Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 16-04-1993
- Bronpublicatie:
05-04-1993, PbEG 1993, L 95 (uitgifte: 21-04-1993, regelingnummer: 93/13/EEG)
- Inwerkingtreding
16-04-1993
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-1993, PbEG 1993, L 95 (uitgifte: 21-04-1993, regelingnummer: 93/13/EEG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
2.
Een beding wordt steeds geacht niet het voorwerp van afzonderlijke onderhandeling te zijn geweest wanneer het, met name in het kader van een toetredingsovereenkomst, van tevoren is opgesteld en de consument dientengevolge geen invloed op de inhoud ervan heeft kunnen hebben.
Het feit dat sommige onderdelen van een beding of een afzonderlijk beding het voorwerp zijn geweest van een afzonderlijke onderhandeling sluit de toepassing van dit artikel op de rest van een overeenkomst niet uit, indien de globale beoordeling leidt tot de conclusie dat het niettemin gaat om een toetredingsovereenkomst.
Wanneer de verkoper stelt dat een standaardbeding het voorwerp is geweest van afzonderlijke onderhandeling, dient hij dit te bewijzen.
3.
De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.