HR, 11-05-2007, nr. 43.359
ECLI:NL:HR:2007:BA4808, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-05-2007
- Zaaknummer
43.359
- LJN
BA4808
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA4808, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑05‑2007; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2006:BA4731, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
V-N 2007/24.6 met annotatie van Redactie
Uitspraak 11‑05‑2007
Inhoudsindicatie
Vergrijpboete ex artikel 67f AWR. Opzet?
Nr. 43.359
11 mei 2007
ND
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2006, nr. 04/02458, betreffende na te melden boetebeschikking.
1. Boetebeschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is gelijktijdig met een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 een boete opgelegd van f 6954. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak die beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Na het verstrijken van de wettelijke termijn voor aanvulling van de gronden heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daarop kan geen acht worden geslagen nu de wet niet de mogelijkheid biedt zodanig stuk in te dienen.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Nu deze conclusie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het aan belanghebbendes opzet is te wijten dat de ter zake van een door belanghebbende betaald tantième in te houden belasting welke op aangifte had moeten worden afgedragen, niet is betaald. Hierbij nam het Hof in overweging dat zowel belanghebbende als zijn gemachtigde moet hebben begrepen dat loonbelasting moest worden ingehouden over het tantième en dat het onjuist was aangifte te doen zonder het tantième erin te verwerken. De door belanghebbendes gemachtigde naar voren gebrachte argumenten betreffende problemen op zijn kantoor doen hieraan naar het oordeel van het Hof niet af.
3.2. Indien het Hof bij zijn oordeel dat het aan belanghebbendes opzet is te wijten dat de loonbelasting ter zake van het tantième niet is betaald, aan belanghebbende opzet van haar gemachtigde heeft toegerekend, berust 's Hofs oordeel op een onjuiste, inmiddels door de Hoge Raad verlaten, rechtsopvatting (HR 1 december 2006, nr. 40518, V-N 2006/62.4). Indien het Hof van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan, is zijn oordeel dat bij belanghebbende zelf opzet aanwezig is geweest, onvoldoende gemotiveerd doordat het Hof niet heeft vastgesteld - en evenmin zonder meer uit de stukken van het geding volgt - dat belanghebbende wist dat, dan wel zich ervan bewust is geweest dat er een aanmerkelijke kans bestond dat degene die de aangifte verzorgde waarop de loonbelasting/premie volksverzekeringen werd afgedragen, daarin niet het tantième zou opnemen.
Nu het Hof aldus geen inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven, is zijn uitspraak op dit punt niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De hierop gerichte klacht slaagt.
3.3. De klacht met betrekking tot het bedrag van de naheffingsaanslag kan niet tot cassatie leiden, nu het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag niet in geschil was en die vaststelling niet onbegrijpelijk is.
3.4. Uit het hiervoor onder 3.2 overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen. Nu partijen voor het Hof nog geen rekening konden houden met het onder 3.2 vermelde arrest, dient het verwijzingshof hen in de gelegenheid te stellen hun stellingen daaraan aan te passen. De klachten behoeven verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nr. 43360 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 644, derhalve € 322, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2007.