Ktg. Groningen, 17-06-2009, nr. 329447CVEXPL07-6601
ECLI:NL:RBGRO:2009:BJ4538
- Instantie
Kantongerecht Groningen
- Datum
17-06-2009
- Zaaknummer
329447CVEXPL07-6601
- LJN
BJ4538
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Agrarisch recht / Dierenwelzijn
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2009:BJ4538, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 17‑06‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2009/689
JIN 2009/754
AR-Updates.nl 2009-0609
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0609
Uitspraak 17‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Verzwijging arbeidsongeschiktheid bij indienstreding. Werknemer hoefde daar in het kader van 7:629 lid 3 BW geen melding van te maken. Verzwijgen heeft geen gevolgen voor loonaanspraken. Wel had de werknemer in het kader van goed werknemersschap informatie moeten verstrekken op het moment dat hij weer arbeidsongeschikt werd, zulks om schade voor de werkgever te voorkomen.
RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 329447 CV EXPL 07-6601
Vonnis d.d. 17 juni 2009
inzake
Aloysius Clemens Maria Bast,
wonende te Winsum,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen Bast,
gemachtigde mr. B.H. Werink, advocaat te Groningen (postbus 1509, 9701 BM),
en
Willem Corbier, h.o.d.n. Corbier Betimmeringen,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen Corbier,
gemachtigde mr. A.G.M. Abeln, advocaat te Groningen, Lopende Diep Noordzijde 1, 9712 NV.
PROCESGANG
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie
- akte, tevens conclusie vermindering van eis in reconventie
- conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie
- conclusie van dupliek in reconventie
Ingevolge het tussenvonnis van 12 september 2007 heeft op 7 november 2007 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarvan heeft de griffier aantekening gehouden.
Partijen hebben producties overgelegd.
Vonnis is (nader) bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. De feiten
1.1 Bast is op 5 maart 2001 als allround meubelmaker in dienst getreden van Corbier. Het overeengekomen loon bedroeg laatstelijk € 1.237,22 bruto per maand, vermeerderd met € 78,20 ZVW bijdrage.
1.2 Ten tijde van zijn indiensttreding was Bast gedeeltelijk arbeidsongeschikt als bedoeld in de WAO als gevolg van fysieke beperkingen (arm- en nekklachten). Bast heeft Corbier daarover niet geïnformeerd.
1.3 Op 18 oktober 2004 is Bast ziek uitgevallen in verband met psychische klachten. Zijn arbeidsongeschiktheid ten aanzien van de bedongen arbeid heeft, in ieder geval, voortgeduurd tot 18 oktober 2006.
1.4 Vanaf augustus 2006 heeft Corbier geen loon en vakantiegeld aan Bast uitbetaald.
1.5 Ingevolge artikel 29b van de Ziektewet heeft een zogeheten arbeidsgehandicapte recht op een uitkering krachtens de Ziektewet indien deze binnen 5 jaar na indiensttreding ziek wordt in zijn nieuwe functie.
1.6 Bij beslissing d.d. 12 januari 2007 van het UWV is Bast per 1 oktober 2006 een dergelijke uitkering toegekend. Corbier heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van die toekenning. Bij beslissing van 25 september 2008 heeft UWV kenbaar gemaakt alsnog ziekengeld aan hem te zullen uitkeren over de periode 31 augustus 2005 tot 2 oktober 2006.
2. Het standpunt van Bast
2.1 Hij heeft in conventie betoogd dat hij aanspraak kan maken op loon en vakantiegeld tot en met 8 december 2006.
2.2 In reconventie heeft hij gesteld dat op hem geen mededelingsplicht jegens Corbier rustte met betrekking tot zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de onderhavige dienstbetrekking, alsmede dat zijn recente uitval geen verband hield met de beperkingen die in 1993 hebben geleid tot zijn gedeeltelijke afkeuring als bedoeld in de WAO. Hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in reconventie.
3. Het standpunt van Corbier
3.1 In conventie heeft hij naar voren gebracht dat de loonaanspraken van Bast niet kunnen worden gehonoreerd, nu deze zijn mededelingsplicht omtrent zijn gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geschonden.
3.2 In reconventie heeft Corbier zich op het standpunt gesteld dat hij in de periode
18 oktober 2004 tot augustus 2006 onverschuldigd loon aan Bast heeft betaald en voorts dat hij in het kader van de re-integratie van Bast en ter zake van het alsnog verkrijgen van een ziektewetuitkering van Bast kosten heeft moeten maken, welke voor diens rekening moeten komen.
4. De vorderingen
4.1 Bast heeft gevorderd om Corbier te veroordelen tot betaling van het hem toekomende loon van € 1.237,22 per maand over de periode augustus 2006 tot en met 8 december 2006, vermeerderd met 8% vakantiegeld over de periode 1 juni 2006 tot en met 8 december 2006, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, een en ander kosten rechtens.
4.2 Corbier heeft gevorderd om Bast te veroordelen tot betaling van € 21.390,00 ter zake van onverschuldigd betaald loon en € 5.349,00 in verband met gemaakte kosten, vermeerderd met de wettelijke rente, kosten rechtens.
5. De beoordeling
In conventie
5.1 Ingevolge artikel 7:629 lid 1 BW behoudt Bast voor een tijdvak van 104 weken in beginsel recht op 70% van zijn loon nu hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij daartoe in verband met ongeschiktheid wegens ziekte verhinderd was.
5.2 Voormeld beginsel lijdt onder meer uitzondering indien de ziekte het gevolg is van een gebrek waarover de werknemer in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd.
5.3 Laatstbedoelde uitzonderingssituatie doet zich hier evenwel niet voor. Als vaststaand moet immers worden aangenomen dat de beperkingen van Bast bij aanvang van de dienstbetrekking fysiek van aard waren en dat hij met psychische klachten in verband met privé omstandigheden is uitgevallen. Tot zijn ziekmelding heeft Bast de bedongen arbeid bovendien naar behoren verricht.
5.4 Niet gezegd kan derhalve worden dat Bast ten tijde van diens sollicitatiegesprek gezondheidsklachten had waarvan hij wist of had moeten begrijpen dat die hem ongeschikt maakten voor de functie van meubelmaker. Het beroep van Corbier op artikel 7: 629 lid 3 onder a BW dient dan ook te worden verworpen.
5.5 In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen zal de vordering in conventie worden toegewezen, met dien verstande dat de loonvordering moet worden beperkt tot 70%, waar Bast de stellingen van Corbier daaromtrent niet heeft betwist en deze loonvordering slechts betrekking kan hebben op de periode van 104 weken, welke eindigt op 18 oktober 2006.
5.6 Voorts is tussen partijen in confesso dat Corbier tot en met juni 2006 vakantiegeld heeft betaald, zodat resteert de periode 1 juli 2006 tot 18 oktober 2006.
5.7 Gelet op de aard van de zaak en de rol die Bast daarin, getuige hetgeen daaromtrent in reconventie wordt overwogen, heeft gespeeld, acht de kantonrechter termen aanwezig de wettelijke verhoging te beperken tot 10%.
5.8 Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen zal Bast een herberekening van zijn vordering dienen te maken. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen wordt de zaak naar de rol verwezen, opdat hij ter zake een akte kan nemen. In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
In reconventie
5.9 De kantonrechter verwijst naar en neemt over hetgeen hiervoor in conventie is overwogen en beslist.
5.10 Nu de verzwijging van Bast met betrekking tot zijn medische voorgeschiedenis, gelijk eerder is overwogen, niet rechtstreeks van belang is geweest voor het vervullen van zijn functie kan Corbier niet met vrucht een beroep doen op het bepaalde in artikel 7:629 lid 3 BW. Van onverschuldigde betaling van loon gedurende de periode van ongeschiktheid van Bast, is dan ook geen sprake. Voor zover de vordering van Corbier daarop ziet, zal deze dan ook worden afgewezen.
5.11 Niettemin is de kantonrechter van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden ingevolge artikel 7:611 BW op Bast de rechtsplicht rustte om (in ieder geval) ten tijde van zijn ziekmelding aan Corbier mede te delen dat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt was als bedoeld in de WAO. Bast had zich immers dienen te realiseren dat een dergelijke mededeling van belang kon zijn voor Corbier in verband met diens mogelijke aanspraken op, bijvoorbeeld, betaling van ziekengeld door het UWV. Waar Bast heeft gezwegen waar spreken geboden was heeft hij zich niet als goed werknemer gedragen en is hij aansprakelijk voor de schade die Corbier als gevolg daarvan heeft geleden.
5.12 Corbier heeft die schade begroot op € 5.349,00 in verband met de kosten die hij heeft moeten maken in het kader van een bezwaarschriftprocedure om te bewerkstelligen dat hij alsnog met terugwerkende kracht door het UWV tegemoet werd gekomen in de vorm van betaling van ziekengeld, alsmede ter zake van (extra) kosten voor Arbodiensten, deskundigenonderzoek en -advies en bestede uren van Corbier zelf. Ter onderbouwing van die vordering heeft Corbier de brief van NAG administrateurs & adviseurs d.d. 3 september 2007 in het geding gebracht.
5.13 Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de vordering van Corbier met voormelde brief vooralsnog onvoldoende handen en voeten gekregen. Corbier zal daarom in de gelegenheid worden gesteld zijn vordering nader te concretiseren en te onderbouwen. Teneinde Corbier daartoe in de gelegenheid te stellen zal de zaak naar de rol worden verwezen, opdat ook hij een akte kan nemen.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie
verwijst de zaak naar de rol van 8 juli 2009 voor uitlating Bast als bedoeld in overweging 5.8;
In reconventie
verwijst de zaak naar de rol van 8 juli 2009 voor uitlating Corbier als bedoeld in overweging 5.13;
In conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2009 in aanwezigheid van de griffier.