Einde inhoudsopgave
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Artikel 13j [Overgang deelneming in het kader van splitsing]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Redactionele toelichting
Vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 01-01-2021.
- Bronpublicatie:
16-12-2020, Stb. 2020, 539 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken: 35568)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2020, Stb. 2020, 539 (uitgifte: 23-12-2020, kamerstukken: 35568)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Fusie en splitsing
Vennootschapsbelasting / Deelnemingsvrijstelling
1
Indien vermogen van een rechtspersoon waarin de belastingplichtige een deelneming heeft, in het kader van een splitsing onder algemene titel overgaat, wordt de in artikel 3.56, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde vervreemding van aandelen en schuldvorderingen geacht te hebben plaatsgevonden aan een met de belastingplichtige en de splitsende rechtspersoon verbonden lichaam.
2.
Het voor de aandelen in de verkrijgende rechtspersonen opgeofferde bedrag, bedoeld in artikel 13d, vijfde lid, wordt gesteld op een evenredig gedeelte van het voor de aandelen in de splitsende rechtspersoon opgeofferde bedrag. Indien de waarde in het economische verkeer van de aandelen in de splitsende rechtspersoon ten tijde van de splitsing lager is dan het voor die aandelen opgeofferde bedrag, wordt, in afwijking van de eerste zin, het voor de aandelen in de verkrijgende rechtspersonen opgeofferde bedrag gesteld op een evenredig gedeelte van die waarde in het economische verkeer. Indien de splitsende rechtspersoon na de splitsing blijft bestaan, wordt het voor de aandelen in de splitsende rechtspersoon opgeofferde bedrag verminderd met het evenredige gedeelte, bedoeld in de eerste zin.
3.
Een geldlening waarop artikel 10a, eerste lid, van toepassing is en die verband houdt met de aandelen die de belastingplichtige in de splitsende rechtspersoon heeft, wordt geacht verband te houden met de aandelen die de belastingplichtige direct na de splitsing heeft op de bij de splitsing betrokken rechtspersonen.
4
Indien het voordeel bij de splitsing ingevolge artikel 3.56, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet in aanmerking wordt genomen:
- a.
treden de aandelen die de belastingplichtige direct na de splitsing in de splitsende en verkrijgende rechtspersonen heeft, ingeval deze een deelneming vormen, in de plaats van de aandelen die de belastingplichtige ten tijde van de splitsing in de splitsende rechtspersoon heeft;
- b.
worden de aandelen die de belastingplichtige direct na de splitsing in de splitsende- en de verkrijgende rechtspersonen heeft, voorzover deze geen deelneming vormen, in afwijking in zoverre van het derde lid van het genoemde artikel, te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer verminderd met het voordeel dat niet in aanmerking is genomen.
5
De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien in het kader van de splitsing aandelen worden uitgereikt:
- a.
aan een ander lichaam dan de belastingplichtige of
- b.
door een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon op wie de vermogensbestanddelen onder algemene titel overgaan.