ABRvS, 25-09-2013, nr. 201301980/1/A2
ECLI:NL:RVS:2013:1278
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-09-2013
- Zaaknummer
201301980/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:1278, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑09‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2015/45 met annotatie van T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik
JB 2013/208 met annotatie van J.J.J. Sillen
Uitspraak 25‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 april 2012 heeft de Belastingdienst, voor zover thans van belang, geweigerd aan [appellante] voorschotten huurtoeslag voor het jaar 2012 te verlenen.
201301980/1/A2.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2013 in zaken nrs. 12/8412 en 12/8413 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2012 heeft de Belastingdienst, voor zover thans van belang, geweigerd aan [appellante] voorschotten huurtoeslag voor het jaar 2012 te verlenen.
Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Belastingdienst heeft daarop desgevraagd een schriftelijke reactie gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft eenieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 14 moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan.
2. [appellante] heeft voor het berekeningsjaar 2012 huurtoeslag aangevraagd.
De Belastingdienst heeft bij het na bezwaar gehandhaafde besluit van 21 april 2012 bepaald dat [appellante] geen recht heeft op voorschotten huurtoeslag, omdat zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daaraan heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat uit de van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ontvangen gegevens blijkt dat aan [appellante] verblijfstitelcode 98 is toegekend, hetgeen betekent dat zij geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. De weigering [appellante] voorschotten huurtoeslag toe te kennen, is niet in strijd met de artikelen 8 en 14 van het EVRM, aldus de Belastingdienst.
3. [appellante] heeft de Burundese nationaliteit. Zij heeft twee kinderen, [kind A] en [kind B], geboren op 17 augustus 2006, onderscheidenlijk 13 augustus 2010.
4. In hoger beroep is niet langer in geschil dat [appellante], gelet op de haar bij besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 28 februari 2013 met terugwerkende kracht verleende verblijfsvergunning, met ingang van 1 juni 2012 aanspraak heeft op voorschotten huurtoeslag.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de weigering voorschotten huurtoeslag toe te kennen op zichzelf niet leidt tot een inbreuk op artikel 8 van het EVRM, nu niet is gebleken dat zij door die weigering niet in staat is haar gezinsleven voort te zetten. Zij voert aan dat de rechtbank, gelet op het in die verdragsbepaling vervatte recht op respect voor privéleven, aldus heeft miskend dat de Staat een bijzondere zorgplicht heeft ten opzichte van kwetsbare personen, zoals minderjarige kinderen.
5.1. De Afdeling ziet aanleiding haar rechtspraak over het al dan niet toekennen van (voorschotten) huurtoeslag in het licht van de artikelen 8 en 14 van het EVRM te preciseren door wat betreft deze besluiten aan te sluiten bij haar uitspraken van 22 december 2010 in zaak nr. 201202839/1/A2.
5.2. Aan het door de Belastingdienst toegepaste artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 ligt het koppelingsbeginsel ten grondslag. De Afdeling verwijst hiervoor naar de eerdergenoemde uitspraken van 22 december 2010 en van 13 februari 2013. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Koppelingswet (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, blz. 1 en 2) strekt het in deze wet neergelegde koppelingsbeginsel ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen, te koppelen aan rechtmatig verblijf in Nederland. Het koppelingsbeginsel heeft tot doel te voorkomen dat illegale vreemdelingen door ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun wederrechtelijke verblijf of het verwerven van de schijn van legaliteit. Daarnaast is het erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling die procedeert voor een verblijfsvergunning gaandeweg in staat blijkt een zodanig sterke rechtspositie op te bouwen - of de schijn van een dergelijke positie - dat hij na ommekomst van de procedure zo goed als onuitzetbaar blijkt.
5.3. Onder verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van 22 december 2010 wordt overwogen dat, gezien het met het koppelingsbeginsel nagestreefde doel, dit beginsel op zichzelf een redelijke en objectieve rechtvaardiging vormt voor het gemaakte onderscheid tussen enerzijds een Nederlander of een vreemdeling met een verblijfsrecht ingevolge artikel 8, aanhef en onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 en anderzijds een vreemdeling - zoals [appellante] - die niet over een zodanig verblijfsrecht beschikt.
5.4. Over het betoog van [appellante] dat artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 14 van het EVRM, gelet op de omstandigheden van haar geval, leidt tot een positieve verplichting van de Belastingdienst om haar voorschotten huurtoeslag toe te kennen, wordt allereerst overwogen dat de rechter dient te beoordelen of de Belastingdienst alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Indien dit het geval is, staat vervolgens ter beoordeling of de Belastingdienst zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geleid tot een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij respectering van diens privéleven dan wel bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
5.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, onder andere in de eerdergenoemde uitspraken van 22 december 2010 en 13 februari 2013, vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet wettelijke voorschriften geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een eenieder verbindende bepaling van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Het niet toekennen van voorschotten huurtoeslag kan onder zeer bijzondere omstandigheden in het concrete geval worden aangemerkt als strijdig met het non-discriminatiebeginsel van artikel 14 van het EVRM in samenhang met het in artikel 8 van dat verdrag besloten liggende recht op respect voor het privéleven dan wel het familie- en gezinsleven, in welk geval de desbetreffende bepaling buiten toepassing gelaten moet worden. Gelet op het ingrijpende effect dat de weigering van voorschotten huurtoeslag kan hebben, dient de Belastingdienst een gemotiveerd beroep op zeer bijzondere omstandigheden zelfstandig te beoordelen.
5.4.2. [appellante] wijst op haar vluchtverhaal en de omstandigheden waaronder zij in Burundi heeft verkeerd. Verder voert zij aan dat zij aan aids lijdt, dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag haar een bijstandsuitkering verstrekt, dat zij twee minderjarige kinderen heeft en dat er een vrijwillige uithuisplaatsing van haar dochter [kind A] heeft plaatsgevonden.
5.5. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de weigering voorschotten huurtoeslag te verlenen niet strijdig is met artikel 8, gelezen in verbinding met artikel 14 van het EVRM. De door [appellante] aangevoerde omstandigheden zijn niet aan te merken als zodanig bijzonder dat van het niet toekennen van voorschotten huurtoeslag afgezien had moeten worden. Bovendien zijn de aangevoerde omstandigheden niet onderbouwd met concrete gegevens. De aangevoerde omstandigheden nopen daarom niet tot het buiten toepassing laten van artikel 10 van de Vw 2000.
5.6. Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
85-710.