HR, 30-03-2007, nr. 42.908
ECLI:NL:HR:2007:BA1832
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-03-2007
- Zaaknummer
42.908
- LJN
BA1832
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA1832, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑03‑2007; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2007/8.9
V-N 2007/17.21 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/679 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Uitspraak 30‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Art. 44m Wet IB 1964; zelfstandigenaftrek; urencriterium; kwalificeren werkzaamheden verricht aan een website als ondernemingsactiviteiten?
Nr. 42.908
30 maart 2007
IdH
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 maart 2006, nr. 04/03732, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 90.384.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar (2000) als belichter in loondienst bij A B.V. en bij B B.V. Daarnaast dreef hij een eenmanszaak als belichter en adviseur voor belichting.
3.1.2. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar 706 uren besteed aan het bouwen van een website, waarop onder andere gegevens van uitgevoerde werken op verschillende locaties staan. Hij heeft hier in de jaren 2001 en 2002 nog 1115 uren aan besteed. Belanghebbende heeft in het jaar 2000 voor het overige circa 600 uren ten behoeve van zijn onderneming gewerkt.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op de (verhoogde) zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 44m, lid 1, aanhef en letter b, en lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het geschil spitste zich toe op de vraag of tot de uren die in beslag werden genomen door het drijven van de onderneming ook behoren de uren die door belanghebbende zijn besteed aan het bouwen van de website.
3.3. Naar 's Hofs oordeel kan slechts een fractie van de door belanghebbende opgegeven 706 uren voor het bouwen van de website aan werkzaamheden voor de onderneming worden toegerekend, zodat niet aan de urennorm wordt voldaan. Het Hof heeft daartoe overwogen dat het karakter van de website van belanghebbende is te kenschetsen als een databank en dat de naamsbekendheid van de onderneming hieraan kennelijk ondergeschikt is. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de website niet zozeer dienstbaar is aan de onderneming dat gezegd kan worden dat hieruit meer en/of nieuwe ondernemingsactiviteiten zijn ontstaan. De opbrengsten uit de ondernemingsactiviteiten zijn volgens het Hof van een zodanig beperkte omvang dat deze niet of nauwelijks afwijken van hetgeen belanghebbende verwierf vóór de komst van de website. Bovendien is de verhouding van belanghebbendes inkomsten uit arbeid ten bedrage van ƒ 90.961 ten opzichte van zijn winst uit onderneming ten bedrage van ƒ 1107 naar 's Hofs oordeel zodanig dat de werkzaamheden aan de website niet in belangrijke mate bijdragen in de wijze waarop belanghebbende zijn inkomsten verwerft. Het middel keert zich tegen deze oordelen.
3.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming (HR 14 maart 2003, nr. 37975, BNB 2003/201). Hierbij dient als leidraad te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde werkzaamheden voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien (vgl. HR 18 maart 1998, nr. 33178, BNB 1998/159, inzake ondernemingskosten). Als werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien, gelden in dit verband ook werkzaamheden met het oog op de vervulling van een dienstbetrekking of het verrichten van werkzaamheden buiten dienstbetrekking. Werkzaamheden die worden verricht met het oog op het vervaardigen van een goed dat verplicht tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend of dat door de ondernemer binnen de grenzen der redelijkheid tot zijn ondernemingsvermogen wordt gerekend, gelden als werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.
3.5. Niet duidelijk is of het Hof bij zijn oordeel dat slechts een fractie van de door belanghebbende opgegeven 706 uren voor het bouwen van de website aan werkzaamheden voor de onderneming kan worden toegerekend, is uitgegaan van de hiervoor in 3.4 weergegeven regels. Hetgeen het Hof ter motivering van dit oordeel heeft overwogen, is in het licht van die regels in ieder geval onvoldoende voor de conclusie dat belanghebbendes werkzaamheden ten behoeve van de website slechts voor een fractie zijn verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Het Hof heeft derhalve met zijn oordeel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd en aldus geen inzicht in zijn gedachtegang gegeven. Mitsdien is zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel slaagt in zoverre.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2007.