Rb. Zeeland-West-Brabant, 27-03-2015, nr. AWB - 14 , 4427
ECLI:NL:RBZWB:2015:2051
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
27-03-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 4427
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:2051, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27‑03‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 3.156 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑03‑2015
Inhoudsindicatie
VAR. Belanghebbende verleent palliatieve thuiszorg. Deze werkzaamheden zijn door hem via een zorgaanbieder verricht en betreffen AWBZ-zorg in natura. Belanghebbende stelt dat aan hem een VAR winst uit onderneming verstrekt had moeten worden in plaats van een VAR loon uit dienstbetrekking. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de werkzaamheden die belanghebbende via een zorgaanbieder heeft verricht niet worden aangemerkt als te zijn verricht in de zelfstandige uitoefening van een beroep. Het beroep is ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/4427
uitspraak van 27 maart 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/coördinatiepunt VAR,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 8 juli 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking als bedoeld in artikel 3.156, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Verklaring arbeidsrelatie) met kenmerk VAR[kenmerk].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Dongen, en namens de inspecteur, [verweerder].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1.
In 2013 is belanghebbende gestart met werkzaamheden die bestaan uit het verzorgen en begeleiden van cliënten in de thuissituatie die in de laatste fase van hun leven zijn. Belanghebbende staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam: [handelsnaam belanghebbende].
2.2.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2013 een aanvraag gedaan voor een Verklaring arbeidsrelatie (hierna: VAR). In deze aanvraag heeft belanghebbende de betreffende werkzaamheden omschreven als “zorgverlener in de thuiszorg”. Aan belanghebbende is toen een VAR winst uit onderneming (hierna: WUO) verstrekt. Het aanvraagformulier is door de inspecteur niet aan een nader onderzoek onderworpen.
2.3.
Op 14 november 2013 heeft de inspecteur van belanghebbende een aanvraag ontvangen voor een VAR-beschikking voor het jaar 2014. In de aanvraag heeft belanghebbende de desbetreffende werkzaamheden omschreven als: “het verzorgen en begeleiden van cliënten in de thuissituatie die in de laatste fase van hun leven zijn, ADL en medicatie aanreiken (zorg in natura)”. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur belanghebbende een vragenformulier gezonden dat op 23 december 2013 ingevuld en voorzien van bijlagen retour is ontvangen. Voor zover hier van belang heeft belanghebbende op de vragen het volgende geantwoord:
- dat hij AWBZ-zorg in natura verricht;
- dat hij een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten;
- dat hij niet rechtstreeks overeenkomsten met het zorgkantoor sluit;
- dat hij niet rechtstreeks wordt uitbetaald door de opdrachtgevers, maar dat hij wordt uitbetaald via het zorgkantoor;
- dat hij mondeling reclame maakt;
- dat hij geen website heeft.
Als bijlage heeft hij onder andere een zorgovereenkomst meegezonden die is opgesteld door [zorginstelling A]. [zorginstelling A], althans [zorginstelling A], is een zogenoemde toegelaten zorginstelling als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen.
2.4.
Met dagtekening 28 januari 2014 is aan belanghebbende een VAR loon uit dienstbetrekking verstrekt. Bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2014 heeft de inspecteur het bezwaar daartegen afgewezen.
2.5.
In geschil is de juistheid van de door de inspecteur afgegeven verklaring. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door belanghebbende behaalde voordelen uit de bij de aanvraag omschreven werkzaamheden moeten worden aangemerkt als WUO. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend. Belanghebbende heeft daarbij een beroep gedaan op schending van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Belang
2.6.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende geen belang heeft bij de onderhavige procedure omdat de situatie in 2015 is gewijzigd. Deze stelling faalt. Ingevolge het voorstel van de Wet invoering Beschikking geen loonheffingen is de geldigheidsduur van de VAR-verklaringen voor het jaar 2014 verlengd tot de datum van inwerkingtreding van de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende wet. Nu niet valt uit te sluiten dat belanghebbende in 2015 hetzelfde soort van werkzaamheden onder overeenkomstige condities gaat verrichten als waar de onder 2.3 vermelde aanvraag betrekking op heeft, heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank nog steeds belang bij het voeren van de onderhavige procedure.
Winst uit onderneming
2.7.
Ingevolge artikel 3.5 van de Wet IB 2001 wordt onder onderneming mede verstaan: het zelfstandig uitgeoefend beroep, en onder ondernemer mede verstaan: de beoefenaar van een zelfstandig beroep. Van de zelfstandige uitoefening van een beroep door een belastingplichtige die werkzaamheden verricht als belanghebbende, is sprake indien deze de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening verricht en daarbij ondernemersrisico loopt (vgl. BNB 1992/370). Voor het antwoord op de vraag of een ondernemersrisico zich voordoet, is van belang of belanghebbende voor de verwerving van opbrengsten afhankelijk is van het zelfstandig aantrekken van cliënten. Voorts is voor het antwoord op bedoelde vraag van belang of in het kader van de beroepsuitoefening risico's van enige betekenis worden gelopen ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen of ter zake van debiteuren.
2.8.
Vaststaat dat de werkzaamheden die belanghebbende via [zorginstelling A] (dan wel een daarmee vergelijkbare zorgaanbieder, zoals [zorginstelling B]) verrichtte AWBZ-zorg in natura betroffen die door zorginstellingen in de zin van de Wet toelating zorginstellingen aan afnemers van die zorg werd aangeboden.
2.9.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ; tekst 2014) wordt onder een zorgaanbieder verstaan: een instelling of persoon die zorg als bedoeld in artikel 6 van de AWBZ verleent. Onder een instelling wordt ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel e, ten eerste, van de AWBZ verstaan: een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen.
2.10.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de AWBZ wendt de verzekerde die zijn aanspraak op zorg tot gelding wil brengen zich daartoe tot een zorgaanbieder naar eigen keuze, met wie de zorgverzekeraar waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 15 heeft gesloten. Een aanspraak als bedoeld in de vorige volzin kan uitsluitend tot gelding worden gebracht bij een zorgaanbieder die is gevestigd binnen het grondgebied van het Europese deel van Nederland, de staten behorende tot de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland en die de zorg waarop aanspraak bestaat levert binnen het desbetreffende grondgebied.
2.11.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet toelating zorginstellingen moet een organisatorisch verband dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van instellingen die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 6 van de AWBZ of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, voor het verlenen van die zorg een toelating hebben van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Krachtens het tweede lid kan aan instellingen met een winstoogmerk slechts toelating worden verleend, indien die instelling behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
2.12.
Deze regelgeving brengt mee dat de zorg niet onder eigen naam, voor eigen verantwoordelijkheid en voor eigen risico door belanghebbende aan de afnemers ervan kan zijn aangeboden, nu dit door voormelde zorginstellingen is geschied. Aangezien uit de toepasselijke wetgeving voortvloeit dat de AWBZ-zorg, waarop belanghebbendes werkzaamheden zien, niet door hem als ondernemer aan de zorgafnemers kan zijn verstrekt, kan de inhoud van de in 2.3 vermelde overeenkomst daaraan niet afdoen. Daarbij komt dat – naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld – de geldstroom voor de onderhavige AWBZ-zorg in natura van het zorgkantoor loopt naar de zorgaanbieder [zorginstelling A] en dat daarvoor reeds op voorhand een budget beschikbaar is gesteld. Van een risico van enige betekenis ter zake van debiteuren kan dan niet worden gesproken. Op grond van een en ander kunnen de door belanghebbende via [zorginstelling A] verrichte werkzaamheden derhalve niet worden aangemerkt als te zijn verricht in de zelfstandige uitoefening van een beroep.
Vertrouwensbeginsel
2.13.
In artikel 3.156, vierde lid, van de Wet IB 2001 is bepaald dat de VAR-beschikking voor een termijn van ten hoogste één kalenderjaar geldt. Dit betekent dat de inspecteur de bevoegdheid heeft om elk jaar opnieuw de VAR-aanvraag te beoordelen en er niet een automatisch recht bestaat op dezelfde VAR als het jaar daarvóór. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is onvoldoende dat de inspecteur een eerder verzoek van belanghebbende om een bepaalde VAR heeft gevolgd, omdat de omstandigheid dat de inspecteur het verzoek van belanghebbende heeft gevolgd bij belanghebbende redelijkerwijs niet de indruk heeft kunnen wekken dat de inspecteur bewust en weloverwogen zijn standpunt heeft bepaald.
Gelijkheidsbeginsel
2.14.
Belanghebbende heeft gesteld dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat slechts drie van de ongeveer 150 zelfstandigen die in de regio werkzaam zijn in de palliatieve zorg, geen VAR-WUO hebben gekregen.
2.15.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien a. de inspecteur een begunstigend beleid voert, b. ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of c. de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt waaruit volgt dat sprake is van een begunstigend beleid of een oogmerk tot begunstiging. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat in de meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. De enkele stelling van belanghebbende dat sprake is van gelijke gevallen, is immers onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Slot
2.16.
Gelet op het vorenstaande is aan belanghebbende terecht geen VAR-WUO verstrekt en is het beroep ongegrond verklaard.
2.17.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2015 door mr. J.W.M. Tijnagel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.