CBb, 19-07-2012, nr. AWB 12/7
ECLI:NL:CBB:2012:BX3429
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
19-07-2012
- Zaaknummer
AWB 12/7
- LJN
BX3429
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2012:BX3429, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 19‑07‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig, Eerste en enige aanleg)
Uitspraak 19‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Inbeslagneming hond. Mogen de kosten in verband met toepassing van spoedeisende bestuursdwang op de overtreder worden verhaald (art. 5:25, Awb)
Partij(en)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/7 19 juli 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
gemachtigde: mr. P. van Baaren, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
voorheen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 3 januari 2012, bij het College binnengekomen op 4 januari 2012, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 december 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 augustus 2011, waarbij de kosten in verband met de toepassing van spoedeisende bestuursdwang bij appellante in rekening zijn gebracht, ongegrond verklaard.
Bij brief van 30 januari 2012 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij brief van 2 februari 2012, bij het College binnengekomen op 3 februari 2012, heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 31 mei 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigde van verweerder is verschenen. Appellante en haar gemachtigde zijn met bericht niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1
De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende:
“ Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
- a.
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
- b.
de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:25
- 1.
De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
(…)
Artikel 5:29
- 1.
Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
(…)
Artikel 5:30
- 1.
Indien een meegevoerde en opgeslagen zaak niet binnen dertien weken nadat zij is meegevoerd, kan worden teruggegeven, kan het bestuursorgaan de zaak verkopen.
- 2.
Het bestuursorgaan kan de zaak eerder verkopen, zodra de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten, vermeerderd met de voor de verkoop geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van de zaak onevenredig hoog worden.
3.
Verkoop vindt evenwel niet plaats binnen twee weken na de verstrekking van het afschrift van het proces-verbaal van meevoeren en opslaan, tenzij het gevaarlijke stoffen of eerder aan bederf onderhavige stoffen betreft.
(…)
Artikel 5:31
- 1.
Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
- 2.
Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
“ Artikel 36
- 1.
Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
3.
Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.”
- 2.2.
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- -
Op 11 april 2011 heeft verweerder spoedeisende bestuursdwang toegepast, inhoudende het meevoeren en opslaan van de hond van appellante.
- -
Bij brief van 21 april 2011, verzonden op 26 april 2011, heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat hij, ter voorkoming van het onnodig hoog oplopen van de kosten van het in bewaring nemen, voornemens is de hond op 26 april 2011 vrij te geven.
- -
Bij besluit van 26 april 2011 heeft verweerder zijn beslissing tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang op schrift gesteld.
- -
Appellante heeft niet gereageerd op het voornemen van verweerder om de hond vrij te geven. De hond is op 4 mei 2011 vrijgegeven, waarna hij op 23 juni 2011 voor € 120,-- is verkocht.
- -
Bij brief van 21 juli 2011 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 april 2011.
- -
Bij brief van 16 augustus 2011 heeft verweerder een besluit inzake kostenverhaal voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang aan appellante doen toekomen. Daarbij is aan appellante een bedrag van € 569,40 in rekening gebracht.
- -
Bij brief van 23 augustus 2011 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 augustus 2011.
- -
Bij besluit van 2 september 2011 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2011 inzake de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift, niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft geen beroep tegen dit besluit ingesteld.
- -
Op 10 november 2011 heeft verweerder appellante telefonisch over het bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2011 gehoord.
- -
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het standpunt van verweerder
Appellante heeft nagelaten beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar van 2 september 2011 inzake de toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Hiermee heeft dit besluit formele rechtskracht gekregen. Dit brengt met zich mee dat vast staat dat sprake is van een overtreding van de artikelen 36 en 37 Gwd, dat verweerder mocht overgaan tot het meevoeren en in opvang nemen van de hond en dat verweerder de kosten hiervan op appellante kan verhalen.
Ten aanzien van het besluit inzake kostenverhaal van 16 augustus 2011 betoogt verweerder als volgt. Voor zover appellante stelt dat de kosten redelijkerwijs niet aan haar in rekening mogen worden gebracht, omdat zij in een benarde financiële positie verkeert, moet dit niet worden gevolgd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij acute betalingsproblemen heeft. Voorts heeft verweerder wel degelijk rekening met appellante gehouden door haar de mogelijkheid te bieden een betalingsregeling te treffen, waarvan appellante gebruik heeft gemaakt.
Daarnaast heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de belangen van appellante. Verweerder heeft het totaalbedrag aan opvangkosten aanzienlijk gematigd. Hoewel de hond van 11 april 2011 tot 23 juni 2011 in de opvang is verbleven, zijn door verweerder slechts de kosten verhaald voor zover het de periode van 18 april 2011 tot en met 20 mei 2011 betreft. Daarbij heeft verweerder gekeken naar het moment dat de hond is vrijgegeven – deze verklaring bereikte de opvanghouder op 6 mei 2011 – en heeft daar vervolgens 14 dagen bij opgeteld om de opvanghouder een redelijke termijn te geven om de overdracht te realiseren. Dat slechts de dagvergoedingen voor deze 14 dagen – tot en met 20 mei 2011 – op appellante worden verhaald, is terug te voeren op een bepaling in de overeenkomst met de opvanghouder. Door het volgen van deze bepaling zijn de kosten van opvang in de periode van 21 mei 2011 tot en met 23 juni 2011 door de opvanghouder zelf gedragen.
Ook de andere in rekening gebrachte kosten zijn redelijk. De startvergoeding van € 86,-- inclusief BTW blijft ruim binnen de toelaatbare normen, nu de maximale hoogte, die gebaseerd is op het bestek van de openbare aanbesteding, € 142,80 inclusief BTW bedraagt. De dagvergoeding van € 11,-- blijft eveneens binnen de normen van datzelfde bestek.
De gemaakte dierenartskosten zijn redelijk. De hond kwam zwaar verwaarloosd de opvang binnen. De maatregelen van de dierenarts, zoals een antibioticakuur en het maken van een röntgenfoto, waren noodzakelijk voor het welzijn van de hond. Deze behandelingen hebben er bovendien toe bijgedragen dat uiteindelijk nog een verkoopopbrengst voor de hond van € 120,-- kon worden gegenereerd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante stelt dat mogelijk sprake is van een overtreding van wettelijke voorschriften in formele zin. Zij heeft tegen een aantal beslissingen niet tijdig bezwaar en beroep aangetekend, omdat zij niet goed kan lezen en schrijven, chaotisch is en de consequenties van het laten verlopen van de verschillende beslistermijnen niet kan overzien. Dat neemt echter niet weg dat appellante op correcte wijze met haar hond is omgegaan. In materiële zin staat geenszins vast dat zij de artikelen 36 en 37 Gwd heeft overtreden.
Het vergoeden van de opvangkosten brengt appellante, gezien haar financiële positie (zij leeft van een bijstandsuitkering) in grote financiële problemen. Deze kosten hadden om die reden niet bij haar in rekening mogen worden gebracht.
Appellante begrijpt niet dat verweerder, ondanks dat het hem bekend was dat appellante in financiële problemen verkeerde, substantiële kosten heeft gemaakt ten behoeve van het herstel van een hond die kennelijk een handelswaarde had van € 120,--. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat hij de belangen van appellante voldoende heeft meegewogen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1
Voor zover appellante met de stelling dat geenszins vaststaat dat zij in materiële zin de artikelen 36 en 37 Gwd heeft overtreden, beoogt te betogen dat verweerders besluit tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang onrechtmatig was, overweegt het College als volgt.
Bij besluit van 26 april 2011 heeft verweerder zijn beslissing tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang op schrift gesteld. Tegen dit besluit heeft appellante niet tijdig bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 2 september 2011 heeft verweerder beslist dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die laatste beslissing is appellante niet opgekomen, zodat het besluit tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang onherroepelijk is geworden en daarmee de rechtmatigheid hiervan gegeven is.
5.2
In beroep staat uitsluitend nog ter beoordeling of het besluit van 22 december 2011, waarbij verweerder het besluit van 16 september 2011 tot verhaal van de kosten van de spoedeisende bestuursdwang, ten bedrage van
€ 569,40 (zijnde de totale kosten van € 689,40 minus de verkoopopbrengst van de hond van € 120,--) heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Uitgangspunt is dat op grond van art. 5:25, eerste lid, Awb als maatstaf voor kostenverhaal geldt dat de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder. Op deze hoofdregel kan een uitzondering worden gemaakt indien sprake is van omstandigheden waarin moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel ten laste van de overtreder moeten komen.
Naar het oordeel van het College is in het geval van appellante geen sprake van zodanige omstandigheden.
Verweerder heeft aan appellante de navolgende kosten in rekening heeft gebracht: verblijfkosten over de periode 18 april 2011 tot en met 20 mei 2011 (€ 449,--), dierenartskosten (€ 149,40) en dierenambulancekosten (€ 91,--), in totaal
€ 689,40. Hiervan heeft verweerder een bedrag van € 569,40 (€ 689,40 - € 120,--) op appellante verhaald. Appellante heeft niet betwist dat verweerder genoemde kosten in het kader van het toepassen van de bestuursdwang heeft gemaakt, maar stelt dat de kosten niet redelijk en disproportioneel zijn. Volgens appellante staan de door verweerder gemaakte kosten in geen verhouding tot de verkoopopbrengst van de hond. Het College volgt appellante hierin niet. Daartoe is allereerst van belang dat verweerster appellante bij een op 26 april 2011 verzonden brief op de hoogte heeft gesteld van het voornemen de hond vrij te geven om de kosten van de inbewaringneming niet onnodig hoog op te laten lopen. Appellante heeft op die brief niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder de kosten van opvang beperkt door de hond op 6 mei 2011 vrij te geven, waarna de kosten van opvang op grond van een afspraak met de opvanghouder nog twee weken voor rekening van verweerder zijn gekomen. Appellante heeft voorts niet onderbouwd waarom de verschillende specifieke kostenposten niet redelijk of niet proportioneel zijn.
Gelet hierop acht het College de door verweerder gemaakte kosten niet van een zodanige aard en omvang dat verweerder die in redelijkheid niet op appellante heeft kunnen verhalen.
Appellante heeft voorts gesteld dat zij moet rondkomen van een bijstandsuitkering, maar dat enkele feit leidt niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat zij financieel niet in staat is om de kosten te betalen. Het College betrekt in zijn oordeel dat verweerder appellante een betalingsregeling heeft aangeboden van € 47,45 per maand, waarvan zij gebruik heeft gemaakt.
Gelet hierop heeft verweerder ook in de financiële omstandigheden van appellante geen aanleiding hoeven te zien de kosten geheel of gedeeltelijk niet op haar te verhalen.
5.3
Het beroep is ongegrond.
5.4
Voor een proceskostenveroordeling acht het College geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. van Duuren, mr. E. Dijt en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2012.
wegens verhindering van de voorzitter
w.g. E. Dijt w.g. P.H. Broier