Rb. Noord-Holland, 20-12-2016, nr. 5516520 OA VERZ 16-418
ECLI:NL:RBNHO:2016:11229
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
20-12-2016
- Zaaknummer
5516520 OA VERZ 16-418
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:11229, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 20‑12‑2016; (Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2017/641
AR-Updates.nl 2017-0141
VAAN-AR-Updates.nl 2017-0141
Uitspraak 20‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Het verzoek van de werknemer om vernietiging van een ontslag op staande voet en om de werkgever te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de vervaltermijn is ingediend. Het verzoek is aanvankelijk ingediend alleen met betrekking tot de vernietiging van het ontslag en later vermeerderd met het verzoek ten aanzien van de transitievergoeding. Die vermeerdering was op zichzelf mogelijk op grond van artikel 283 Rv. Als datum waarop het verzoek ten aanzien van de transitievergoeding is ingediend, moet worden uitgegaan van de datum waarop de vermeerdering van het verzoek is ingediend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het verzoek betreffende de transitievergoeding een nieuw verzoek is, dat losstaat van de vernietiging van het ontslag op staande voet, dat dit verzoek ook een andere feitelijke en juridische grondslag heeft, en dat de vervaltermijn daarvan ook in een afzonderlijk onderdeel van artikel 7:686a lid 4 BW is geregeld.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 5516520 \ OA VERZ 16-418
Uitspraakdatum: 20 december 2016
Beschikking in de zaak van:
[naam verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. N. Türkkol
tegen
de besloten vennootschap Groot Conserven B.V.,
gevestigd te Hoorn
verwerende partij
verder te noemen: Groot Conserven
gemachtigde: mr. F.R. Duijn
1. Het procesverloop
1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om een door Groot Conserven gegeven ontslag op staande voet te vernietigen. [verzoeker] heeft daarnaast een verzoek gedaan om Groot Conserven te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Groot Conserven heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2.
Op 13 december 2016 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
2. De feiten
2.1.
[verzoeker] , geboren 10 oktober 1972, is op 6 juni 2006 in dienst getreden bij Groot Conserven. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, is die van productiemedewerker.
2.2.
Op 15 augustus 2016 is [verzoeker] door Groot Conserven op staande voet ontslagen. In een brief van 15 augustus 2016 heeft Groot Conserven in dat kader onder andere het volgende aan [verzoeker] meegedeeld:
“Ik heb je duidelijk aangegeven dat als je weigert aan sommaties gevolg te geven ik er vanuit ga dat je zelf ontslag genomen hebt. Ik heb je ook aangegeven dat ik je in dat geval zekerheidshalve ook op staande voet zou ontslaan. Nu je wederom niets van je hebt laten horen zal ik je per heden – voor zover nodig – bij deze ook wegens een dringende reden ontslaan (...)”.
3. Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter het ontslag op staande voet te vernietigen en Groot Conserven te veroordelen tot doorbetaling van loon. Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat dit ontslag niet onverwijld is gegeven.
3.2.
Aanvullend heeft [verzoeker] een verzoek gedaan om Groot Conserven te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Volgens [verzoeker] is Groot Conserven op grond van artikel 7:673 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een transitievergoeding verschuldigd van€ 7.060,00 bruto.
4. Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
Groot Conserven verweert zich tegen het verzoek. Zij voert in de eerste plaats aan dat het verzoek van [verzoeker] om het ontslag op staande voet te vernietigen, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het verzoek is ingediend na de geldende vervaltermijn van twee maanden. Groot Conserven stelt dat hetzelfde geldt voor het verzoek om haar te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, omdat dit verzoek is ingediend na de vervaltermijn van drie maanden. Het ontslag op staande voet is volgens Groot Conserven overigens terecht gegeven.
4.2.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door Groot Conserven verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, g of h, BW. Het verzoek is voorwaardelijk, namelijk voor het geval het ontslag geen stand zou kunnen houden en de arbeidsovereenkomst nog zou voortduren.
5. De beoordeling
het verzoek
5.1.
Gelet op het verweer van Groot Conserven moet eerst worden beoordeeld of het verzoek van [verzoeker] binnen de vervaltermijn is ingediend. Overigens dient de kantonrechter dit ook ambtshalve te beoordelen. Als het verzoek na de geldende vervaltermijn is ingediend, moet het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard. In dat geval kan de kantonrechter het verzoek ook niet meer inhoudelijk beoordelen.
5.2.
Gezien de brief van Groot Conserven van 15 augustus 2016 neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat [verzoeker] op die datum op staande voet is ontslagen. De brief is gelet op de bewoordingen daarvan immers duidelijk. Dat in de brief wordt opgemerkt dat het ontslag wordt gegeven voor zover [verzoeker] al niet zelf ontslag heeft genomen, doet aan de duidelijkheid van de boodschap in die brief niet af. [verzoeker] heeft op de zitting ook erkend dat hij de brief heeft ontvangen en dat hij had begrepen dat in die brief stond dat hij werd ontslagen. De stelling van de advocaat van [verzoeker] op de zitting dat niet duidelijk is of, en zo ja wanneer [verzoeker] precies is ontslagen, volgt de kantonrechter dus niet.
5.3.
Volgens artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW vervalt de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 7:681, lid 1 BW betreft. Het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van het ontslag op staande voet is een verzoek op grond van artikel 7:681 lid 1 BW.
5.4.
Uitgaande van het ontslag op staande voet op 15 augustus 2016 is de arbeidsovereenkomst op die dag geëindigd. Dat betekent dat het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van het ontslag op staande voet twee maanden nadien en uiterlijk op 15 oktober 2016 had moeten worden ingediend. Het verzoek is echter door de rechtbank ontvangen op 14 november 2016. Dat is ruim buiten de vervaltermijn en dus te laat. Het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van het ontslag op staande voet is daarom niet-ontvankelijk.
5.5.
Volgens artikel 7:686a lid 4, onderdeel b, BW vervalt de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van de artikelen 7:673 BW betreft. Het verzoek van [verzoeker] om Groot Conserven te veroordelen een transitievergoeding te betalen, is een verzoek op grond van artikel 7:673 lid 1 BW.
5.6.
Het verzoek van [verzoeker] met betrekking tot de transitievergoeding had drie maanden na het ontslag op staande voet moeten worden ingediend en dus uiterlijk op 15 november 2016. Het verzoek is echter door de rechtbank ontvangen op 9 december 2016. Dat is buiten de vervaltermijn en dus eveneens te laat. Ook het verzoek van [verzoeker] om Groot Conserven te veroordelen een transitievergoeding te betalen, is daarom niet-ontvankelijk.
5.7.
[verzoeker] heeft nog gesteld dat het verzoek met betrekking tot de transitievergoeding wel tijdig is gedaan, omdat dit verzoek moet worden gezien als een aanvulling van het eerdere verzoek ten aanzien van het ontslag, dat al op 14 november 2016 is ingediend. Die stelling gaat niet op. Op zichzelf kon [verzoeker] zijn eerder op 14 november 2016 ingediende verzoek vermeerderen, gelet op artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het verzoek om Groot Conserven te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding kan dan ook worden gezien als zo’n vermeerdering van het eerder ingediende verzoek. Echter, ook in geval van een dergelijke vermeerdering van het verzoek moet worden beoordeeld of dat verzoek is ingediend binnen de geldende vervaltermijn. Als de datum waarop het verzoek ten aanzien van de transitievergoeding is ingediend, kan in dit geval niet gelden de datum van ontvangst van het eerste verzoek op 14 november 2016, maar moet worden uitgegaan van de datum waarop de vermeerdering van het verzoek is ingediend, te weten op 9 december 2016. Immers, het verzoek om Groot Conserven te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding is een nieuw verzoek, dat losstaat van het verzoek om vernietiging van het ontslag op staande voet. Het verzoek ten aanzien van de transitievergoeding heeft ook een andere feitelijke en juridische grondslag dan het verzoek betreffende het ontslag, en de vervaltermijn ten aanzien van de transitievergoeding is ook anders dan die ten aanzien van het ontslag, en in een afzonderlijk onderdeel van artikel 7:686a lid 4 BW geregeld.
5.8.
[verzoeker] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat het beroep van Groot Conserveren op de vervaltermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor zover de advocaat van [verzoeker] op de zitting heeft opgemerkt dat [verzoeker] psychische klachten heeft en verward is, overweegt de kantonrechter dat niet is gebleken dat [verzoeker] buiten staat was om tijdig te reageren op het ontslag. [verzoeker] heeft zijn stelling dat hij zodanige psychische klachten had dat hij niet in staat was adequaat voor zijn belangen op te komen, ook niet nadere onderbouwd of toegelicht. Bovendien heeft [verzoeker] op de zitting erkend dat hij uit de brief van Groot Conserven van 15 augustus 2016 had begrepen dat hij was ontslagen, zoals hiervoor al is overwogen. Ook blijkt uit de verklaringen van [verzoeker] op de zitting dat hij na zijn ontslag bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft nagevraagd wat hij daartegen moest doen en dat hij zich nadien op advies van het UWV tot zijn advocaat heeft gewend. Blijkens het verzoekschrift is aan de advocaat van [verzoeker] op 30 september 2016 een toevoeging verleend in het kader van de Wet op de rechtsbijstand en de advocaat van [verzoeker] heeft op de zitting ook bevestigd dat [verzoeker] zich al vóór 30 september 2016 tot hem had gewend. [verzoeker] heeft, daarnaar gevraagd, verklaard dat hij naar zijn advocaat is gegaan omdat hij zijn baan wilde behouden. Gelet op het voorgaande was dus bij [verzoeker] tijdig bekend dat sprake was van ontslag op 15 augustus 2016, heeft hij zelf tijdig een advocaat ingeschakeld, en had de advocaat van [verzoeker] nog ruim gelegenheid om tijdig een verzoekschrift in te dienen. Dat [verzoeker] het verzoek vervolgens niettemin te laat heeft ingediend, komt dus geheel voor risico van [verzoeker] en diens advocaat.
5.9.
Het verzoek ten aanzien van het ontslag en de transitievergoeding wordt dus niet-ontvankelijk verklaard.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat hij ongelijk krijgt.
het tegenverzoek
5.11.
Hiervoor is geoordeeld dat het verzoek om vernietiging van het ontslag op staande voet niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder Groot Conserven het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, niet is vervuld. Het verzoek is immers gedaan voor het geval het ontslag geen stand zou kunnen houden en de arbeidsovereenkomst nog zou voortduren. Het verzoek hoeft daarom niet te worden beoordeeld en er hoeft ook niet op te worden beslist. Indien het verzoek wel zou zijn beoordeeld, zou het niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat Groot Conserven daarbij geen belang meer heeft.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Groot Conserven tot en met vandaag vaststelt op € 400,00 aan salaris gemachtigde;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 20 december 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter