HR, 04-06-1986, nr. 23615
ECLI:NL:HR:1986:AB8798
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-06-1986
- Zaaknummer
23615
- LJN
AB8798
- Roepnaam
Stichting Belastinginspecteur
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1986:AB8798, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑06‑1986; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 1986/1564, 21 met annotatie van Redactie
Uitspraak 04‑06‑1986
Inhoudsindicatie
Verrichten leidsters van een peuterspeelzaal haar werk in het kader van een dienstbetrekking? Naheffingsaanslag loonbelasting.
Hoge Raad der Nederlanden
derde kamer
4 juni 1986.
Nr. 23.615
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de stichting genaamd Stichting [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 februari 1985 betreffende de aan haar over het tijdvak 1 januari 1978 tot en met 31 december 1982 opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Aanslag en bezwaar.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1978 tot en met 31 december 1982 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van f 260,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft als vaststaande aangemerkt:
"Belanghebbende is opgericht in 1975 en heeft onder meer ten doel het in stand houden van een peuterspeelzaal. Belanghebbende is ontstaan uit particulier initiatief. De leidsters die de feitelijke begeleiding van de kleuters verzorgen hebben daarvoor een opleiding genoten en beschikken in verband daarmee over één of meer diploma's waaruit hun deskundigheid om dit werk te doen kan blijken. Deze leidsters zijn tevens leden van het bestuur van belanghebbende.
Aan de leidsters wordt een vergoeding voor hun werkzaamheden betaald. Over het jaar 1982 is aan de leidsters een bedrag van f 10.015,-- toegekend, hetgeen meer was dan de in totaal in dat jaar geïncasseerde contributies van de ouders van de peuters.
Belanghebbende heeft geen loonbelasting en premies sociale verzekeringen ingehouden. Belanghebbende heeft eveneens betalingen verricht aan werksters voor schoonmaakwerkzaamheden. Ook op deze betalingen zijn geen belasting en premie ingehouden en afgedragen."
Het Hof heeft het geschil en de standpunten van partijen omschreven als volgt:
"Het geschil betreft de vraag of er ten aanzien van de leidsters van de peuterspeelzaal en de werksters loonbelasting en premies sociale verzekeringen behoort te worden ingehouden zoals de inspecteur stelt. Belanghebbende stelt dat, nu de werkzaamheden zijn verricht door leidsters en werksters die tevens lid zijn van het bestuur van de stichting, er van een dienstbetrekking, wegens het ontbreken van een gezagsverhouding, niet kan worden gesproken."
Het Hof heeft voorts overwogen:
"Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
Namens belanghebbende is ter zitting nog het volgende gesteld:
Er is in casu een samenhang van bestuur en leiding. Het is begonnen als een soort vrijwilligerswerk, waarbij de leidsters wel een kleine vergoeding kregen, maar niet per uur werden betaald. Thans zijn er twee gediplomeerde leidsters die tevens bestuurslid zijn en voor hun werk als leidster per uur worden betaald.
De ontvangen vergoedingen zijn altijd aangegeven voor de heffing van de inkomstenbelasting.
De inspecteur heeft opgemerkt dat de taak als leidster niet voortvloeit uit de bestuurstaak."
Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:
"De leidsters van een peuterspeelzaal die hun werk gedurende een bepaalde tijd verrichten en daarvoor naar gelang van het aantal uren waarin gewerkt is worden betaald, verrichten hun werk in het algemeen in het kader van een dienstbetrekking. Er is immers sprake van een gezagsverhouding omdat het uitvoeren van het werk - het begeleiden en verzorgen van de peuters - aan de noodzakelijkerwijs te stellen eisen zal moeten voldoen, er bovendien organisatorische regels in acht genomen moeten worden en de stichting die de peuterspeelzaal organiseert of in stand houdt verantwoordelijkheid draagt voor het reilen en zeilen van de peuterspeelzaal.
Onder deze omstandigheden kan een gezagsverhouding niet ontbreken. Dat de leidsters met een grote mate van zelfstandigheid optreden doet hieraan niet af.
In het onderhavige geval zijn de leidsters tevens bestuursleden. Dit neemt echter niet weg dat belanghebbende als de stichting die de peuterspeelzaal organiseert of in stand houdt verantwoordelijkheid blijft dragen voor de begeleiding en zo nodig verzorging van de peuters en voor de organisatie. Een gezagsverhouding kan daarom ook in dit geval niet ontbreken. De taak van de leidsters is in de zich hier voordoende omstandigheden kennelijk geen bestuurstaak. Dat deze leidsters daarnaast ook een bestuurstaak vervullen doet niet toe of af aan de verhouding waarin zij als leidster arbeid verrichten. Aan te nemen valt dat het gezag met betrekking tot de dienstverrichting van de leidsters in feite wordt uitgeoefend door het bestuur in zijn geheel, dan wel door de bestuursleden die niet tevens leidsters zijn.
Het Hof acht bovendien aannemelijk dat de werksters hun taak in een dienstbetrekking hebben verricht.
Het gelijk is mitsdien aan de inspecteur."
Op die gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
3. Geding in cassatie.
Belanghebbende heeft van 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Zij heeft daarbij het volgende aangevoerd:
"Belanghebbende is van mening dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven wegens het feit dat deze miskent hetgeen door en namens belanghebbende ter zitting naar voren gebracht is (voor zover reeds niet eerder gedaan tijdens de schriftelijke fase van de procedure) omtrent de positie van de leidsters van de peuterspeelzaal.
In punt 5 (de overwegingen omtrent het geschil) merkt het Hof op " "de leidsters ... bepaalde tijd verrichten en daarvoor naar gelang van het aantal uren ... in het kader van een dienstbetrekking." "
Kennelijk hecht het Hof - in casu overigens ten onrechte - belang aan de bepaalde tijd en de betaling naar gelang van het aantal uren.
Noch in het beroepschrift noch ter zitting is zijdens de Stichting betoogd dat er sprake is dat een bepaalde tijd gewerkt wordt of er betaling naar gelang van het aantal uren (=vergoeding per uur) plaatsvindt.
Het Hof zelve (punt 4. standpunten) stelt ... dat de leidsters wel een kleine vergoeding kregen maar niet per uur werden betaald!
In het beroepschrift is uitgebreid betoogd, het Hof gaat hier overigens in het geheel niet op in, dat wegens de dubbelfunctie (bestuurder èn tegelijk leidster) er géén sprake kan zijn van een gezagsverhouding.
Aansluiting werd daarbij gezocht bij de sociale jurisprudentie, waar het Hof met géén woord op ingaat!
Het Hof grondt zijn overweging van het wèl bestaan van een gezagsverhouding op de verantwoordelijkheid van de stichting voor de organisatie, begeleiding enz. van de peuterspeelzaal.
Die verantwoordelijkheid zou dan volgens de redenering van het Hof berusten bij het stichtingsbestuur, de leden waarvan, aanvaard zonder tegenspraak door de inspecteur en erkend door hem én het Hof, tevens leidster zijn!
Ondanks het feit dat vaststaat dat in casu de leidsters het gehele bestuur (c.q. een meerderheid daarvan) vormen, maakt het Hof toch een voor belanghebbende onbegrijpelijke scheiding tussen de bestuurs- en de leidsterfunctie, waaruit dan een gezagsverhouding geconcludeerd wordt.
Nogmaals wordt verwezen in deze naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep over dergelijke zaken.
Belanghebbende handhaaft haar stellingen zoals neergelegd in het beroepschrift welke ter zitting werden herhaald."
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
4. Beoordeling van het beroep in cassatie naar aanleiding van de klachten en ambtshalve.
Het Hof heeft op grond van de omstandigheden, dat het uitvoeren van het werk - het begeleiden en verzorgen van peuters - van de leidsters van een peuterspeelzaal, die hun werk gedurende een bepaalde tijd verrichten en daarvoor naar gelang van het aantal uren waarin gewerkt is worden betaald, aan de noodzakelijkerwijs te stellen eisen zal moeten voldoen, dat er bovendien organisatorische regels in acht moeten worden genomen en dat de stichting die de peuterspeelzaal organiseert of in stand houdt verantwoordelijkheid draagt voor het reilen en zeilen van de peuterspeelzaal, geoordeeld dat een gezagsverhouding niet kan ontbreken en dat zulks ook in dit geval geldt, aan welke oordelen het Hof de gevolgtrekking heeft verbonden dat de leidsters hun werk verrichten in het kader van een dienstbetrekking.
Aangezien die omstandigheden zich ook kunnen voordoen bij ontbreken van een gezagsverhouding, zoals bij het verrichten van werkzaamheden ingevolge een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten, is 's Hofs uitspraak zonder nadere redengeving onbegrijpelijk.
5. Slotsom.
Uit het voorgaande volgt, dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
6. Beslissing.
De Hoge Raad
vernietigt de uitspraak van het Hof en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Aldus gewezen door mrs. Vroom, vice-president, Stol, Jansen, Roelvink en Bellaart, raden. Uitgesproken door de vice-president voornoemd ter raadkamer van 4 juni 1986, in tegenwoordigheid van de waarnemend-griffier mr. Van den Dries.