Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/1059 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1059)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2021, PbEU 2021, L 231 (uitgifte: 30-06-2021, regelingnummer: 2021/1059)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Milieurecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 178, artikel 209, lid 1, artikel 212, lid 2, en artikel 349,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Krachtens artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) bedoeld om de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie ongedaan te helpen maken. Op grond van dat artikel en artikel 174, tweede en derde alinea, VWEU moet het EFRO de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's helpen verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan bepaalde categorieën regio's, met een specifieke verwijzing naar grensoverschrijdende gebieden.
- (2)
Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (4) bevat de gemeenschappelijke bepalingen voor het EFRO en enkele andere fondsen, en Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad (5) bevat bepalingen betreffende de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van de EFRO-steun. Er moeten tevens specifieke bepalingen worden vastgesteld betreffende de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg), in het kader waarvan een of meer lidstaten en hun regio's en, waar relevant, partnerlanden en derde landen grensoverschrijdend samenwerken met het oog op effectieve programmering, waaronder bepalingen over technische bijstand, monitoring, evaluatie, communicatie, subsidiabiliteit, beheer en controle, en financieel beheer.
- (3)
Het bevorderen van Interreg is een belangrijke prioriteit van het cohesiebeleid van de Unie. Voor steun voor kleine en middelgrote ondernemingen voor in het kader van Europese territoriale samenwerkingsprojecten (ETS) gedane kosten geldt reeds een groepsvrijstelling op grond van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (6) en in het deel ‘regionale steun’ van die verordening en de Commissierichtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 zijn ook speciale bepalingen opgenomen in verband met regionale steun voor investeringen van ondernemingen van ongeacht welke omvang. Gezien de geringe financiële waarde van projecten en de kleine kans op negatieve gevolgen voor het handelsverkeer en de mededinging enerzijds, en de hoge toegevoegde waarde van de bestaande programma's voor de territoriale cohesie in Europa anderzijds, wordt rekening houdend met de tijdens de voorbije 30 jaar opgedane ervaring verwacht dat het toepassingsgebied van de staatssteunregels met betrekking tot overheidsfinanciering van ETS-projecten verder zal worden verduidelijkt door toekomstige wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014, waarbij de overheidsfinanciering van Interreg-projecten grotendeels wordt vrijgesteld van de verplichting tot voorafgaande kennisgeving en de uitvoering van die projecten aanzienlijk wordt vergemakkelijkt.
- (4)
Teneinde de harmonieuze ontwikkeling van het grondgebied van de Unie op verschillende niveaus te ondersteunen, moet het EFRO uit hoofde van de Interreg-doelstelling steun verstrekken voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, interregionale samenwerking en samenwerking van ultraperifere gebieden. In het proces moet rekening worden gehouden met de beginselen van partnerschap en bestuur op verschillende niveaus, waarbij moet worden gezorgd dat de schaal van het partnerschap voor een programma doeltreffend blijft.
- (5)
Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, zullen de fondsen bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling om 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie te bestemmen voor het ondersteunen van de klimaatdoelstellingen. In dat kader moet het fonds activiteiten steunen die de klimaat- en milieunormen in acht nemen en geen afbreuk doen aan de milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en Raad (7).
- (6)
Het onderdeel ‘grensoverschrijdende samenwerking’ moet tot doel hebben gemeenschappelijke uitdagingen die in de grensregio's door de betrokkenen gezamenlijk zijn vastgesteld, aan te gaan en het ongebruikte groeipotentieel in grensgebieden te benutten, zoals onderbouwd in de mededeling van de Commissie van 20 september 2017 met de titel ‘Groei en cohesie stimuleren in grensregio's van de EU’ (‘grensregiomededeling’). Bijgevolg moeten de regio's en gebieden aan de grens of afgescheiden door maximaal 150 km zee waar grensoverschrijdende wisselwerking doeltreffend kan plaatsvinden of waarin functionele gebieden kunnen worden afgebakend, als programmagebieden voor grensoverschrijdende samenwerking worden aangemerkt, zonder afbreuk te doen aan potentiële aanpassingen die nodig zijn om de samenhang en continuïteit van samenwerkingsprogrammagebieden te waarborgen.
- (7)
Het onderdeel ‘grensoverschrijdende samenwerking’ heeft ook betrekking op samenwerking tussen een of meer lidstaten of hun regio's, en een of meer landen of regio's, of andere gebieden buiten de Unie. Deze verordening ziet op zowel interne als externe grensoverschrijdende samenwerking; dat moet voor de programma-autoriteiten in de lidstaten en voor de autoriteiten van partners en begunstigden buiten de Unie tot een sterke vereenvoudiging en stroomlijning van de toepasselijke bepalingen leiden in vergelijking met de programmeringsperiode 2014–2020.
- (8)
Het onderdeel ‘transnationale samenwerking’ moet tot doel hebben de samenwerking te intensiveren door middel van acties die bevorderlijk zijn voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling in samenhang met de prioriteiten van de Unie, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Transnationale samenwerking moet grotere gebieden op het vasteland van de Unie en rond zeebekkens behelzen met zo veel mogelijk flexibiliteit met het oog op de samenhang en continuïteit van de samenwerkingsprogramma's, inclusief eerdere externe maritieme grensoverschrijdende samenwerking in een ruimer kader voor maritieme samenwerking, met name door het daaronder vallende gebied af te bakenen en de specifieke doelstellingen voor die samenwerking, de vereisten voor een projectpartnerschap en de mogelijkheid tot het opzetten van subprogramma's en van specifieke stuurcomités vast te stellen.
- (9)
Op basis van de ervaringen met grensoverschrijdende en transnationale samenwerking in de ultraperifere gebieden tijdens de programmeringsperiode 2014–2020, waar de combinatie van beide onderdelen in één programma per samenwerkingsgebied voor programma-autoriteiten en begunstigden niet tot voldoende vereenvoudiging heeft geleid, moet een specifieke onderdeel ‘ultraperifere gebieden’ worden gecreëerd om ultraperifere gebieden in staat te stellen zo effectief en eenvoudig mogelijk met naburige landen en gebieden samen te werken. In het kader van dat onderdeel kunnen oproepen tot het indienen van voorstellen worden gelanceerd voor gecombineerde financiering uit hoofde van het EFRO, het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (‘NDICI’) dat bij Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (8) is vastgesteld en het LGO-besluit dat is vastgesteld bij Besluit 2013/755/EU(9), volgens beheerswijzen die moeten worden overeengekomen tussen deelnemende lidstaten en regio's en derde landen.
- (10)
Op basis van de ervaring met interregionale samenwerkingsprogramma's in het kader van Interreg moet het onderdeel ‘interregionale samenwerking’ gericht zijn op het effectiever maken van cohesiebeleid door middel van vier specifieke programma's: een programma voor het uitwisselen van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw met de nadruk op beleidsdoelstellingen en de specifieke Interreg-doelstelling ‘een beter op samenwerking gebaseerd bestuur’, in verband met het in kaart brengen, verspreiden en overbrengen van goede praktijken in regionaal ontwikkelingsbeleid, waaronder programma's in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’; een programma voor de uitwisseling van ervaringen en capaciteitsopbouw in verband met het in kaart brengen, overbrengen en profijt trekken van goede praktijken inzake geïntegreerde en duurzame stadsontwikkeling, rekening houdend met de verbindingen tussen stad en platteland, inclusief steun aan acties die zijn ontwikkeld in het kader van artikel 11 van Verordening (EU) 2021/1058, welke een aanvulling vormt op en wordt gecoördineerd met het in artikel 12 van die verordening beschreven initiatief; een programma voor het uitwisselen van ervaringen, innovatieve benaderingen en capaciteitsopbouw ter harmonisering en vereenvoudiging van de uitvoering van Interreg-programma's, ter harmonisering en vereenvoudiging van samenwerkingsacties als bedoeld in artikel 22, lid 3, punt d), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 en ter ondersteuning van het opzetten, functioneren en gebruiken van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking (EGTS) die reeds zijn opgezet of zullen worden opgezet op grond van Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad (10), alsmede van macroregionale strategieën, en een programma voor het verbeteren van de analyse van ontwikkelingstendensen. De vier programma's in het kader van het onderdeel ‘interregionale samenwerking’ moeten voor de gehele Unie gelden en ook openstaan voor de deelname van derde landen.
- (11)
Er moeten gemeenschappelijke objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en gebieden subsidiabel zijn. De aanwijzing van subsidiabele regio's en gebieden op Unieniveau moet daarom worden gebaseerd op de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (11).
- (12)
Samenwerking in al haar dimensies met de naburige derde landen van de Unie is een belangrijk beleidsinstrument voor regionale ontwikkeling en moet de regio's van de lidstaten die aan derde landen grenzen, ten goede komen; daarom moet die samenwerking verder worden ondersteund of tot stand worden gebracht, naargelang het geval. Daartoe moeten het EFRO en de externe financieringsinstrumenten van de Unie, het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III), vastgesteld bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) (de ‘IPA III-verordening’), het NDICI en het LGO-besluit, steun verstrekken aan programma's in het kader van grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, interregionale samenwerking en samenwerking van de ultraperifere gebieden. De steun uit het EFRO en de externe financieringsinstrumenten van de Unie moet op wederkerigheid en proportionaliteit zijn gebaseerd. Voor IPA III-fondsen die zijn toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerking (‘IPA III-CBC’) en NDICI-fondsen die zijn toegewezen aan grensoverschrijdende samenwerking voor gebieden die bestreken worden door het ‘geografische gebied nabuurschapsbeleid’ (‘NDICI-CBC’) moet de steun uit het EFRO worden aangevuld met ten minste gelijkwaardige bedragen uit het IPA III-CBC en het NDICI-CBC, tot een maximumbedrag dat wordt vastgesteld in de desbetreffende rechtshandeling.
- (13)
Steun uit het IPA III moet voornamelijk gericht zijn op het ondersteunen van IPA III-begunstigden bij de versterking van democratische instellingen en de rechtsstaat, de hervorming van justitie en het openbaar bestuur, de naleving van grondrechten en de bevordering van gendergelijkheid, verdraagzaamheid, sociale inclusie en non-discriminatie, evenals regionale en lokale ontwikkeling. IPA III-steun moet gericht blijven op het ondersteunen van de inspanningen van de IPA III-begunstigden ter verbetering van regionale, macroregionale en grensoverschrijdende samenwerking, alsmede territoriale ontwikkeling, onder andere door het uitvoeren van macroregionale Uniestrategieën. Daarnaast moet IPA III-steun gericht zijn op veiligheid, migratie en grensbeheer, het waarborgen van toegang tot internationale bescherming, het delen van relevante informatie, het versterken van grenscontroles en het leveren van gezamenlijke inspanningen in de strijd tegen irreguliere migratie en migrantensmokkel.
- (14)
Wat de NDICI-steun betreft, moet de Unie met naburige landen bijzondere betrekkingen ontwikkelen met als doel een ruimte van welvaart en goed nabuurschap tot stand te brengen, gebaseerd op de waarden van de Unie en gekenmerkt door nauwe en vreedzame betrekkingen die in het teken staan van samenwerking. Deze verordening moet dus de interne en externe aspecten van de relevante macroregionale strategieën ondersteunen. Die initiatieven zijn van strategisch belang en bieden zinvolle politieke kaders voor het verdiepen van de betrekkingen met en tussen de partnerlanden, op basis van wederzijdse verantwoordingsplicht, gedeelde ownership en verantwoordelijkheid.
- (15)
Het is belangrijk dat de rol van de Europese Dienst voor extern optreden, die is opgericht bij Besluit 2010/427/EU van de Raad (12), en de rol van de Commissie bij de voorbereiding van de strategische programmering en van Interreg-programma's met EFRO- en NDICI-steun, onverminderd in acht wordt genomen.
- (16)
Gezien de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden van de Unie moeten er maatregelen worden vastgesteld betreffende de verbetering van de voorwaarden waaronder deze regio's toegang tot de structuurfondsen kunnen krijgen. Derhalve moeten sommige bepalingen van deze verordening aan de specifieke kenmerken van de ultraperifere gebieden van de Unie worden aangepast om hun samenwerking met landen en gebieden overzee (‘LGO's’) en derde landen te vereenvoudigen en te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 getiteld ‘Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU’. Die samenwerking moet in nauw partnerschap met regionale integratie- en samenwerkingsorganisaties kunnen geschieden.
- (17)
Deze verordening moet het voor LGO's mogelijk maken om deel te nemen aan Interreg-programma's. De specifieke kenmerken en uitdagingen van de LGO's moeten in aanmerking worden genomen om hun daadwerkelijke toegang en deelname te vergemakkelijken.
- (18)
De middelen die aan elk van de verschillende onderdelen van Interreg worden toegewezen, moeten worden vastgelegd, met inbegrip van het aandeel van elke lidstaat in de totale bedragen voor grensoverschrijdende samenwerking, transnationale samenwerking, samenwerking van de ultraperifere gebieden en de mogelijkheden voor de lidstaten wat de flexibiliteit tussen deze onderdelen betreft.
- (19)
Ten behoeve van een zo efficiënt mogelijk gebruik van de steun uit het EFRO en de externe financieringsinstrumenten van de Unie moet er een mechanisme worden ingesteld om de teruggave van die steun te organiseren indien programma's voor externe samenwerking niet kunnen worden vastgesteld of moeten worden beëindigd; dit geldt ook voor programma's voor samenwerking met derde landen die geen steun ontvangen uit een financieringsinstrument van de Unie. Met dat mechanisme moet worden gestreefd naar een optimale werking van de programma's en een maximale coördinatie tussen die instrumenten.
- (20)
Het EFRO moet in het kader van Interreg bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen binnen die van het cohesiebeleid. De lijst van de specifieke doelstellingen in het kader van de verschillende beleidsdoelstellingen moet evenwel worden afgestemd op de specifieke behoeften van Interreg, om interventies van het ESF-type mogelijk te maken, overeenkomstig artikel 4, lid 1, punten a) tot en met l), van Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (13) via gezamenlijke acties in het kader van Interreg-programma's.
- (21)
Gelet op de unieke en specifieke omstandigheden op het eiland Ierland en met het oog op de ondersteuning van de Noord-Zuid-samenwerking in het kader van het Goede Vrijdagakkoord, moet een grensoverschrijdend Peace Plus-programma de werkzaamheden van eerdere programma's tussen de aangrenzende graafschappen van Ierland en Noord-Ierland voortzetten en erop voortbouwen. Rekening houdend met het praktische belang van het programma moet worden gewaarborgd dat, wanneer het functioneert ter bevordering van vrede en verzoening, het EFRO ook bijdraagt aan het bevorderen van sociale, economische en regionale stabiliteit en samenwerking in de betrokken regio's, met name door maatregelen die de samenhang tussen de gemeenschappen bevorderen. Gezien de specifieke kenmerken van dat programma moet het op een geïntegreerde manier worden beheerd, waarbij de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als externe bestemmingsontvangsten in dat programma moet worden opgenomen. Voorts mogen bepaalde regels voor de selectie van concrete acties in deze verordening niet op dat programma van toepassing zijn voor wat betreft concrete acties ter bevordering van vrede en verzoening.
- (22)
Deze verordening moet twee specifieke Interreg-doelstellingen toevoegen: een eerste doelstelling ter ondersteuning van de versterking van de institutionele capaciteit en verbetering van de juridische en administratieve samenwerking, met name wanneer het de uitvoering van de Commissiemededeling over grensregio's betreft, ter intensivering van de samenwerking tussen burgers en instellingen en de ontwikkeling en coördinatie van macroregionale en zeebekkenstrategieën, ter bevordering van wederzijds vertrouwen, met name door het aanmoedigen van people-to-people-acties, en een tweede doelstelling om onderwerpen op het gebied van samenwerking aan te pakken inzake veiligheid, beveiliging, beheer van grensoverschrijdingen en migratie.
- (23)
Het grootste gedeelte van de steun van de Unie moet aan een beperkt aantal beleidsdoelstellingen worden besteed om het effect van Interreg zo groot mogelijk te maken. Synergieën en complementariteit tussen de onderdelen van Interreg moeten worden versterkt.
- (24)
Bepalingen over de voorbereiding, goedkeuring en wijziging van Interreg-programma's, en over territoriale ontwikkeling, over de selectie van concrete acties, over monitoring en evaluatie, over de programma-autoriteiten, over audits van concrete acties en over transparantie en communicatie moeten aan de specifieke kenmerken van de Interreg-programma's worden aangepast in vergelijking met de bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 Die specifieke bepalingen moeten eenvoudig en duidelijk worden gehouden om overregulering en extra administratieve lasten voor de lidstaten en de begunstigden te voorkomen.
- (25)
De tijdens de programmeringsperiode 2014–2020 vastgestelde bepalingen over de criteria op grond waarvan concrete acties als echt gezamenlijk en coöperatief kunnen worden beschouwd, over het partnerschap binnen een concrete Interreg-actie en over de verplichtingen van de hoofdpartner moeten blijven gelden. Interreg-partners moeten samenwerken bij de ontwikkeling en de uitvoering alsmede op het gebied van personeelsvoorziening en van financiering of beide en als het gaat om de samenwerking van de ultraperifere gebieden, in twee van deze vier samenwerkingsdimensies, aangezien het eenvoudiger moet worden steun van het EFRO en van externe financieringsinstrumenten van de Unie zowel op programmaniveau als op het niveau van een concrete actie te combineren.
- (26)
In programma's voor grensoverschrijdende samenwerking vormen people-to-people- en kleinschalige projecten belangrijke en succesvolle instrumenten, met een grote Europese meerwaarde, om grensobstakels en grensoverschrijdende obstakels uit de weg te ruimen, lokale interpersoonlijke contacten te bevorderen en grensgebieden en hun burgers dichter bij elkaar te brengen. Deze projecten hebben tot dusver steun gekregen via fondsen voor kleinschalige projecten of soortgelijke instrumenten, hoewel ze nooit het onderwerp zijn geweest van specifieke bepalingen, en daarom is het nodig de regels voor die fondsen te verduidelijken. Om de meerwaarde en voordelen van people-to-people- en kleinschalige projecten te behouden, ook in verband met lokale en regionale ontwikkeling, en ter vereenvoudiging van het beheer van de financiering van kleine projecten door de eindontvangers, die vaak niet vertrouwd zijn met het aanvragen van Uniefinanciering, moet onder een bepaalde drempel het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en vaste bedragen verplicht worden gesteld.
- (27)
Vanwege de deelname van meer dan één lidstaat en de daaruit voortvloeiende hogere administratieve kosten, onder meer voor regionale contactpunten ook bekend als ‘steunpunten’, die belangrijke contactpunten zijn voor projectaanvragers en -uitvoerders en derhalve fungeren als rechtstreeks verbindingspunt met de gezamenlijke secretariaten of de relevante autoriteiten, maar in het bijzonder ook voor controles en vertaling, moet het maximumbedrag van de uitgaven voor technische bijstand hoger zijn dan in het kader van de doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’. Ter compensatie van de hogere administratieve kosten moeten de lidstaten worden aangespoord om de administratieve lasten van de uitvoering van gezamenlijke projecten waar mogelijk te verminderen. Voorts moeten Interreg-programma's met beperkte steun van de Unie of externe grensoverschrijdende Interreg-programma's een bepaald minimumbedrag voor technische bijstand ontvangen om voldoende financiering voor doeltreffende activiteiten inzake technische bijstand te garanderen, onder meer voor regionale filialen van gezamenlijke secretariaten en contactpunten die zijn opgezet om de afstand tot potentiële begunstigden en partners te verkleinen.
- (28)
Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (14) moet deze verordening worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvereisten verzamelde informatie, waarbij echter administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van de financiering in de praktijk te evalueren.
- (29)
Op basis van tijdens de programmeringsperiode 2014–2020 opgedane ervaringen moet het systeem waarbij een duidelijke hiërarchie van subsidiabiliteitsregels voor uitgaven is vastgesteld, worden voortgezet, waarbij het beginsel wordt gehandhaafd dat subsidiabiliteitsregels voor uitgaven op Unieniveau of voor een Interreg-programma in hun geheel worden vastgesteld ter voorkoming van mogelijke tegenstrijdigheden of inconsistenties tussen verschillende verordeningen dan wel tussen Unierecht en nationaal recht. Aanvullende regels die door één lidstaat zijn vastgesteld en alleen op de begunstigden in die lidstaat van toepassing zijn, moeten tot een strikt minimum worden beperkt. Met name de voor de programmeringsperiode 2014–2020 vastgelegde Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie (15) moeten in deze verordening worden geïntegreerd.
- (30)
De lidstaten moeten worden aangemoedigd om de taken van de beheerautoriteit toe te vertrouwen aan een EGTS of om zo'n groepering, net als andere grensoverschrijdende juridische entiteiten, verantwoordelijk te stellen voor het beheer van een subprogramma, een geïntegreerde territoriale investering of een of meer fondsen voor kleinschalige projecten of als enige partner te laten optreden. In dat verband moet een grensoverschrijdende juridische entiteit, die ook een Euregio kan zijn, worden opgericht en rechtspersoonlijkheid hebben op grond van het recht van een van de deelnemende landen, en moet worden toegestaan dat regionale en lokale autoriteiten van alle deelnemende landen daaraan deelnemen.
- (31)
Om de voor de programmeringsperiode 2014–2020 ingestelde betalingsketen voort te zetten, namelijk van de Commissie via de certificeringsautoriteit naar de hoofdpartner, moet die betalingsketen onder de boekhoudfunctie worden voortgezet. De steun van de Unie moet aan de hoofdpartner worden betaald, tenzij dit tussen de hoofdpartner en de andere partners tot dubbele vergoedingen leidt voor omzetting naar euro's en terug naar een andere valuta, of andersom. Tenzij anders bepaald moet de hoofdpartner erop toezien dat de andere partners het totale bedrag van de bijdrage uit het respectieve EU-fonds integraal ontvangen binnen de door alle partners overeengekomen termijn en volgens dezelfde procedure als die welke voor de hoofdpartner geldt.
- (32)
Op grond van artikel 63, lid 9, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) (het ‘Financieel Reglement’) moet in sectorspecifieke regelgeving rekening worden gehouden met de behoeften van Interreg-programma's, met name wat betreft de auditfunctie. De bepalingen over het jaarlijks auditadvies, het jaarlijkse controleverslag en de audits van concrete acties moeten derhalve worden vereenvoudigd en worden aangepast aan die programma's waarbij meer dan één lidstaat is betrokken.
- (33)
Met betrekking tot de terugvordering wegens onregelmatigheden moet een duidelijke keten van financiële aansprakelijkheid worden vastgesteld van de enige partner of van andere partners via de hoofdpartner en de beheerautoriteit naar de Commissie. Er moet een bepaling worden opgenomen betreffende de aansprakelijkheid van lidstaten, derde landen, partnerlanden of LGO's indien terugvordering van de enige partner, van andere partners of van de hoofdpartner niet lukt, in de zin dat de lidstaat dan de beheerautoriteit vergoedt. In het kader van Interreg-programma's is er dus geen ruimte voor oninbare bedragen op het niveau van begunstigden. De regels moeten echter worden verduidelijkt voor het geval dat een lidstaat, derde land, partnerland of LGO de beheerautoriteit niet vergoedt. Ook de verplichtingen van de hoofdpartner wat terugvordering betreft moeten worden verduidelijkt.
- (34)
Om zowel in de deelnemende lidstaten als in derde landen, partnerlanden of LGO's een grotendeels gemeenschappelijk geheel van regels toe te passen, moet deze verordening ook van toepassing zijn op de deelname van derde landen, partnerlanden of LGO's, tenzij er in een specifiek hoofdstuk van deze verordening specifieke regels zijn vastgelegd. In derde landen, partnerlanden of LGO's kunnen vergelijkbare tegenhangers van Interreg-programma-autoriteiten bestaan. Uitgaven moeten subsidiabel worden vanaf de ondertekening van de financieringsovereenkomst door het betrokken derde land, partnerland of LGO. Aanbestedingen voor begunstigden in het derde land, partnerland of LGO moeten voldoen aan de regels voor aanbestedingen voor extern optreden als bepaald in het Financieel Reglement. Voor de sluiting van een financieringsovereenkomst met elk van de derde landen, partnerlanden of LGO's, alsmede van de overeenkomst tussen de beheerautoriteit en elk derde land, partnerland of LGO betreffende steun uit een extern financieringsinstrument van de Unie of, in geval van een andere overdracht van een extra bijdrage van een derde land, partnerland of LGO naar het Interreg-programma dan nationale medefinanciering moeten de procedures worden vastgelegd.
- (35)
Hoewel Interreg-programma's waaraan derde landen, partnerlanden of LGO's deelnemen, in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd, moet het mogelijk zijn om samenwerking van de ultraperifere gebieden in indirect beheer uit te voeren. Over hoe die programma's geheel of gedeeltelijk in indirect beheer moeten worden uitgevoerd, moeten specifieke regels worden opgesteld.
- (36)
Op basis van de tijdens de programmeringsperiode 2014–2020 opgedane ervaringen met grote infrastructuurprojecten in het kader van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Europees nabuurschapsinstrument vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad (17) moeten de procedures worden vereenvoudigd. De Commissie moet zich evenwel bepaalde rechten voorbehouden betreffende de selectie van die projecten.
- (37)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de lijsten van Interreg-programmagebieden die steun moeten krijgen en de lijst van het totale bedrag aan steun van de Unie voor elk Interreg-programma vast te stellen en te wijzigen. Tevens moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om de meerjarige strategiedocumenten vast te stellen voor Interreg-programma's die door een extern financieringsinstrument van de Unie worden ondersteund. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (18). Hoewel die handelingen van algemene aard zijn, moet de raadplegingsprocedure worden gevolgd, aangezien zij alleen de technische uitvoering van de bepalingen betreffen. Indien van toepassing, moeten de meerjarige strategiedocumenten voor Interreg-programma's die door een extern financieringsinstrument worden ondersteund, ook de procedure van de IPA III-verordening en Verordening (EU) 2021/947 eerbiedigen.
- (38)
Om eenvormige voorwaarden voor de goedkeuring van Interreg-programma's en wijzigingen daarvan te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Indien van toepassing, moeten externe grensoverschrijdende Interreg- programma's voldoen aan de comitéprocedures die in de IPA III-verordening en in Verordening (EU) 2021/947 zijn vastgesteld betreffende het eerste goedkeuringsbesluit van die programma's.
- (39)
Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
- (40)
Gelet op de vaststelling van deze verordening na het begin van de programmeringsperiode, en rekening houdend met de noodzaak om Interreg op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze uit te voeren, alsmede om een snelle uitvoering ervan mogelijk te maken, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekenmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
- (41)
Daar het doel van deze verordening, namelijk het stimuleren van samenwerking tussen lidstaten en tussen lidstaten en derde landen, partnerlanden of LGO's, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om dit doel te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 440 van 6.12.2018, blz. 116.
PB C 86 van 7.3.2019, blz. 137.
Standpunt van het Europees Parlement van 26 maart 2019 (PB C 108 van 26.3.2021, blz. 247) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 27 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 23 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer- en visabeleid (zie bladzijde 159 van dit Publicatieblad).
Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (zie bladzijde 60 van dit Publicatieblad).
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).
Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — ‘Global Europe’, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).
Besluit 2013/755/EU van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (‘LGO-besluit’) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).
Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).
Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
Verordening (EU)2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot vaststelling van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).
PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 481/2014 van de Commissie van 4 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot specifieke regels betreffende de subsidiabiliteit van de uitgaven voor samenwerkingsprogramma's (PB L 138 van 13.5.2014, blz. 45).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27).
Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).