HR, 07-12-2007, nr. 43.106
ECLI:NL:HR:2007:BB9537
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-12-2007
- Zaaknummer
43.106
- LJN
BB9537
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB9537, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑12‑2007; (Cassatie)
- Wetingang
art. 8:37 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2008, 102 met annotatie van B.W.N. de Waard
FED 2008/21 met annotatie van Y.E.J. GERADTS
BNB 2008/155 met annotatie van J.C.K.W. BARTEL
Belastingadvies 2008/1.1
V-N 2007/58.15 met annotatie van Redactie
JB 2008/23
NTFR 2007/2251 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Uitspraak 07‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Verzending van stukken door de rechtbank per fax (artikel 8:37, lid 2 Awb).
Nr. 43.106
7 december 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X (hierna: belanghebbende) te Z tegen de uitspraak van de Rechtbank te Haarlem van 8 februari 2006, nr. AWB 05 / 2284, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor de Rechtbank
Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 186.435 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.044, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 2 september 2005 het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. Bij zijn in cassatie bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het verzet ongegrond verklaard. Die uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar. Op het briefpapier dat de gemachtigde daarbij heeft gebruikt, staat in het briefhoofd een faxnummer vermeld. Op 8 juni 2005 heeft de griffier van de Rechtbank naar het hiervoor bedoelde faxnummer een bericht gefaxt, inhoudende de mededeling dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat, alsmede het verzoek uiterlijk op 6 juli 2005 dat verzuim te herstellen. De gronden van het beroep zijn de Rechtbank meegedeeld op 29 juli 2005.
3.1.2. Bij haar uitspraak van 2 september 2005 heeft de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens de omstandigheid dat de gronden van het beroep niet binnen de daartoe gestelde termijn alsnog zijn meegedeeld.
3.1.3. In zijn verzet tegen die uitspraak heeft belanghebbende aangevoerd dat zijn gemachtigde de fax van 8 juni 2005 niet heeft ontvangen.
3.2. In haar uitspraak op het verzet heeft de Rechtbank geoordeeld dat uit een faxjournaal en een verzamelstaat blijkt dat de rechtbank op 8 juni 2005 om 14.45 uur een fax naar de gemachtigde van belanghebbende heeft verzonden. Nu ter zitting is komen vast te staan dat de gemachtigde van belanghebbende op 8 juni om 14.45 uur inderdaad een fax van de rechtbank heeft ontvangen, is volgens de Rechtbank niet meer in geschil dat de gemachtigde van belanghebbende dit bericht heeft ontvangen. Voorts was de Rechtbank van oordeel dat het per fax verzenden van processtukken een geschikt communicatiemiddel is om te corresponderen met procespartijen. Op vorenstaande gronden heeft de Rechtbank het verzet ongegrond verklaard.
3.3. In cassatie voert belanghebbende aan dat de fax geen geschikt communicatiemiddel is voor de verzending van processtukken. Hierin ligt besloten de klacht dat belanghebbende door de griffier van de Rechtbank niet naar behoren de gelegenheid is geboden om het verzuim, bestaande in het niet aanvoeren van de gronden van het beroep, te herstellen.
3.4. Artikel 8:37 van de Algemene wet bestuursrecht houdt de regel in dat de rechtbank processtukken verzendt bij brief. Daarbij is bovendien geregeld wanneer een stuk moet worden verzonden bij aangetekende brief of bij brief met ontvangstbevestiging, en wanneer bij gewone brief. De rechtbank kan echter bepalen dat hiervan wordt afgeweken.
3.5. Indien een gerecht gebruik maakt van faxverkeer dient het er rekening mee te houden dat deze wijze van communicatie van de geadresseerde vereist dat deze bijzondere maatregelen neemt om veilig te stellen dat een hem aldus toegezonden bericht dezelfde aandacht krijgt als hij gewoon is te geven aan bij hem bezorgde brieven, in het bijzonder brieven van gerechtelijke instanties. Dit brengt mee dat een gerecht een besluit om in afwijking van voormelde wettelijke regel per fax een termijn te stellen voor herstel van een in potentie fataal verzuim, bekend dient te hebben gemaakt alvorens zich van een dergelijk communicatiemiddel te bedienen. Nu uit de uitspraak van de Rechtbank of de stukken van het geding niet blijkt dat de Rechtbank haar beslissing om van faxverkeer gebruik te maken in een algemeen bekend gemaakte procesregeling had neergelegd dan wel anderszins aan (de gemachtigde van) belanghebbende bekend had gemaakt, slaagt de klacht.
De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzet afdoen. Het verzet dient gegrond te worden verklaard.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door de Rechtbank zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het verzet een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verklaart het verzet gegrond,
verstaat dat de uitspraak waartegen het verzet is gedaan, vervalt en dat de Rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2007.