HR, 14-09-2007, nr. 41467
ECLI:NL:HR:2007:BB3437, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-09-2007
- Zaaknummer
41467
- LJN
BB3437
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BB3437, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑09‑2007; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2004:AR4953, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
BNB 2007/290 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
V-N 2007/42.29 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/1691 met annotatie van Mr. M.P. van der Burg
Uitspraak 14‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Precariobelasting; begrip ‘gedogen’.
Nr. 41.467
14 september 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 september 2004, nr. P03/01749, betreffende na te melden aanslag in de precariobelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de precariobelasting van de gemeente Hilversum opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum (hierna: de heffingsambtenaar) is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: het college) heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende neemt - en nam gedurende geheel 2002 - met zijn woonark ligplaats nummer 003 in, in het in de gemeente Z (hierna: de gemeente) gelegen water 'D'. De grond van D is eigendom van de gemeente. D is in 1937 als haven aangelegd. Van meet af aan is een deel van het water gebezigd als ligplaats voor woonarken, is de aan de walzijde aan de ligplaatsen grenzende grond bij de woonarkbewoners in gebruik geweest als aanlegplaats/tuin en zijn op die percelen grond opstallen (zoals schuren) geplaatst door de woonarkbewoners. De gemeente is nimmer tegen de desbetreffende situatie opgetreden.
3.1.2. In 1988 heeft een herstructurering plaatsgevonden van D, waarbij van gemeentewege voorzieningen ten behoeve van de woonarkbewoning zijn aangebracht, zoals beschoeiing en riolering. De gemeente heeft bij die gelegenheid toegestemd in het voortduren van de onder 3.1.1. omschreven, tot dan toe slechts gedoogde, situatie. In 1990 zijn bovendien van gemeentewege de op de walzijde gelegen, bij de woonarkbewoners in gebruik zijnde, percelen grond ingemeten.
3.1.3. In het kader van de onder 3.1.2. omschreven activiteiten hebben (vertegenwoordigers van) de woonarkbewoners en de gemeente overleg gevoerd over de vraag of de ontstane situatie juridisch kon worden vastgelegd doordat de gemeente met elk van de woonarkbewoners een, aan opvolgende woonarkbewoners overdraagbare, gebruiksregeling zou aangaan, onder meer inhoudende een (voor het gebruik van ligplaats en aangrenzend perceel) door de woonarkbewoner verschuldigde gebruiksvergoeding. Bij dat overleg is afgesproken dat de gemeente ten behoeve van te voeren vervolgoverleg een concept-gebruiksregeling zou opstellen. Van de presentatie van een zodanig concept, de voortzetting van het overleg en het aangaan van een gebruiksregeling als vorenvermeld, is het tot op heden niet gekomen.
3.1.4. Bij aanslag van 30 juni 2002 heeft verweerder van belanghebbende voor het jaar 2002 € 256 aan precariobelasting geheven ter zake van het boven gemeentegrond ligplaats innemen met zijn woonark in D. Deze aanslag is gebaseerd op de 'Verordening Precariobelasting 2002' van de gemeente, vastgesteld door de Raad van de gemeente op 4 december 2001 en gepubliceerd op 13 december 2001, hierna: de Verordening, welke - voor zover hier van belang -, luidt als volgt:
"(...)
Artikel 2
Belastbaar feit
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
Artikel 3
Belastingplicht
De precariobelasting wordt geheven van degene die één of meer voorwerpen heeft onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, (...)
Artikel 4
Vrijstellingen
De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:
1. Voorwerpen, welke ingevolge een wettelijk voorschrift, een overeenkomst of anderszins rechtens moeten worden gedoogd;
(...)"
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende zich met vrucht kan beroepen op de vrijstelling, vervat in artikel 4, aanhef en onder 1, van de Verordening (hierna: de Vrijstelling).
3.3. Bij de beantwoording van die vraag heeft het Hof - in cassatie onbestreden, en met juistheid - het volgende vooropgesteld:
(i) naar de strekking van artikel 228 van de Gemeentewet kan precariobelasting alleen worden geheven indien de gemeente het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond veroorlooft of toestaat, in die zin dat de gemeente de aanwezigheid van die voorwerpen gedoogt ondanks dat zij rechtens bevoegd is daartegen op te treden;
(ii) bij het ontbreken van zodanige bevoegdheid is derhalve geen sprake van gedogen (veroorloven/toestaan) en kan geen precariobelasting worden geheven;
(iii) de Vrijstelling moet dienovereenkomstig worden verstaan.
3.4. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de hiervoor in 3.1.3 vermelde handelwijze van de gemeente niet meebrengt dat aan belanghebbende een beroep op de Vrijstelling toekomt. Het Hof heeft daartoe onder meer redengevend geoordeeld dat die handelwijze niet de slotsom rechtvaardigt dat de gemeente daarmee haar recht heeft prijsgegeven om als eigenaar van de grond desgewenst tegen het innemen van een ligplaats op te komen. Tegen deze redengeving richt belanghebbende een klacht.
3.5. De klacht slaagt. Dat de gemeente haar recht om desgewenst tegen het innemen van een ligplaats op te komen niet heeft prijsgegeven, sluit immers niet uit dat zich andere omstandigheden kunnen voordoen die meebrengen dat de bevoegdheid om tegen de aanwezigheid van de woonark op te treden is komen te ontbreken, in welk geval ingevolge 's Hofs juiste vooropstelling (hiervoor in 3.3 weergegeven) geen precariobelasting kan worden geheven.
3.6. Zulke andere omstandigheden doen zich voor. De afspraak tussen de gemeente en (vertegenwoordigers van onder meer) belanghebbende dat de gemeente ten behoeve van te voeren vervolgoverleg een concept zou voorleggen voor een gebruiksregeling bracht immers mee dat tussen hen een verhouding ontstond die beheerst wordt door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Die eisen verzetten zich ertegen dat de gemeente, hangende dat vervolgoverleg, optreedt tegen de aanwezigheid van belanghebbendes woonark.
3.7. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De overige klachten behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen: de aanslag dient te worden vernietigd.
4. Proceskosten
Het college zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de heffingsambtenaar,
vernietigt de aanslag,
gelast dat de gemeente Hilversum aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 102, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van het geding voor het Hof ten bedrage van € 31, derhalve in totaal € 133,
veroordeelt het college in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de gemeente Hilversum aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.