Hof Arnhem, 01-06-2010, nr. 200.058.689
ECLI:NL:GHARN:2010:BN3255
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
01-06-2010
- Zaaknummer
200.058.689
- LJN
BN3255
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BN3255, Uitspraak, Hof Arnhem, 01‑06‑2010; (Hoger beroep)
Uitspraak 01‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Gesloten jeugdzorg, verklaring van gedragsdeskundige ontbreekt omdat de jeugdige niet meewerkt aan onderzoek.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.058.689
(zaaknummer rechtbank 194061 / JE RK 09-17434)
beschikking van de familiekamer van 1 juni 2010
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen “[verzoekster]”,
advocaat: mr. J.P.J. Botterblom te Barneveld,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
gevestigd te Diemen,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen "de stichting".
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen "de moeder".
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 17 december 2009, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 maart 2010, is [verzoekster] in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek van de stichting om haar te machtigen [verzoekster] uit huis te plaatsen af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 29 maart 2010, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van [verzoekster] bestreden. De stichting verzoekt het hof [verzoekster] in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3
Ter griffie van het hof is op 12 mei 2010 een brief van mr. Botterblom van 11 mei 2010 met bijlage binnengekomen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2010 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting is [...], inhoudelijk manager, verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen niemand verschenen. Tevens zijn de moeder en [de vader], verder te noemen “de vader”, in persoon verschenen.
2.5
Het hof heeft kennisgenomen van de stukken van de eerste aanleg, waaronder een rapport van de raad van 27 oktober 2008 en het plan van aanpak van de stichting van 15 december 2009.
2.6
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Botterblom een stuk overgelegd, te weten de beschikking van de rechtbank Arnhem van 17 mei 2010, gewezen tussen partijen. Desgevraagd heeft de stichting verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen overlegging van deze beschikking, dat zij voldoende kennis heeft kunnen nemen van dit stuk en zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met overlegging van dit stuk zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op dit stuk.
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 1993 [verzoekster] geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over [verzoekster].
3.2
Bij beschikking van 27 november 2008 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem [verzoekster] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar, welke termijn is verlengd bij beschikking van 24 november 2009 tot 27 november 2010.
3.3
De stichting heeft op 2 december 2009 een indicatiebesluit genomen als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (verder te noemen “WJZ”).
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 15 december 2009, heeft de stichting verzocht ter effectuering van het indicatiebesluit, een machtiging te verlenen voor plaatsing van [verzoekster] in gesloten jeugdzorg voor de duur van de termijn van het indicatiebesluit.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot plaatsing van [verzoekster] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg overeenkomstig het indicatiebesluit van 2 december 2009, tot uiterlijk 17 juni 2010.
3.6
[verzoekster] is begin maart 2010 geplaatst in de Ottho Gerhard Heldringstichting te Zetten.
3.7
Bij beschikking van 17 mei 2010 heeft de rechtbank Arnhem het verzoek van [verzoekster] tot beëindiging van de uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg afgewezen.
4. De motivering van de beslissing
4.1
Ingevolge artikel 29a WJZ is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 29b lid 1 WJZ kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k WJZ, het daarbij behorende terrein daaronder begrepen, te doen opnemen en te doen verblijven, ongeacht of de jeugdige daarmee instemt. Ingevolge artikel 29b lid 2 WJZ kan een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt slechts worden verleend indien:
- a.
de jeugdige onder toezicht is gesteld,
- b.
de voogdij over de jeugdige berust bij een stichting, of
- c.
degene die, anders dan bedoeld onder b, het gezag over hem uitoefent, met de opneming en het verblijf instemt.
4.3
Een machtiging kan ingevolge artikel 29b lid 3 WJZ bovendien slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Ingevolge artikel 29b lid 4 WJZ kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien de betrokken stichting een besluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 WJZ heeft genomen, dat strekt tot verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder, en heeft verklaard dat zich een geval als bedoeld in het derde lid van artikel 29b WJZ voordoet. Deze verklaring behoeft ingevolge artikel 29b lid 5 WJZ de instemming van een gedragswetenschapper, behorende tot een bij regeling van Onze Ministers aangewezen categorie, die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
4.4
Ingevolge artikel 29h lid 3 WJZ bepaalt de kinderrechter de geldigheidsduur van de machtiging op ten hoogste de termijn gedurende welke de jeugdige aanspraak heeft op het verblijf.
4.5
Ingevolge artikel 29f lid 1 WJZ hoort de kinderrechter alvorens op een verzoek tot het verlenen van een machtiging te beslissen de jeugdige, degene die het gezag over de minderjarige uitoefent en degene die de jeugdige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, tenzij de kinderrechter vaststelt dat een persoon niet bereid is zich te doen horen, alsmede de verzoekende stichting en de raad, indien deze de verzoeker is.
4.6
[verzoekster] voert ten eerste aan dat het verzoek van de stichting moet worden afgewezen omdat zij niet door een gedragswetenschapper is onderzocht. Uit de verklaring van de gedragswetenschapper van 10 december 2009 blijkt dat op 9 december 2009 een gesprek stond gepland tussen [verzoekster] en de gedragswetenschapper. De gedragswetenschapper heeft [verzoekster] niet kunnen spreken op die dag omdat [verzoekster] zich op haar kamer had teruggetrokken en weigerde naar buiten te komen en met de gedragswetenschapper te spreken. Als de jeugdige weigert mee te werken aan een onderzoek door de gedragswetenschapper en uit overige (dossier)informatie een voldoende helder beeld blijkt van de (zorgwekkende) situatie, staan de vereisten van artikel 29b WJZ in het belang van de minderjarige niet aan het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing in de weg (Rechtbank Maastricht 4 januari 2008, LJN: BC 1872). Daarbij is het, anders dan [verzoekster] meent, niet noodzakelijk dat de gedragswetenschapper meer dan één poging doet om de jeugdige te onderzoeken. Op grond hiervan is het hof met de stichting van oordeel dat, nu [verzoekster] niet heeft meegewerkt aan het onderzoek door de gedragswetenschapper op 9 december 2009 en uit de overige (dossier)informatie voldoende blijkt van de zorgwekkende situatie van [verzoekster], het feit dat [verzoekster] niet persoonlijk door een gedragswetenschapper is onderzocht niet in de weg staat aan het verlenen van een machtiging tot gesloten plaatsing. Deze grief van [verzoekster] faalt daarmee.
4.7
Ten tweede voert [verzoekster] aan dat bij haar geen sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en dat haar tijdens de zitting van de rechtbank Arnhem van 17 december 2009 is toegezegd dat als zij vrijwillig zou meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek, de stichting geen gebruik zou maken van de machtiging tot plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De machtiging wordt op deze wijze ten onrechte gebruikt om de oorzaak van haar vermeende problemen te achterhalen, aldus [verzoekster]. [verzoekster] heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij in de drie maanden die zij nu in een gesloten instelling is geplaatst haar les heeft geleerd, dat zij terug wil naar huis om zichzelf te kunnen bewijzen en dat zij een opleiding aan het ROC te Utrecht wil gaan volgen. De stichting betwist de stellingen van [verzoekster]. Uit het rapport van de raad van 27 oktober 2008 en het plan van aanpak van de stichting van 15 december 2009 blijkt dat bij [verzoekster] sprake is van oppositioneel gedrag en veelvuldig schoolverzuim en dat de ouders van [verzoekster] niet in staat zijn grenzen te stellen aan haar gedrag. Daarnaast voert de stichting aan dat [verzoekster] vele kansen heeft gehad mee te werken aan onderzoek naar haar gedragsproblemen en aan hulpverlening, maar dat zij de gemaakte afspraken in dat kader op het laatste moment heeft afgezegd dan wel op de afgesproken tijdstippen niet is verschenen. Inmiddels heeft een persoonlijkheidsonderzoek plaatsgevonden. De stichting heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat de conclusie van dit onderzoek is dat behandeling van [verzoekster] in een gesloten setting noodzakelijk is.
4.8
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof is van oordeel dat [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende inzicht heeft getoond in de achterliggende problematiek van haar gedrag en het schoolverzuim en dat ook bij de ouders dat inzicht ontbreekt. Blijkens hun verklaring ter zitting ervaren de ouders het schoolverzuim van [verzoekster] als grootste probleem en erkennen zij niet dat bij [verzoekster] sprake is van achterliggende problematiek. Het hof oordeelt het in het belang van [verzoekster] dat naar haar gedragsproblemen en de oorzaak hiervan, indien nodig, nader onderzoek wordt gedaan en met de behandeling daarvan gestart wordt. Het hof is overeenkomstig het advies van het persoonlijkheidsonderzoek van [verzoekster] en evenals de rechtbank Arnhem in de beschikking van 17 mei 2010 van oordeel dat de opneming en het verblijf van [verzoekster] in een gesloten setting hiervoor noodzakelijk zijn. Het hof neemt daarbij in aanmerking de vele kansen die [verzoekster] in het verleden heeft gekregen om vrijwillig mee te werken aan een dergelijk onderzoek en de even zovele keren dat zij zich heeft onttrokken aan hulpverlening door zich niet te houden aan gemaakte afspraken. Het hof acht op grond daarvan, alsmede op grond van het geringe inzicht in haar achterliggende problematiek, het risico te groot dat zij onvoldoende medewerking zal verlenen aan nader onderzoek en de daaropvolgende behandeling van haar problematiek, indien zij op korte termijn weer thuis bij de ouders zou wonen. Daar komt bij dat het hof het op basis van de stukken en de verklaring van de ouders ter zitting onvoldoende aannemelijk acht dat de ouders, anders dan in het verleden, thans in staat zullen zijn ervoor te zorgen dat [verzoekster] de hulpverlening krijgt die zij nodig heeft.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking dient te bekrachtigen.
4.10
De beschikking is ingevolge artikel 29h lid 1 WJZ bij voorraad uitvoerbaar.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 17 december 2009.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, P.L.R. Wefers Bettink en R. Prakke - Nieuwenhuizen, bijgestaan door mr. M. Tamminga als griffier, en is op 1 juni 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.