NJ 1920, p. 64
Positie van een i. c. op alle goederen bevoorrechten schuldeischer, die niet in het faill. is opgekomen, na homologatie van het accoord. Beperking van de verhooging ex. art. 1638q door H. R., rechtdoende ten principale.
HR 21-11-1919, ECLI:NL:HR:1919:248
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21 november 1919
- Magistraten
Voorzitter: Mr. J. A. A. Bosch. Raden: Mrs. C. O. Segers, H. M. A. Savelberg, Jhr. R. Feith en Dr. L. E. Visser.
- Zaaknummer
[21111919/NJ_1920,_p._64]
- Conclusie
Mr. Besier
- JCDI
JCDI:ADS99327:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1919:248, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑11‑1919
- Wetingang
(BW art. 1178, 1638q; Fw 157.)
Essentie
Positie van een i. c. op alle goederen bevoorrechten schuldeischer, die niet in het faill. is opgekomen, na homologatie van het accoord. Beperking van de verhooging ex. art. 1638q door H. R., rechtdoende ten principale.
Samenvatting
Het gehomologeerd accoord, dat volgens art. 157 F. W. verbindend is voor alle geen voorrecht hebbende schuldeischers, onverschillig of zij al dan niet in het faill. zijn opgekomen, is voor eischer in cassatie, die wel bevoorrecht schuldeischer was en steeds is gebleven (sc. krachtens art. 1195, 4° B. W. Red.) niet verbindend te achten, weshalve de Rechtbank ten onrechte heeft aangenomen, dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.