HR, 20-02-2009, nr. 43904
ECLI:NL:HR:2009:BH3344
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-02-2009
- Zaaknummer
43904
- LJN
BH3344
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH3344, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑02‑2009; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2009/10.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/461 met annotatie van mr. J. Snitker
Uitspraak 20‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Artikel 8:68 Awb; geen beslissing op verzoek om heropening.
Nr. 43.904
20 februari 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 januari 2007, nr. BK-06/00136, betreffende een aan de fiscale eenheid X1 B.V., X2 B.V. c.s. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur opgedragen een nieuw besluit te nemen betreffende de naheffingsaanslag met inachtneming van haar uitspraak.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank voor zover die betrekking heeft op de naheffingsaanslag, alsmede de naheffingsaanslag vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank voor het overige bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Uit de stukken van het geding blijkt het volgende.
3.1.1. De mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van het Hof heeft plaatsgevonden op 8 december 2006. Het Hof heeft op die dag het onderzoek ter zitting gesloten. Op 19 januari 2007 is uitspraak gedaan in de zaak.
3.1.2. In een bij het beroepschrift in cassatie overgelegde brief van de waarnemend griffier van het Hof (hierna: de griffier) van 2 maart 2007 aan de Inspecteur bevestigt de griffier, reagerend op de stelling van de Inspecteur dat deze op 13 december 2006 zowel per brief als per fax aan het Hof om heropening van het onderzoek heeft verzocht, dat ter zake van dat verzoek een faxrapport van door het Hof ontvangen faxberichten wat betreft tijdstip en hoeveelheid pagina's aansluit bij een faxrapport van door de Inspecteur verzonden faxberichten. Tevens herhaalt de griffier in die brief zijn reeds bij brief van 1 februari 2007 aan de Inspecteur gedane mededeling dat noch een faxbericht en een brief van de Inspecteur aan het Hof van 13 december 2006, noch een brief van de Inspecteur van 9 januari 2007 aan het Hof waarin zij reageert op een haar in afschrift toegezonden brief van belanghebbendes gemachtigde aan het Hof van 28 december 2006, noch laatstbedoelde brief zelf, konden worden opgespoord als ingekomen post, en dat hij daarvoor geen verklaring heeft die hij voor juist kan houden. Daaraan heeft hij toegevoegd dat navraag heeft uitgewezen dat een griffiemedewerkster de brief van 13 december 2006 meent te herkennen. Voormelde brief van de griffier van 2 maart 2007 bevat ten slotte de mededeling dat geen van de bedoelde stukken de voorzitter heeft bereikt.
Belanghebbende heeft in haar verweerschrift niet weersproken dat zij met betrekking tot de onderhavige zaak op 28 december 2006 een brief aan het Hof heeft gezonden, en heeft ook overigens de in de brief van de griffier vermelde gang van zaken niet betwist.
3.2. Hoewel de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet uitdrukkelijk voorziet in de mogelijkheid dat ene partij verzoekt om heropening van het onderzoek op de voet van artikel 8:68 Awb, staat het een partij vrij het gerecht te verzoeken om van zijn bevoegdheid om het onderzoek te heropenen gebruik te maken. Van een zodanig verzoek dient het gerecht kennis te nemen.
3.3. Op grond van hetgeen hiervoor in 3.1.2 is vermeld acht de Hoge Raad het aannemelijk dat de Inspecteur op 13 december 2006, derhalve ruimschoots vóór de datum waarop uitspraak is gedaan, bij het Hof een verzoek om heropening van het onderzoek heeft ingediend. Dat dit verzoek bij het Hof in het ongerede is geraakt en bijgevolg de behandelende raadsheren niet tijdig heeft bereikt, is, anders dan belanghebbende in haar verweerschrift heeft bepleit, een omstandigheid die niet voor rekening van de Inspecteur dient te komen. Nu het Hof zonder kennis te hebben genomen van het verzoek uitspraak heeft gedaan in de zaak, is de grondslag van zijn uitspraak in zoverre ondeugdelijk.
3.4. Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2009.