een geordende administratie; [verzoeker] heeft onvoldoende toegelicht en niet aannemelijk is geworden dat de opgelegde aanslagen, waaronder naheffingsaanslagen, aan fouten van de boekhouder zijn te wijten) toereikend en niet onbegrijpelijk is.
6.
Voor zover voorts nog wordt geklaagd over de overweging van het hof omtrent een op de schuldenlijst voorkomende schuld aan de boekhouder, faalt deze klacht reeds wegens gebrek aan belang. De bedoelde overweging is door het hof kennelijk ten overvloede gegeven.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,