HR, 23-11-2007, nr. 42.953
ECLI:NL:HR:2007:BB8440, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-11-2007
- Zaaknummer
42.953
- LJN
BB8440
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB8440, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑11‑2007; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2006:AW1816, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
AB 2008, 92 met annotatie van B.W.N. de Waard
BNB 2008/30 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
Belastingadvies 2007/24.1
V-N 2007/55.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/2139 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Uitspraak 23‑11‑2007
Inhoudsindicatie
Aanvang bezwaartermijn. Toezending aanslagbiljet rond datum verhuizing. Verschoonbare termijnoverschrijding.
Nr. 42.953
23 november 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 maart 2006, nr. 04/00508, betreffende het beroep van belanghebbende inzake de hem voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Belanghebbende heeft op 30 oktober 2003 in de gemeentelijke basisadministratie doen aantekenen dat hij op 29 oktober 2003 is verhuisd van b-straat 1 te Z (hierna: het oude adres) naar a-straat 1 aldaar (hierna: het nieuwe adres).
Hem is een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 opgelegd. De Inspecteur heeft voor het Hof gesteld dat het desbetreffende aanslagbiljet is gedagtekend 7 november 2003, en dat dit biljet op 28 oktober 2003 is verzonden naar het oude adres van belanghebbende. Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen.
Op 23 januari 2004 is aan belanghebbende op het nieuwe adres een aanmaning verzonden. Daarop heeft belanghebbende bij schrijven van 4 februari 2004, door de Inspecteur ontvangen op 5 februari 2004, tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
De Inspecteur heeft belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
3.2. Het Hof heeft het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard. Daartegen richt zich het middel.
3.3. Belanghebbende, die volgens de gemeentelijke basisadministratie op 29 oktober 2003 is verhuisd, heeft voor het Hof gemotiveerd gesteld dat hij geen aanslagbiljet heeft ontvangen en heeft betwist dat het aanslagbiljet op 28 oktober 2003 aan het juiste (toen nog: het oude) adres is verzonden. Het Hof heeft de juistheid van deze betwisting in het midden gelaten op de grond dat de bewijslast dienaangaande niet op de Inspecteur rust nu geen boete in het geding is.
Aldus heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de inspecteur de bewijslast draagt van feiten die bepalend zijn voor de aanvang van de bezwaar- (dan wel beroeps)termijn (HR 12 januari 2007, nr. 42739, BNB 2007/99). De omstandigheid dat geen boete in het geding is, doet aan de toepasselijkheid van voormelde regel niet af. Het middel slaagt in zoverre.
3.4. Het Hof heeft ook belanghebbendes beroep op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht verworpen. Het heeft daartoe geoordeeld dat belanghebbende zorg had moeten dragen voor het tijdig doorgeven van de adreswijziging aan de Inspecteur dan wel gebruik had moeten maken van de gratis verhuisservice van de TPG. Dit oordeel is in zoverre onjuist dat een belastingplichtige ervan mag uitgaan dat een adreswijziging die hij doorgeeft aan de gemeentelijke basisadministratie, tevens bekend wordt bij de Belastingdienst, waarvan de adresbestanden immers zijn gekoppeld aan de gemeentelijke basisadministratie. Blijkens het verweerschrift dat de Inspecteur bij het Hof heeft ingediend, heeft deze koppeling in het onderhavige geval ertoe geleid dat de Inspecteur op 30 oktober 2003 bekend geworden is met de adreswijziging.
3.5. Gelet op het hiervoor in 3.3 en 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan beslissen zoals het Hof behoorde te doen.
3.6.1. Daarbij kan het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval de bezwaartermijn is overschreden, in het midden blijven. Immers, ook indien dat zo zou zijn, heeft het volgende te gelden.
3.6.2. Belanghebbende heeft voor het Hof gemotiveerd gesteld dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding voor het Hof blijkt niet dat de Inspecteur die stelling heeft betwist, zodat de Hoge Raad belanghebbendes stelling voor juist houdt.
3.6.3. Van belanghebbende kon (mede op grond van het hiervoor in 3.4 overwogene) redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij, om te voorkomen dat zendingen van de Belastingdienst hem niet zouden bereiken, meer deed dan hij heeft gedaan, te weten het doorgeven van zijn adreswijziging aan de gemeentelijke basisadministratie daags na zijn verhuizing, derhalve binnen de in de wet daarvoor gestelde termijn van vijf dagen (artikel 66 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens). Aanvullende maatregelen zouden uitsluitend doelmatig kunnen zijn geweest met het oog op de eventualiteit dat de Belastingdienst juist daags voor zijn verhuizing, dan wel op de dag van zijn verhuizing, stukken naar hem zou afzenden. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet van feiten en omstandigheden die zouden meebrengen dat belanghebbende op een of ander bedacht hoefde te zijn.
3.6.4. Nu niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende, voor hij de op 23 januari 2004 gedagtekende aanmaning ontving, al anderszins bekend was geworden met de aanslag, en zijn bezwaar daartegen op 5 februari 2004 bij de Inspecteur is ingekomen, kan - mede op grond van het hiervoor in 3.6.2 en 3.6.3 overwogene - redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
3.6.5. De Inspecteur heeft het bezwaar derhalve ten onrechte wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Zijn uitspraak kan niet in stand blijven. De Inspecteur zal opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
draagt de Inspecteur op opnieuw op het bezwaar te beslissen,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 37, derhalve in totaal € 140,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 483 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2007.