Procestaal: Italiaans.
HvJ EU, 23-01-2014, nr. C-371/12
ECLI:EU:C:2014:26
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
23-01-2014
- Magistraten
R. Silva de Lapuerta, J.L. da Cruz Vilaça, G. Arestis, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev
- Zaaknummer
C-371/12
- Roepnaam
Petillos/Unipol
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2014:26, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 23‑01‑2014
Uitspraak 23‑01‑2014
R. Silva de Lapuerta, J.L. da Cruz Vilaça, G. Arestis, J.-C. Bonichot, A. Arabadjiev
Partij(en)
In zaak C-371/12,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunale di Tivoli (Italië) bij beslissing van 20 juni 2012, ingekomen bij het Hof op 3 augustus 2012, in de procedure
Enrico Petillo,
Carlo Petillo
tegen
Unipol Assicurazioni SpA,
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J. L. da Cruz Vilaça, G. Arestis, J.-C. Bonichot en A. Arabadjiev (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: A. Impellizzeri, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juli 2013,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Unipol Assicurazioni SpA, vertegenwoordigd door A. Frignani en G. Ponzanelli, avvocati,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, J. Kemper en F. Wannek als gemachtigden,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door L. Pnevmatikou als gemachtigde,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Centeno Huerta als gemachtigde,
- —
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Santoro, avvocato dello Stato,
- —
de Letse regering, vertegenwoordigd door I. Kalniņš en I. Ņesterova als gemachtigden,
- —
de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas, R. Janeckaitė en A. Svinkūnaitė als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. Montaguti en K.-P. Wojcik als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 oktober 2013,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1; hierna: ‘Eerste richtlijn’), van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB L 149, blz. 14; hierna: ‘Tweede richtlijn’), van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14 (hierna: ‘Derde richtlijn’), en van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263, blz. 11).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Enrico en Carlo Petillo enerzijds en Unipol Assicurazioni SpA (hierna: ‘Unipol’) anderzijds over de vergoeding door laatstgenoemde, uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, van de schade die Enrico Petillo door een verkeersongeval heeft geleden.
Toepasselijke bepalingen
Recht van de Unie
3
Artikel 1 van de Eerste richtlijn bepaalt:
‘In de zin van deze richtlijn moet worden verstaan onder:
[…]
- 2.
benadeelden: zij die recht hebben op vergoeding van door voertuigen veroorzaakte schade;
[…]’
4
Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn luidt:
‘Iedere lidstaat treft […] de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.’
5
Artikel 1, leden 1 en 2, van de Tweede richtlijn luidt:
- ‘1.
De verzekering bedoeld in artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn […] dekt zowel materiële schade als lichamelijk letsel.
- 2.
Onverminderd door de lidstaten voorgeschreven hogere dekkingen, eist iedere lidstaat dat deze verzekering verplicht is voor ten minste de volgende bedragen:
- a)
voor lichamelijk letsel, een minimumbedrag van EUR 1 000 000 per slachtoffer of van EUR 5 000 000 per ongeval, ongeacht het aantal slachtoffers;
- b)
voor materiële schade, EUR 1 000 000 per ongeval, ongeacht het aantal slachtoffers.
Zo nodig, kunnen de lidstaten een overgangsperiode van maximaal vijf jaar vaststellen te rekenen vanaf het tijdstip van omzetting van richtlijn [2005/14] om hun minimumdekkingsbedragen aan te passen aan de in dit lid voorgeschreven bedragen.
De lidstaten die een dergelijke overgangsperiode vaststellen, stellen de Commissie daarvan in kennis met opgave van de duur van de overgangsperiode.
Binnen 30 maanden na de datum van omzetting van richtlijn [2005/14] dienen de lidstaten de dekkingen te verhogen tot ten minste de helft van de in dit lid voorgeschreven bedragen.’
6
Artikel 1 van de Derde richtlijn bepaalt onder meer dat de in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn bedoelde verzekering de aansprakelijkheid dekt voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.
7
Artikel 1 bis van de Derde richtlijn bepaalt:
‘De in artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn […] bedoelde verzekering dekt lichamelijk letsel en materiële schade, geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers die, als gevolg van een ongeval waarbij een motorrijtuig is betrokken, recht hebben op een vergoeding uit hoofde van het nationale burgerlijk recht. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de wettelijke aansprakelijkheid, noch aan het bedrag van de schade.’
8
Volgens artikel 30 van richtlijn 2009/103 is deze richtlijn in werking getreden op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie, die heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2009.
Italiaans recht
9
Artikel 139 van decreto legislativo (wetsdecreet) nr. 209 van 7 september 2005 houdende de Codice delle assicurazioni private (wetboek verzekeringsrecht) (gewoon supplement bij GURI nr. 239 van 13 oktober 2005), zoals gewijzigd bij decreto ministeriale (ministerieel decreet) van 17 juni 2011 (GURI nr. 147 van 27 juni 2011) bepaalt:
- ‘1.
Letselschade voortvloeiend uit lichte verwondingen ten gevolge van ongevallen waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen en vaartuigen aanleiding heeft gegeven, wordt vergoed volgens de hiernavolgende criteria en maatstaven:
- (a)
als vergoeding voor permanent letsel wordt voor de blijvende gevolgen van verwondingen gelijk aan of kleiner dan [9 %] een bedrag uitgekeerd dat meer dan evenredig toeneemt met elk procentpunt waarvoor het slachtoffer invalide blijft; dat bedrag wordt berekend door het percentage te vermenigvuldigen met de in lid 6 daarvoor aangegeven coëfficiënt. Het aldus verkregen bedrag wordt vanaf het elfde jaar van het slachtoffer elk jaar met [0,5 %] verminderd. De waarde van het eerste procentpunt is gelijk aan [759,04 EUR];
- b)
als vergoeding voor tijdelijk letsel wordt voor elke dag dat het slachtoffer volledig buiten staat is zijn dagelijkse bezigheden te verrichten, een bedrag van [44,28 EUR] uitgekeerd; in geval van tijdelijke ongeschiktheid van minder dan [100 %] wordt voor elke dag een bedrag uitgekeerd dat evenredig is aan het percentage erkende ongeschiktheid.
- 2.
Voor de toepassing van lid 1 wordt onder letsel verstaan, een tijdelijke of permanente aantasting van de geestelijke of lichamelijke integriteit van een persoon die door een forensisch geneeskundige kan worden vastgesteld en een negatieve weerslag heeft op de dagelijkse activiteiten, de persoonlijke betrekkingen en de dynamische aspecten van het leven van het slachtoffer, ongeacht eventuele gevolgen voor zijn vermogen om inkomen te verwerven. […]
- 3.
De omvang van de letselschade die krachtens lid 1 wordt vergoed, kan door de rechter met niet meer dan één vijfde worden verhoogd op grond van een billijke en onderbouwde waardering van de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer.
- 4.
Bij presidentieel decreet wordt, na beraadslaging in de ministerraad en op voorstel van de minister van Volksgezondheid, in samenspraak met de minister van Werkgelegenheid en Sociale Zaken, de minister van Justitie en de minister van Productieve Activiteiten, een tabel opgesteld van de aantastingen van de geestelijke en lichamelijke integriteit waarvan de ernst op een invaliditeitsschaal van 1 tot 9 punten wordt aangegeven.
- 5.
De in lid 1 genoemde bedragen worden jaarlijks bij decreet van de minister van Productieve Activiteiten bijgewerkt met een coëfficiënt die overeenkomt met de door het ISTAT (Italiaans bureau voor de statistiek) vastgestelde variatie in de nationale consumptieprijsindex voor gezinnen van arbeiders en bedienden.
- 6.
Voor de berekening van het in lid 1, sub a, bedoelde bedrag wordt een procentpunt invaliditeit gelijk aan 1 vermenigvuldigd met een coëfficiënt van 1,0; een procentpunt invaliditeit gelijk aan 2 met een coëfficiënt van 1,1; een procentpunt invaliditeit gelijk aan 3 met een coëfficiënt van 1,2; een procentpunt invaliditeit gelijk aan 4 met een coëfficiënt van 1,3; een procentpunt invaliditeit gelijk aan 5 met een coëfficiënt van 1,5; een procentpunt invaliditeit gelijk aan 6 met een coëfficiënt van 1,7; een procentpunt invaliditeit gelijk aan 7 met een coëfficiënt van 1,9; een procentpunt invaliditeit gelijk aan 8 met een coëfficiënt van 2,1; een procentpunt invaliditeit gelijk aan 9 met een coëfficiënt van 2,3.’
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
10
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat een door Mauro Recchioni bestuurd voertuig op 21 september 2007 van achteren tegen de auto van Carlo Petillo is gebotst, die bestuurd werd door Enrico Petillo. Laatstgenoemde heeft daarbij letsel opgelopen.
11
C. Petillo en E. Petillo hebben Unipol, de verzekeraar van Recchioni, voor het Tribunale di Tivoli gedaagd en gevorderd dat Recchioni als enige aansprakelijk werd gesteld voor het ongeval en dat Unipol werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van 3 350 EUR voor de geleden vermogensschade, naast het al uitgekeerde bedrag van 6 700 EUR, vermeerderd met een bedrag van in totaal 14 155,37 EUR voor de immateriële schade die E. Petillo zou hebben geleden, in plaats van de al uitgekeerde 2 700 EUR.
12
Volgens de verwijzende rechter voorziet het Italiaanse recht in de artikelen 2043 en 2059 Codice civile (burgerlijk wetboek) in een recht op volledige vergoeding van respectievelijk vermogensschade en immateriële schade die voortvloeit uit een onrechtmatige daad.
13
Volgens vaste rechtspraak van de Italiaanse rechters wordt immateriële schade onderverdeeld in letselschade, die voortvloeit uit aantasting van de geestelijke en/of lichamelijke integriteit; morele schade, die voortvloeit uit psychisch leed dat door die aantasting wordt veroorzaakt, en overige schade ten gevolge van onder meer belemmeringen van de normale en dagelijkse activiteiten of zelfs van meer dan gemiddelde persoonlijke prestaties.
14
De Corte costituzionale heeft in een arrest van 2003 verklaard dat immateriële schade enkelvoudig van structuur is en niet in categorieën of rubrieken kan worden onderverdeeld. Niettemin worden in de rechtspraak nog steeds de in het vorige punt van dit arrest genoemde onderdelen onderscheiden. Bovendien staat het in de Italiaanse rechtsorde aan de rechter om de omvang van deze schade vast te stellen.
15
Met het oogmerk de kosten van verzekeringsdiensten te beperken heeft de Italiaanse wetgever in artikel 139 van de Codice delle assicurazioni private een bijzonder stelsel neergelegd om de bedragen te bepalen die als vergoeding van immateriële schade aan de slachtoffers van verkeersongevallen op de weg of op het water kunnen worden uitgekeerd. Dit stelsel houdt beperkingen in ten opzichte van de criteria voor de begroting die in andere geschillen gelden en beperkt de rechter in zijn mogelijkheden om het bedrag van de vergoeding op grond van de omstandigheden van het geval te verhogen tot één vijfde van het krachtens artikel 139 van de Codice delle assicurazioni private vastgestelde bedrag.
16
De verwijzende rechter legt uit dat de immateriële schade van E. Petillo, als die een andere oorzaak dan een verkeersongeval op de weg had gehad, krachtens de toepasselijke Italiaanse wetgeving en rechtspraak als volgt zou zijn begroot:
- —
letsel van 4 % toegebracht aan een persoon die ten tijde van het ongeval 21 jaar oud was: 5 407,55 EUR
- —
tijdelijke volledige invaliditeit gedurende 10 dagen, tijdelijke gedeeltelijke invaliditeit van 50 % gedurende 20 dagen en van 25 % gedurende 10 dagen: 2 250,00 EUR, en
- —
morele schade gelijk aan een derde van de letselschade: 2 252,00 EUR,
dat wil zeggen een bedrag van 10 210,00 EUR voor immateriële schade naast een bedrag van 445,00 EUR voor medische kosten.
17
Daar de betrokken schade het gevolg is van een verkeersongeval op de weg, dient het uit te keren bedrag krachtens artikel 139 van de Codice delle assicurazioni private echter als volgt te worden begroot:
- a)
letsel van 4 % toegebracht aan een persoon die ten tijde van het ongeval 21 jaar oud was: 3 729,92 EUR, en
- b)
tijdelijke volledige invaliditeit gedurende 10 dagen, tijdelijke gedeeltelijke invaliditeit van 50 % gedurende 20 dagen en van 25 % gedurende 10 dagen: 996,00 EUR,
dat wil zeggen een bedrag van 4 725,00 EUR voor immateriële schade naast een bedrag van 445,00 EUR voor medische kosten. Vergoeding van morele schade is namelijk uitgesloten aangezien daarin niet is voorzien in de Codice delle assicurazioni private, hoewel een deel van de rechtspraak zich in dit opzicht in een voor de slachtoffers gunstigere zin ontwikkelt.
18
De bedragen die voortvloeien uit de verschillende berekeningswijzen vertonen derhalve bij gelijke schade een verschil van 5 485,00 EUR. Bovendien laat artikel 139 van de Codice delle assicurazioni private de rechter geen enkele mogelijkheid om zijn beoordeling aan te passen aan het geval; hij is immers gehouden een eenvoudige berekening uit te voeren die zijn bevoegdheid naar billijkheid te oordelen beperkt.
19
Onder verwijzing naar onder meer het arrest van het EVA-Hof van 20 juni 2008, Celina Nguyen/Noorse Staat (E-8/07, EFTA Court Report 2008, blz. 224), twijfelt het Tribunale di Tivoli over de verenigbaarheid met de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn en met richtlijn 2009/103 van een nationale wettelijke regeling die bij de vergoeding van schade die voortvloeit uit een verkeersongeval op de weg de verzekerbaarheid van immateriële schade niet uitsluit, maar vergoeding van morele schade niet toelaat en de vergoeding voor aantasting van de geestelijke en/of lichamelijke integriteit beperkt ten opzichte van de vergoeding die volgens de vaste rechtspraak van de nationale rechters kan worden toegewezen.
20
De verwijzende rechter meent met name dat artikel 139 van de Codice delle assicurazioni private het beginsel van volledige vergoeding van immateriële schade niet in acht neemt. Dat mag op geen enkele manier worden beperkt naargelang de aard van de gebeurtenis die de aantasting van de lichamelijke integriteit heeft veroorzaakt.
21
Daarop heeft het Tribunale di Tivoli de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
‘Kan, gelet op de [Eerste, Tweede en Derde richtlijn] en [richtlijn] 2009/103/EG betreffende de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, een nationale regeling van een lidstaat de omvang van de aansprakelijkheid voor immateriële schade die ten laste komt van personen (verzekeringsmaatschappijen) die krachtens deze richtlijnen gehouden zijn een verplichte verzekering aan te bieden tegen schade die voortvloeit uit de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen, enkel in geval van schade die voortvloeit uit wegverkeersongevallen, feitelijk beperken door de wijze van berekening van de schadevergoeding bij wet voor te schrijven?’
Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing
22
De ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt door Unipol en de Italiaanse regering betwist. Volgens hen legt de verwijzende rechter niet uit in welk opzicht de gevraagde uitlegging van de regels van Unierecht van nut zou zijn voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak. Bovendien bevat de verwijzingsbeslissing geen toelichting over de keuze van de bepalingen van Unierecht waarvan om uitlegging wordt verzocht, noch over het verband tussen deze bepalingen en de nationale wetgeving die op de hoofdzaak van toepassing is.
23
In dat verband hoeft er enkel op te worden gewezen dat uit de uiteenzetting van de feiten en het recht in de verwijzingsbeslissing, zoals aangevuld door het antwoord op het verzoek van het Hof aan de verwijzende rechter om toelichtingen krachtens artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering, en uit de uiteenzetting van de redenen die de verwijzende rechter ertoe hebben gebracht zich met de onderhavige prejudiciële vraag tot het Hof te wenden, blijkt dat het antwoord daarop van nut zal zijn voor de beslechting van het aan hem voorgelegde geschil en deze vraag dus ontvankelijk is.
Prejudiciële vraag
24
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat richtlijn 2009/103, zoals de Duitse en de Spaanse regering terecht opmerken, gezien de datum van het ongeval dat aan de hoofdzaak ten grondslag ligt, ratione temporis niet van toepassing is op de feiten in de hoofdzaak. Bovendien vindt de Derde richtlijn ratione materiae geen toepassing in dit geschil, omdat E. Petillo en C. Petillo geen van de kenmerken vertonen van de bijzonder kwetsbare slachtoffers op wie deze betrekking heeft. De prejudiciële vraag moet derhalve aldus worden opgevat dat zij uitsluitend strekt tot uitlegging van de Eerste en de Tweede richtlijn.
25
Derhalve moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter met zijn vraag in wezen wenst te vernemen of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, en artikel 1, leden 1 en 2, van de Tweede richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, zoals in de hoofdzaak aan de orde, die een bijzonder stelsel inhoudt voor de vergoeding van immateriële schade die voortvloeit uit lichte verwondingen ten gevolge van verkeersongevallen op de weg en waarin de vergoeding van deze schade is beperkt ten opzichte van de vergoeding die kan worden toegewezen voor identieke schade die voortvloeit uit andere oorzaken dan deze ongevallen.
26
In dit verband zij eraan herinnerd dat uit de considerans van de Eerste en de Tweede richtlijn duidelijk blijkt dat deze richtlijnen enerzijds het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde motorrijtuigen als van de inzittenden, en anderzijds willen verzekeren dat de slachtoffers van door deze motorrijtuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C-300/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
27
De Eerste richtlijn, zoals verduidelijkt en aangevuld bij onder meer de Tweede richtlijn, verplicht de lidstaten dus ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald, door een verzekering wordt gedekt en preciseert met name welke soorten schade door deze verzekering moeten worden gedekt (arrest van 24 oktober 2013, Haasová, C-22/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 38).
28
Er zij evenwel aan herinnerd dat de verplichting om bij wege van een wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering de door motorrijtuigen aan derden veroorzaakte schade te dekken, moet worden onderscheiden van de omvang van die schadeloosstelling uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde. Terwijl de verplichte dekking is vastgesteld en gewaarborgd door de regeling van de Unie, wordt de omvang van de schadeloosstelling immers hoofdzakelijk door het nationale recht bepaald (arrest van 24 oktober 2013, Drozdovs, C-277/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 30).
29
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit het doel en de bewoordingen van onder meer de Eerste en de Tweede richtlijn blijkt dat zij er niet toe strekken de wettelijke aansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten te harmoniseren en dat de lidstaten bij de huidige stand van het Unierecht bevoegd blijven om te bepalen welke regeling inzake wettelijke aansprakelijkheid geldt voor ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen (arrest Marques Almeida, reeds aangehaald, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
30
Gelet op met name artikel 1, punt 2, van de Eerste richtlijn blijven de lidstaten in de huidige stand van het Unierecht in beginsel dus vrij om in het kader van hun wettelijkeaansprakelijkheidsregelingen met name te bepalen welke soorten door motorrijtuigen veroorzaakte schade moeten worden vergoed, wat de omvang van de vergoeding is en wie recht op die vergoeding heeft (reeds aangehaalde arresten Haasová, punt 41, en Drozdovs, punt 32).
31
Niettemin heeft het Hof benadrukt dat de lidstaten verplicht zijn te garanderen dat de naar hun nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, wordt gedekt door een verzekering die in overeenstemming is met de bepalingen van met name de Eerste en de Tweede richtlijn (arrest Marques Almeida, reeds aangehaald, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
32
Tevens volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheden op dit gebied het Unierecht in acht dienen te nemen en dat de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer, onder meer de Eerste en de Tweede richtlijn niet hun nuttige werking mogen ontnemen (arrest Almeida, reeds aangehaald, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
33
Daaruit volgt dat de vrijheid van de lidstaten om de dekking van de schade en de voorwaarden van de verplichte verzekering te bepalen door met name de Tweede richtlijn is beperkt, aangezien zij de dekking van bepaalde soorten schade verplicht heeft gesteld ten belope van bepaalde minimumbedragen. Volgens artikel 1, lid 1, van de Tweede richtlijn moet onder meer lichamelijk letsel verplicht worden gedekt (reeds aangehaalde arresten Haasová, punt 46, en Drozdovs, punt 37).
34
Het begrip lichamelijk letsel omvat alle soorten schade waarvoor het op het geding toepasselijke nationale recht in vergoeding voorziet uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde en die het gevolg is van een aantasting van de persoonlijke integriteit, wat zowel lichamelijk als psychisch lijden omvat (arresten Haasová, punt 47, en Drozdovs, punt 38).
35
Tot de schade die krachtens de Eerste en de Tweede richtlijn moet worden vergoed, behoort bijgevolg de immateriële schade waarvoor in vergoeding is voorzien in het op het geding toepasselijke nationale recht uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde (arresten Haasová, punt 50, en Drozdovs, punt 41).
36
In casu volgt uit de aan het Hof voorgelegde stukken in de eerste plaats dat, evenals in de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het arrest Marques Almeida, de nationale regeling die in de hoofdzaak aan de orde is ertoe strekt de omvang van het recht van het slachtoffer op een vergoeding uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde vast te stellen en niet de dekking door de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te beperken.
37
Volgens de uiteenzetting van de verwijzende rechter over het Italiaanse recht is namelijk enerzijds in artikel 2059 van de Codice civile de rechtsgrond neergelegd voor herstel van immateriële schade die voortvloeit uit verkeersongevallen op de weg en anderzijds in artikel 139 van de Codice delle assicurazioni private de wijze van vaststelling van de omvang van het recht op vergoeding van letselschade door lichte verwondingen ten gevolge van met name deze ongevallen.
38
Voorts heeft de verwijzende rechter naar aanleiding van het verzoek om toelichtingen van het Hof krachtens artikel 101 van zijn Reglement voor de procesvoering duidelijk gemaakt dat de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde voor immateriële schade van een persoon als gevolg van een verkeersongeval naar Italiaans recht niet hoger mag zijn dan de bedragen die krachtens artikel 139 van de Codice delle assicurazioni private door de verplichte verzekering worden gedekt. De Italiaanse regering heeft dit ter terechtzitting van het Hof bevestigd.
39
Derhalve moet enerzijds worden vastgesteld dat deze nationale regeling onder het materiële nationale recht inzake wettelijke aansprakelijkheid valt waarnaar de Eerste en de Tweede richtlijn verwijzen (zie naar analogie arrest Haasová, reeds aangehaald, punt 58) en anderzijds dat zij de dekking van de wettelijke aansprakelijkheid van een verzekerde niet beperkt (zie naar analogie arrest Marques Almeida, reeds aangehaald, punt 35).
40
Wat de verplichte dekking van materiële schade en letselschade door de in artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn bedoelde verzekering betreft, moet worden toegevoegd dat niets in de stukken erop wijst dat de bedragen in de betrokken nationale regeling niet in overeenstemming zijn met het minimum dat in artikel 1 van de Tweede richtlijn is neergelegd.
41
In de tweede plaats moet worden nagegaan of deze nationale regeling tot gevolg heeft dat het recht op schadevergoeding van het slachtoffer door de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, automatisch wordt uitgesloten of onevenredig wordt beperkt.
42
Zoals de advocaat-generaal in de punten 69 tot en met 74 alsook 82 en 83 van zijn conclusie heeft opgemerkt, blijkt uit de rechtspraak die in de punten 30 tot en met 32 van het onderhavige arrest is aangehaald, dat de Eerste en de Tweede richtlijn de lidstaten niet verplichten te kiezen voor een bepaald stelsel voor de vaststelling van de omvang van het recht van het slachtoffer op vergoeding uit hoofde van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde.
43
Deze richtlijnen verzetten zich in beginsel dus niet tegen een nationale wettelijke regeling die de nationale rechters bindende criteria voorschrijft voor de begroting van de te vergoeden immateriële schade, noch tegen bijzondere stelsels die zijn aangepast aan de kenmerken van verkeersongevallen, zelfs niet als deze stelsels voor bepaalde soorten immateriële schade meebrengen dat de omvang van het recht op vergoeding wordt vastgesteld op een wijze die minder gunstig uitvalt voor het slachtoffer dan het geval zou zijn geweest volgens het stelsel dat van toepassing is op het recht op vergoeding van slachtoffers van andere ongevallen dan ongevallen met motorrijtuigen.
44
Inzonderheid de omstandigheid dat sommige onderdelen voor de berekening van de vergoeding voor slachtoffers van andere ongevallen dan ongevallen met motorrijtuigen bij de begroting van de vergoeding van de immateriële schade die voortvloeit uit lichte verwondingen worden weggelaten of beperkt, is niet van invloed op de verenigbaarheid van een dergelijke nationale wettelijke regeling met de bovengenoemde richtlijnen, daar deze regeling niet tot gevolg heeft dat het recht van het slachtoffer op schadevergoeding automatisch wordt uitgesloten of onevenredig wordt beperkt (zie in die zin arrest van 9 juni 2011, Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, C-409/09, Jurispr. blz. I-4955, punt 29, en arrest Marques Almeida, reeds aangehaald, punt 32).
45
In casu wijst niets in het dossier dat aan het Hof is voorgelegd erop dat het recht op schadevergoeding automatisch is uitgesloten of onevenredig is beperkt. Uit het dossier blijkt namelijk om te beginnen dat een vergoeding wordt toegekend, vervolgens dat de restrictievere berekeningswijze voor deze vergoeding enkel van toepassing is op schade die voortvloeit uit lichte verwondingen, en ten slotte dat het berekende bedrag evenredig is met onder meer de ernst van het toegebrachte letsel en de duur van de invaliditeit. Daarnaast kan de rechter het bedrag van de toe te kennen vergoeding in dit stelsel verhogen met maximaal één vijfde van het berekende bedrag.
46
Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat de Unierechtelijke waarborg dat de naar nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, is gedekt door een verzekering overeenkomstig onder meer de Eerste en de Tweede richtlijn, in casu niet in het gedrang komt (zie in die zin arrest Marques Almeida, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
47
Bijgevolg moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, en artikel 1, leden 1 en 2, van de Tweede richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, zoals in de hoofdzaak aan de orde, die een bijzonder stelsel inhoudt voor de vergoeding van immateriële schade die voortvloeit uit lichte verwondingen ten gevolge van verkeersongevallen op de weg en waarin de vergoeding van deze schade is beperkt ten opzichte van de vergoeding die kan worden toegewezen voor identieke schade die voortvloeit uit andere oorzaken dan ongevallen.
Kosten
48
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, en artikel 1, leden 1 en 2, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling, zoals in het hoofdgeding aan de orde, die een bijzonder stelsel inhoudt voor de vergoeding van immateriële schade die voortvloeit uit lichte verwondingen ten gevolge van verkeersongevallen op de weg en waarin de vergoeding van deze schade is beperkt ten opzichte van de vergoeding die kan worden toegewezen voor identieke schade die voortvloeit uit andere oorzaken dan ongevallen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑01‑2014