HR, 23-09-2005, nr. 39.968
ECLI:NL:HR:2005:AU3158
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-09-2005
- Zaaknummer
39.968
- LJN
AU3158
- Roepnaam
Rioolrechten Amsterdam
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Fiscaal procesrecht (V)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU3158, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑09‑2005; (Cassatie)
- Wetingang
art. 229 Gemeentewet
- Vindplaatsen
AB 2006, 95 met annotatie van R. Ortlep
BNB 2005/370 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
Belastingadvies 2005/20.2
V-N 2005/48.13 met annotatie van Redactie
JOM 2007/180
NTFR 2005/1381
Uitspraak 23‑09‑2005
Inhoudsindicatie
Procesbelang vervallen; proceskostenveroordeling, bijzondere omstandigheden.
Nr. 39.968
23 september 2005
ME
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 mei 2003, nr. 98/04456, betreffende na te melden voorlopige aanslag in de rioolrechten van de gemeente Amsterdam.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Voor het jaar 1998 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag ter zake van het afvoeren van afvalwater op de gemeentelijke riolering opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Directeur Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam (hierna: de Directeur) is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 40.844,67.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Directeur vernietigd en verstaan dat de Directeur de aanslag heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Onderdeel II van het beroepschrift in cassatie (onderdeel I bevat geen klacht tegen 's Hofs uitspraak, doch alleen een inleiding) berust op het uitgangspunt dat het Hof diende te beslissen of de voor het jaar 1998 geldende Verordening al dan niet verbindend is. Dat uitgangspunt is onjuist. Het geding voor het Hof ging om de juistheid van de uitspraak op het bezwaar tegen de onderwerpelijke aanslag. Nu die aanslag hangende het geding ambtshalve was vernietigd, heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat het processueel belang aan verdere beoordeling van het geschil was komen te vervallen. Onderdeel II faalt derhalve.
3.2. Voorzover onderdeel III van het beroepschrift in cassatie berust op de opvatting dat bij misbruik van procesrecht steeds integrale vergoeding van proceskosten dient plaats te vinden, faalt het, omdat die opvatting geen steun vindt in het recht.
Onderdeel III faalt ook voor het overige. 's Hofs oordeel dat in verband met bijzondere omstandigheden een proceskostenveroordeling tot (niet meer dan) tweemaal het genormeerde bedrag gepast is, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005.