NJB 2019/1276:Grondslag van de ontnemingsbeslissing, art. 511e lid 1 aanheft en onder a Sv: anders dan in de hoofdzaak, waarin op de grondslag van de tenlastelegging moet worden beraadslaagd en beslist, vormt volgens voormelde bepaling in ontnemingszaken de ontnemingsvordering niet de grondslag waarop de rechter heeft te beslissen, maar slechts de aanleiding voor zijn beslissing over de ontneming. Ingevolge datzelfde voorschrift gaat die beraadslaging in ontnemingszaken over de vraag of de in art. 36e Sr bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten. De rechter kan ter zake van de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36e Sr een hoger bedrag vaststellen dan door het openbaar ministerie is gevorderd. Wel art. 6 EVRM meebrengen dat het de ontnemingsrechter pas vrijstaat bepaalde feiten en omstandigheden te betrekken in zijn beraadslaging over de ontnemingsvordering nadat hij de partijen in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover uit te laten. In casu kon het hof een in zijn schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel een ruimere handelsperiode in aanmerking nemen dan de periode waarop de ontnemingsvordering zag. A-G: anders