Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 126ni [Vordering tot bewaring van gegevens]
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2019
- Bronpublicatie:
27-06-2018, Stb. 2018, 322 (uitgifte: 21-09-2018, kamerstukken: 34372)
- Inwerkingtreding
01-03-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-02-2019, Stb. 2019, 67 (uitgifte: 21-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde gegevens die ten tijde van de vordering zijn opgeslagen in een geautomatiseerd werk en waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in het bijzonder vatbaar zijn voor verlies of wijziging, vorderen dat deze gegevens gedurende een periode van ten hoogste negentig dagen worden bewaard en beschikbaar gehouden. De vordering kan niet worden gericht tot de verdachte.
2.
Indien de vordering is gericht tot de aanbieder van een communicatiedienst in de zin van artikel 138g en de vordering betrekking of mede betrekking heeft op gegevens als bedoeld in artikel 126n, eerste lid, is de aanbieder verplicht zo spoedig mogelijk de gegevens te verschaffen die nodig zijn om de identiteit te achterhalen van andere aanbieders van wier dienst bij de communicatie gebruik is gemaakt.
3.
De vordering wordt schriftelijk of mondeling gedaan. Indien de vordering mondeling wordt gedaan, doet de officier van justitie de vordering zo spoedig mogelijk op schrift stellen en doet hij binnen drie dagen nadat de vordering mondeling is gedaan, een gewaarmerkt afschrift daarvan verstrekken aan degene tot wie de vordering is gericht. Bij de vordering en bij het op schrift stellen daarvan worden vermeld:
- a.
een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de gegevens die beschikbaar moeten worden gehouden;
- b.
het tijdstip van de vordering;
- c.
de titel van de vordering;
- d.
de periode gedurende de welke de gegevens beschikbaar moeten blijven, en
- e.
of het tweede lid van toepassing is.
4.
De officier van justitie doet van de vordering en, indien deze mondeling plaatsvond, van de schriftelijke vastlegging daarvan een proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
- a.
de gegevens, bedoeld in het derde lid;
- b.
het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte; en
- c.
de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
5.
De vordering kan ten hoogste eenmaal worden verlengd voor een periode van ten hoogste negentig dagen. Het tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.