Hof Amsterdam, 01-07-2014, nr. 200.107.328/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:2575
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
200.107.328/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:2575, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑07‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 1576h Burgerlijk Wetboek Boek 7A; art. 1576t Burgerlijk Wetboek Boek 7A
- Vindplaatsen
JOR 2015/239 met annotatie van mr. Th.A.L. Kliebisch
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Uitleg leaseovereenkomst. Is sprake van huurkoop? Tussentijdse beëindiging. Boetebeding en toepasselijkheid van art. 7A:1576t BW. Moet de opbrengst van de leaseobjecten in mindering op de niet betaalde leasetermijnen worden gebracht?
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.107.328/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1192656 CV EXPL 10-35383
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 juli 2014
inzake
de naamloze vennootschap ABN AMRO LEASE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. D.J. Bos te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. P.A.M. Manning te Zwolle.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna ABN AMRO Lease en [X] Beheer genoemd.
ABN AMRO Lease is bij dagvaarding van 16 april 2012 in hoger beroep gekomen van:
een vonnis in het incident van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2010, onder zaaknummer 448232/HA ZA 10-144 gewezen russen ABN AMRO Lease als eiseres in de hoofdzaak in conventie, tevens verweerster in de hoofdzaak in voorwaardelijke reconventie, tevens verweerster in het incident en [X] Beheer als gedaagde in de hoofdzaak in conventie, tevens eiseres in de hoofdzaak in voorwaardelijke reconventie, tevens eiseres in het incident; en
een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 20 januari 2012, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen ABN AMRO Lease als eiseres in conventie, tevens verweerster in voorwaardelijk reconventie en [X] Beheer als gedaagde in conventie tevens eiseres in voorwaardelijke reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met een productie;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
ABN AMRO Lease heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en uitvoerbaar bij voorraad alsnog:
I [X] Beheer zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 597.595,17, te vermeerderen met de wettelijke rente, primair in de zin van art. 6:119a BW, subsidiair in de zin van art. 6:119 BW, vanaf de dag dat [X] Beheer in verzuim is, zijnde 23 juli 2009, dan wel vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg;
II [X] Beheer zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen ABN AMRO Lease uit hoofde van het vonnis van 22 september 2010 op 28 september 2010 heeft voldaan, ten bedrage van € 452,--, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 119a BW, althans artikel 6:119 BW, vanaf 28 september 2010, althans vanaf de dag van de dagvaarding in hoger beroep, tot aan de dag van de voldoening;
III [X] Beheer zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties waaronder mede begrepen de kosten van beslaglegging en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119a BW, althans art. 6:119 BW, over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van het arrest tot aan de dag van betaling.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis van 20 januari 2012 onder 1.a. tot en met 1. k. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief I in het principaal appel stelt aan de orde dat de kantonrechter ten onrechte niet als feit heeft vastgesteld dat aan [X] Transport B.V. (hierna: [X] Transport) nimmer een onvoorwaardelijke koopoptie is toegekomen. Deze grief komt hierna aan de orde. Voor het overige zijn de door de kantonrechter vastgestelde feiten in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Op 22 december 2005 is een overeenkomst met de aanhef “Raamovereenkomst Financiële Lease” (hierna: de Raamovereenkomst) tot stand gekomen, waarin onder meer het volgende is bepaald:
“De ondergetekenden:
1. Amstel Lease Maatschappij N.V. (…)
hierna te noemen: “Amstel Lease”;
en
2. [X] Transport B.V. (…)
R. [X] Beheer B.V. (…)
hierna, zowel tezamen als ieder afzonderlijk te noemen: “de Cliënt”;
In aanmerking nemende dat:
- de Cliënt aan Amstel Lease het verzoek heeft gedaan, roerende objecten aan de Cliënt te leasen en deze objecten daartoe van derden aan te kopen;
(…).
Artikel 1 Begripsomschrijving
Deze overeenkomst zal in het verkeer tussen partijen “Raamovereenkomst” worden genoemd.
Onder “Lease-overeenkomst” wordt verstaan: de Raamovereenkomst, inclusief het (de) Leasecertifica(-a)t(-en).
Een “Lease-certificaat” onder deze Raamovereenkomst is iedere, per transactie door partijen te bekrachtigen specificatie van bijzondere voorwaarden, waarmee een Lease-overeenkomst tot stand wordt gebracht.
(…).
Artikel 5 Levering, risico, vooruitbetaling
a. De Cliënt zal ter gelegenheid van de aflevering van het object als gemachtigde van Amstel Lease, levering van het object namens haar aanvaarden en aldus bewerkstelligen dat de eigendom van het object van de leverancier overgaat op Amstel Lease. (…).
b. (…).
c. Vanaf het moment dat Amstel Lease een object heeft aangekocht, ongeacht het moment waarop de Lease-overeenkomst in werking treedt, is het risico van eventuele schade aan, of door het object ontstaan, volledig voor rekening van de Cliënt. (…).
Artikel 6 Hoofdelijke verbondenheid
Indien de Cliënt hierbij te samen met een andere cliënt een Raamovereenkomst dan wel een Lease-certificaat ondertekent, is iedere Cliënt voor zich zelf hoofdelijk verbonden voor alle verplichtingen voortvloeiende uit Raamovereenkomst en Lease-certificaat. Indien Amstel Lease de schuld jegens één Cliënt kwijtscheldt, betekent dat nimmer dat ook de schuld jegens één of meer andere Cliënten wordt kwijtgescholden, of dat deze daardoor van hun verplichtingen zijn bevrijd.”.
2.2
De Raamovereenkomst is namens ABN AMRO Lease (destijds statutair geheten Amstel Lease Maatschappij N.V.) ondertekend. Wat betreft [X] Transport en [X] Beheer staat onder de overeenkomst vermeld “Voor akkoord:” met daarnaast één handtekening van[X]. Daaronder is vermeld:
“[X] Transport B.V.” en “[X] Beheer B.V.”, met daaronder steeds “Naam” en “Functie” en daarachter handgeschreven “[X]” en “Directie/eigenaar”.
2.3
[X] Beheer is enig aandeelhouder van [X] Transport. [X] is enig aandeelhouder van [X] Beheer en bestuurder van [X] Beheer en [X] Transport.
2.4
In de periode van 22 december 2005 tot 6 mei 2009 heeft ABN AMRO Lease in totaal vier aan [X] Transport gerichte offertes opgesteld met betrekking tot diverse objecten (transportmiddelen zoals trekkers, opleggers en trucks).
In de offertes is steeds vermeld:
“Het doet ons genoegen u mee te delen dat wij bereid zijn onder de voorwaarden en bepalingen van de raamovereenkomst (…) ten behoeve van u het (de) navolgende object(en) te kopen.
(…)
Koopoptie: 1 promille van het investeringsbedrag met een minimum van EUR 100,00 per leasecertificaat.
(…).
De totale door u te betalen koopprijs is gelijk aan het bedrag van de leasetermijn vermenigvuldigd met het aantal door u te betalen leasetermijnen, plus het bedrag van de koopoptie.”.
2.5
Met betrekking tot de in de offertes genoemde objecten zijn in totaal tien lease-certificaten op naam van [X] Transport als lessee opgesteld. De lease-certificaten zijn alle door [X] namens [X] Transport ondertekend.
In de leasecertificaten is steeds onder meer vermeld: “De totale door u te betalen koopprijs is gelijk aan het bedrag van de leasetermijn vermenigvuldigd met het aantal door u te betalen leasetermijnen, plus het bedrag van de koopoptie.”. Het in de leasecertificaten vermelde bedrag van de koopoptie varieert van € 100,-- (met investeringsbedragen variërend tussen € 61.000 en € 250.000) tot € 126,-- (met een investeringsbedrag van € 125.880).
In de leasecertificaten zijn voorts steeds de algemene voorwaarden van ABN AMRO Lease van toepassing verklaard.
In deze algemene voorwaarden is onder meer bepaald:
“Artikel 11 Teruglevering bij het einde van de Lease-overeenkomst; koopoptie
- 1.
(…).
- 2.
De Cliënt is gerechtigd, op voorwaarde dat hij al zijn verplichtingen uit de Lease-overeenkomst is nagekomen, om na afloop van de looptijd van de Lease-overeenkomst de eigendom van het Object te verwerven tegen betaling van de koopoptieprijs. De Cliënt wordt geacht van dit kooprecht gebruik te maken, tenzij de Cliënt uiterlijk 2 maanden vóór afloop van de looptijd van de Lease-overeenkomst door middel van een aangetekend schrijven aan Amstel Lease heeft medegedeeld van zijn kooprecht af te zien. De Cliënt is het bedrag van de koopoptie verschuldigd op de expiratiedatum van de Lease-overeenkomst.
Artikel 12 Vervroegde opeisbaarheid
1. In de navolgende gevallen zal Amstel Lease het recht hebben de Lease-overeenkomst terstond, (…), te beëindigen (…):
(…)
e. indien de Cliënt enigerlei regeling met crediteuren treft, of opeisbare vorderingen van derden onbetaald laat, ofwel, dóór dan wel vóór hem, surséance van betaling of faillissement wordt aangevraagd.
(…)
Ingeval van beëindiging op één of meer van de hiervoor (…) genoemde gronden, zal de Cliënt aan Amstel Lease een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare schadevergoeding verschuldigd zijn, gelijk aan het totaal van de reeds vervallen doch niet betaalde leasetermijnen en de leasetermijnen van het resterende aantal maanden dat de Lease-overeenkomst bij normale expiratie zou hebben voortgeduurd, een en ander vermeerderd met kosten, rente en vergoedingen. Amstel Lease heeft het recht eventuele meerdere schade op de Cliënt te verhalen.”.”
2.6
[X] Transport is bij vonnis van de rechtbank Zwolle van 9 juli 2009 in staat van faillissement verklaard.
2.7
Bij brief van 15 juli 2009 gericht aan de curator van [X] Transport heeft ABN AMRO Lease de leaseovereenkomsten met onmiddellijke ingang beëindigd.
2.8
Bij brief van dezelfde datum heeft ABN AMRO Lease [X] Beheer als hoofdelijk aansprakelijke schuldenaar gesommeerd tot betaling van een bedrag van
€ 597.595,17 aan betalingsachterstand en resterende leasetermijnen en een bedrag van
€ 106.670,74 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.9
ABN AMRO Lease heeft de leaseobjecten teruggenomen en verkocht aan een derde voor een bedrag van in totaal € 300.500,--.
2.10
[X] Beheer heeft niet voldaan aan de onder 2.8 vermelde sommatie.
2.11
ABN AMRO Lease heeft op 23 september 2009 conservatoir beslag gelegd op onroerende zaken van [X] Beheer.
3. Beoordeling
3.1.1
In eerste aanleg heeft ABN AMRO Lease, na vermindering van eis, betaling gevorderd van een bedrag van € 597.143,17 (€ 597.595,17 minus de proceskostenveroordeling van € 452,-- uit het vonnis van 22 september 2010) vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van art. 6:119a BW dan wel art. 6:119 BW, een bedrag van € 106.670,74 aan bedongen buitengerechtelijke incassokosten dan wel subsidiair de buitengerechtelijke kosten op grond van Rapport Voorwerk II alsmede de kosten van beslaglegging en de kosten van de procedure. [X] Beheer heeft in voorwaardelijke reconventie de opheffing van de beslagen gevorderd.
3.1.2
Nadat de rechtbank bij vonnis van 22 september 2010 de zaak had verwezen naar de kantonrechter omdat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank sprake was van huurkoop, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de leaseovereenkomsten op grond van de strekkingsbepaling van art. 7A:1576h lid 2 BW als huurkoop moeten worden aangemerkt en dat naar analogie van art. 7A:1576t BW de opbrengst van de leaseobjecten in mindering op de vervallen doch niet betaalde en de resterende leasetermijnen moet worden gebracht. Bij het bestreden vonnis van 20 januari 2012 heeft de kantonrechter in conventie de vordering tot een bedrag van in hoofdsom
€ 298.171,17 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.1.3
Tegen deze afwijzing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt ABN AMRO Lease in het principaal appel met zeven grieven op. In het incidenteel appel komt [X] Beheer met zeven grieven op tegen de gedeeltelijke toewijzing van de vordering in conventie en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van ABN AMRO Lease en tot toewijzing van het in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie gevorderde.
3.1.4
In het principaal appel gaat het voornamelijk om de vraag of de kantonrechter de tussen partijen gesloten overeenkomst terecht als huurkoop heeft gekwalificeerd, met gevolg dat op de door ABN AMRO op grond van artikel 12 van haar voorwaarden gevorderde betaling (volgens de kantonrechter naar analogie toe te passen) artikel 7A:1576t BW moet worden aangepast. In het incidenteel appel is de belangrijkste vraag of [X] Beheer naast Transport hoofdelijk verbonden is voor hetgeen ABN AMRO op grond van de diverse leaseovereenkomsten te vorderen heeft.
3.2
Grief I in het principaal appel is gericht tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2010, waarbij de zaak is verwezen naar de kantonrechter. Gelet op het bepaalde in art. 71 lid 5 Rv zal het hoger beroep tegen dit vonnis niet ontvankelijk worden verklaard.
Grief I tot en met IV in het incidenteel appel.
3.3.1
Het hof ziet aanleiding eerst de grieven I tot en met IV in het incidenteel appel te bespreken.
3.3.2
Grief I strekt ten betoge dat [X] Beheer de Raamovereenkomst niet heeft ondertekend en dat zij om die reden niet als partij bij de Raamovereenkomst kan worden aangemerkt. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.3.3
In de aanhef van de Raamovereenkomst worden na “De ondergetekenden” zowel [X] Transport als [X] Beheer vermeld en worden zij tezamen gedefinieerd als “de Cliënt”. Onderaan de Raamovereenkomst staat “[X] Transport” en “[X] Beheer” gedrukt met daaronder steeds handgeschreven de naam “[X]” met als functie “Directie/eigenaar”. Nu [X] statutair bestuurder is van beide vennootschappen is de enkele stelling dat [X] één handtekening heeft geplaatst in de geschetste omstandigheden onvoldoende om te kunnen oordelen dat de Raamovereenkomst niet namens [X] Beheer is ondertekend. Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden moet worden aangenomen dat [X] de Raamovereenkomst namens beide vennootschappen heeft ondertekend. Aan het betoog van [X] Beheer dat het nooit de bedoeling is geweest om partij te worden bij deze overeenkomst dient eveneens voorbij te worden gegaan. Deze stelling is, gezien de in de aanhef en onder de overeenkomst opgenomen gegevens van [X] Beheer, onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Grief I faalt.
3.4.1
Grief II komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [X] Beheer hoofdelijk aansprakelijk is voor de verplichtingen die voor [X] Transport uit de leaseovereenkomsten voortvloeien. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.4.2
In artikel 6 van de Raamovereenkomst is de hoofdelijke verbondenheid geregeld. Bij de uitleg van dit artikel komt het zowel aan op de bewoordingen van de bepaling in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst als op zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Artikel 6 van de Raamovereenkomst bepaalt voor zover hier relevant “Indien de Cliënt hierbij te samen met een andere cliënt een Raamovereenkomst dan wel een lease-certificaat ondertekent, is iedere Cliënt voor zich zelf hoofdelijk verbonden voor alle verplichtingen voortvloeiende uit Raamovereenkomst en Lease-certificaat.”
Ook [X] Beheer heeft uit deze bewoordingen redelijkerwijs moeten begrijpen dat indien de Raamovereenkomst door meerdere partijen, die zijn gedefinieerd als “de Cliënt”, is aangegaan, zoals hier het geval is, ieder van die partijen hoofdelijk is verbonden voor alle verplichtingen voortvloeiende uit de Raamovereenkomst en een of meer leasecertific(a)at(en). Door de woorden “dan wel” regelt artikel 6 voorts de hier niet aan de orde zijnde situatie dat (alleen) een leasecertificaat door meerdere partijen is ondertekend.
Anders dan [X] Beheer heeft betoogd, brengt een redelijke uitleg van dit artikel mee dat de enkele omstandigheid dat in de woorden “een andere cliënt” het woord “cliënt” met een kleine letter is geschreven niet tot de conclusie noopt dat een andere cliënt is bedoeld dan “de Cliënt” die de Raamovereenkomst is aangegaan. Uit de bewoordingen van artikel 6, bezien in de context van de gehele overeenkomst, kan voorts niet worden afgeleid dat [X] Beheer pas hoofdelijk is verbonden indien een leasecertificaat tevens door haar is ondertekend, dan wel door haar is bekrachtigd. Uit de Raamovereenkomst valt niet op te maken dat slechts een door beide partijen die definiëren als “de Cliënt” ondertekend of bekrachtigd leasecertificaat tot hoofdelijke verbondenheid kan leiden. Dat [X] Beheer, zoals zij heeft aangevoerd, niet de bedoeling heeft gehad [X] Transport “carte blanche” te geven voor het sluiten van leasecertificaten is onvoldoende om gezien de duidelijke bewoordingen van de bepaling in het licht van de gehele overeenkomst tot een andere uitleg te leiden. Nu de bewoordingen duidelijk zijn, bestaat voorts geen aanleiding artikel 6 van de Raamovereenkomst in het nadeel van ABN AMRO Lease, de meer professionele opsteller van de tekst van de overeenkomst, uit te leggen, zoals [X] Beheer heeft verdedigd. Daar komt bij dat zowel [X] Beheer als [X] Transport werden bestuurd door [X], zodat mag worden aangenomen dat [X] Beheer op de hoogte was van de leasecertificaten die door [X] Transport werden aangegaan en ook het aantal door [X] Transport te sluiten leasecertificaten volledig zelf in handen had.
Ondertekening van een leasecertificaat door [X] Transport leidt derhalve tot hoofdelijke aansprakelijkheid van [X] Beheer voor alle verplichtingen van [X] Transport die daaruit voortvloeien. Voor de duidelijkheid merkt het hof op dat [X] Beheer daarom ook is gebonden aan de (hierna te bespreken) kwalificatie van de tussen [X] Transport en ABN AMRO Lease gesloten (nadere) leaseovereenkomsten.
Grief II faalt derhalve eveneens.
3.5.1
Met grief III komt [X] Beheer op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het verweer dat de verbintenissen die zij in dit verband op zich nam onvoldoende bepaalbaar waren, wordt verworpen.
3.5.2
Ook deze grief faalt. Artikel 6 bepaalt dat hoofdelijke verbondenheid bestaat voor alle verplichtingen voortvloeiende uit “Raamovereenkomst en Lease-certificaat”. De verbintenissen zijn daarmee voldoende bepaalbaar. Niet is vereist dat het aantal, de aard en de prijs van de geleasete objecten en de specificatie van de bijzondere voorwaarden van de leasecertificaten in de Raamovereenkomst worden vermeld.
3.6.1
Grief IV bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat het beroep op dwaling moet worden verworpen.
3.6.2
Artikel 6 van de Raamovereenkomst is niet dusdanig onduidelijk dat, uitgaande van tussen professionele partijen geldende verkeersmaatstaven, ABN AMRO Lease, als de meer ervaren partij op het gebied van lease-overeenkomsten, [X] Beheer had moeten inlichten omtrent de precieze inhoud van de hoofdelijke aansprakelijkheid, laat staan dat aan de overige vereisten van art. 6:228 BW is voldaan. De kantonrechter heeft het beroep op dwaling op juiste gronden verworpen. Grief IV faalt eveneens.
Grieven II tot en met IV in het principaal appel.
3.7.1
De grieven II tot en met IV komen alle op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de in geding zijnde overeenkomsten op grond van de strekkingsbepaling van art. 7A:1576h lid 2 BW als huurkoop moeten worden aangemerkt. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.7.2
Nu de in geding zijnde overeenkomsten er niet in voorzien dat de eigendom van de leaseobjecten overgaat door enkele vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van hetgeen uit hoofde van de overeenkomsten is verschuldigd, kan niet van een zuivere huurkoop in de zin van art. 7A:1576h lid 1 BW worden gesproken.
Uit de Memorie van Toelichting bij de invoering van de huurkoopregeling blijkt dat met deze dwingendrechtelijke bepalingen met name werd beoogd consumenten te beschermen tegen misbruik. De in de wet neergelegde regeling is echter niet beperkt tot overeenkomsten van huurkoop met consumenten. De artt. 7A:1576h e.v. BW bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt van ABN AMRO Lease dat de huurkoopbepalingen niet van toepassing zijn op een rechtsverhouding tussen twee professioneel handelende partijen.
Het standpunt van ABN AMRO Lease dat indien tussen professionele partijen geen sprake is van een zuivere huurkoop in de zin van art. 7A:1576h lid 1 BW een toets aan de strekkingsbepaling van art. 7A:1576h lid 2 BW achterwege dient te blijven, wordt verworpen. De wet biedt voor een dergelijke beperkte toepassing van de strekkingsbepaling evenmin aanknopingspunten.
3.7.3
Voor de beantwoording van de vraag of de overeenkomsten op grond van het bepaalde in art. 7A:1576h lid 2 BW als huurkoop moeten worden aangemerkt, zijn van belang de bewoordingen en de strekking van de overeenkomsten alsmede het oogmerk en de bedoeling van partijen bij het aangaan van de overeenkomsten. Bij de toepassing van de strekkingsbepaling op overeenkomsten tussen professionele partijen moet, gelet op de contractsvrijheid, enige terughoudendheid worden betracht.
In de offertes en in de leasecertificaten wordt melding gemaakt van een te betalen koopprijs. De door ABN AMRO Lease op verzoek van [X] Transport gekochte leaseobjecten werden rechtstreeks afgeleverd bij [X] Transport, die ook vanaf de levering het volledige risico voor de objecten droeg. Niet betwist is dat de bedragen van de koopsommen in geen enkele verhouding stonden tot de restwaarde van de aangeschafte trekkers en opleggers. [X] Transport als leasenemer had daarom geen reëel alternatief dan gebruik maken van de koopoptie: er is sprake van een zogenaamde economisch dwingende oftewel urgerende koopoptie. De stelling van ABN AMRO Lease dat de omvang van de leasetermijnen niet dusdanig was dat niet gezegd kan worden dat sprake was van een gebruiksvergoeding, is, in het licht van enerzijds de hoogte van de in de leasecertificaten genoemde investeringsbedragen en anderzijds de hoogte van het totaal van de door [X] Transport te betalen leasetermijnen (bijvoorbeeld: een investeringsbedrag van € 61.000 met een totaalbedrag aan leasetermijnen van € 73.728; een investeringsbedrag van € 237.000 met een totaalbedrag aan leasetermijnen van € 287.713), onvoldoende toegelicht en onderbouwd en het hof gaat daarom aan dit betoog voorbij.
Daar komt bij dat uit het bepaalde in artikel 11 lid 2 van de toepasselijke algemene voorwaarden van ABN AMRO Lease volgt dat [X] Transport geacht werd van de koopoptie gebruik te maken en dat ABN AMRO Lease daarop geen invloed kon uitoefenen. Dat de koopoptie voorwaardelijk was en dat in casu geen gebruik kon worden gemaakt van de koopoptie omdat [X] Transport de verplichtingen uit de leaseovereenkomsten in verband met haar faillissement niet was nagekomen, is op zichzelf genomen juist, maar is voor de uitleg en de strekking van de in geding zijnde overeenkomsten niet doorslaggevend. Om die reden kan ook niet worden geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte niet als feit heeft vastgesteld dat aan [X] Transport nimmer een onvoorwaardelijke koopoptie is toegekomen.
De in geding zijnde overeenkomsten bevatten geen eigendomsvoorbehoud of zekerheidselement ten gunste van ABN AMRO Lease. De overeenkomsten hadden echter wel tot gevolg dat ABN AMRO Lease eigenaar van de leaseobjecten bleef totdat de leasetermijnen en het bedrag van de koopoptie was betaald en de koopoptie werd uitgeoefend. Nu het ging om een urgerende koopoptie, waarvan [X] Transport geacht werd gebruik te maken, moet worden aangenomen dat na correcte betaling van de leasetermijnen en het symbolische bedrag van de koopoptie eigendomsovergang van de leaseobjecten naar [X] Transport werd beoogd. Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de in geding zijnde overeenkomsten in zodanige mate dezelfde strekking hebben als een zuivere overeenkomst van huurkoop dat de overeenkomsten, zelfs indien enige terughoudendheid wordt betracht omdat het hier om professionele partijen gaat, krachtens de strekkingsbepaling van art. 7A:1576h lid 2 BW als huurkoop moeten worden aangemerkt.
Ook indien juist is dat ABN AMRO Lease, zoals zij heeft betoogd, de bedoeling heeft gehad om de leaseobjecten in gebruik te geven en niet om de eigendom te doen overgaan, is dit in het licht van de geschetste omstandigheden onvoldoende aan het vorenstaande af te doen. Hetzelfde geldt voor het betoog van ABN AMRO Lease dat de leaseovereenkomsten fiscaal niet als huurkoop zijn aangemerkt. Dat sprake was van duurovereenkomsten die alleen naar de toekomst konden worden beëindigd, staat evenmin aan toepasselijkheid van de strekkingsbepaling van art. 7A:1576h lid 2 BW in de weg. De grieven II tot en met IV falen.
Grief V en VI in het principaal appel.
3.8
Grief V en VI richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de verkoopopbrengst van de leaseobjecten van € 300.500,-- naar analogie van art. 7A:1576t BW (geheel) in mindering op de in artikel 12 van de algemene voorwaarden van ABN AMRO Lease bedongen boete (of schadevergoeding) moet worden gebracht.
De kantonrechter heeft de in artikel 12 van de algemene voorwaarden bedongen vergoeding (boete) ex art. 6:94 BW, naar analogie van art. 7A:1576t BW, met de door ABN AMRO Lease gerealiseerde verkoopopbrengst van € 300.500,-- gematigd.
Naar het oordeel van het hof is, omdat de in geding zijnde overeenkomsten krachtens de strekkingsbepaling moeten worden aangemerkt als overeenkomsten van huurkoop, het bepaalde in art. 7A:1576t BW rechtstreeks van toepassing. De enkele omstandigheid dat de leaseovereenkomsten in het onderhavige geval niet zijn ontbonden, zoals art. 7A:1576t BW bepaalt, maar zijn beëindigd (op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden) staat aan toepasselijkheid van het bepaalde in dit artikel niet in de weg. Grief V is in zoverre terecht voorgesteld.
ABN AMRO Lease stelt (ook) terecht dat bij juiste toepassing van het bepaalde in art. 7A:1576t BW een vermogensvergelijking moet worden gemaakt om vast te stellen of zij in een betere vermogenspositie is komen te verkeren. Nu ABN AMRO Lease echter, behoudens hetgeen hierna bij grief VII aan de orde komt, nalaat te onderbouwen dat haar voordeel minder was dan de gerealiseerde verkoopopbrengst dient bij de toepassing van art. 7A:1576t BW de op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden verschuldigde vergoeding te worden verminderd met de gerealiseerde verkoopopbrengst.
ABN AMRO Lease heeft nog betoogd dat artikel 12 van de algemene voorwaarden een boetebeding betreft en dat het haar vrijstond een boete te bedingen als prikkel voor de correcte nakoming van de verplichtingen van de leasenemer uit de leaseovereenkomst. Op zichzelf genomen is dit betoog juist, maar doet niet af aan de toepasselijkheid van het bepaalde in art. 7A:1576t BW. In het onderhavige geval zou de door ABN AMRO Lease verdedigde uitleg tot gevolg hebben dat ABN AMRO Lease aanspraak kan maken op het totaal van de reeds vervallen doch niet betaalde en de resterende leasetermijnen alsmede op de door haar gerealiseerde verkoopopbrengst van de leaseobjecten. Dit wijkt in dusdanige mate af van de in art. 7A:1576t BW voorziene verrekening van het voordeel van de leasegever dat sprake is van een onaanvaardbaar resultaat en matiging van de boete ex art. 6:94 lid 1 BW, zoals ook de kantonrechter heeft gedaan, is aangewezen. Omdat niet is gebleken dat de schade die ABN AMRO Lease door de tussentijdse beëindiging van de leaseovereenkomsten heeft geleden hoger is dan de op grond van artikel 12 van de algemene voorwaarden verschuldigde vergoeding ziet het hof, afgezien van hetgeen hierna bij de behandeling van grief VII in het principaal appel wordt besproken, geen aanknopingspunten om bij de matiging van de boete de verkoopopbrengst slechts gedeeltelijk in aanmerking te nemen. Grief VI is ten onrechte voorgesteld.
Grief VII in het principaal appel.
3.9
In grief VII stelt ABN AMRO aan de orde dat voor zover er aanleiding zou bestaan de verkoopopbrengst in mindering te brengen rekening dient te worden gehouden met de kosten die zij heeft moeten maken als gevolg van het beëindigen van de leaseovereenkomsten. Het gaat dan om een bedrag van € 15.850,-- aan kosten die gemoeid zijn geweest met de verkoop van de leaseobjecten (ophalen, transport en opslaan van de leaseobjecten) en de gerechtelijke kosten die ABN AMRO Lease heeft moeten maken in verband met de onderhavige procedure van € 68.000,-- aan honorarium advocaat en € 11.500,-- aan griffierecht, deurwaarderskosten en verschotten.
Het hof ziet geen goede reden om de verkoopopbrengst te verminderen met de werkelijk gemaakte proceskosten. De proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding voor de proceskosten te behelzen en voor vergoeding van de werkelijke proceskosten bestaat, bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, daargelaten, geen aanleiding.
Voldoende aannemelijk is dat ABN AMRO Lease kosten heeft moeten maken om de leaseobjecten op te halen, te transporteren en op te slaan. Deze in redelijkheid gemaakte kosten dienen in mindering op de verkoopopbrengst te worden gebracht.
Grief VII slaagt gedeeltelijk.
Grief V in het incidenteel appel.
3.10
Grief V komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is gebleken dat ABN AMRO Lease nalatig is geweest in haar zorg om een zo hoog mogelijke opbrengst van de leasetermijnen te realiseren.
Tegenover het betoog van ABN AMRO Lease dat zij een voor de specifieke leaseobjecten geschikte partij heeft ingeschakeld om de verkoop te verzorgen, de leaseobjecten op de markt zijn aangeboden en dat uiteindelijk een verkoopopbrengst is gerealiseerd die hoger ligt dan de in opdracht van de curator getaxeerde liquidatiewaarde, heeft [X] Beheer haar stelling dat ABN AMRO Lease nalatig is geweest in haar verplichting een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren onvoldoende feitelijk toegelicht. De stelling dat de leaseobjecten een aanzienlijk hogere waarde vertegenwoordigden, met verwijzing naar de schattingen van [A] en [X], is daartoe een onvoldoende onderbouwing. Het aanbod deze laatste stelling te bewijzen moet, nu het niet gaat om de waarde van de goederen maar om een binnen redelijk korte termijn te realiseren verkoopopbrengst daarvan, als niet ter zake dienend worden gepasseerd. Grief V is ten onrechte voorgesteld.
Grief VI in het incidenteel appel.
3.11
Grief VI stelt aan de orde dat de kantonrechter de in artikel 12 van de algemene voorwaarden van ABN AMRO Lease bedongen vergoeding niet had moeten matigen met de gerealiseerde verkoopopbrengst, maar met de waarde van de leaseobjecten.
Tegen de achtergrond dat niet in geschil is dat ABN AMRO Lease gerechtigd was de leaseobjecten terug te nemen en te verkopen en niet is gebleken dat bij de verkoop onzorgvuldig is gehandeld, dient zowel bij de directe toepassing van art. 7A:1576t BW als bij de matiging van de in artikel 12 van de algemene voorwaarden bedongen vergoeding ex art. 6:94 BW, zoals ook de kantonrechter heeft gedaan, de gerealiseerde verkoopopbrengst in aanmerking te worden genomen. Dat is immers het bedrag waarmee de vermogenstoestand van ABN AMRO Lease is verbeterd. Grief VI faalt eveneens.
Grief VII in het incidenteel appel.
3.12
Volgens grief VII heeft de kantonrechter ten onrechte de gevorderde handelsrechte ex art. 6:119a BW toegewezen.
Het hof stelt vast dat het in deze zaak gaat om een schadevergoeding wegens niet tijdige betaling van verplichtingen voortvloeiende uit een handelstransactie, waarvoor een factuur is uitgereikt. Hierop is het bepaalde in art. 6:119a BW niet van toepassing. In plaats van de rente ex art. 6:119a BW dient de rente ex art. 6:119 BW te worden toegewezen.
Grief VII is terecht voorgesteld.
Slotoverweging
3.13
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat in principaal appel grief V en grief VII deels slagen en de overige grieven falen en dat in incidenteel appel grief VII slaagt en de overige grieven tevergeefs zijn voorgesteld.
Het bestreden vonnis zal wat betreft de veroordeling in conventie onder I worden vernietigd. Aan hoofdsom zal worden toegewezen bedrag van € 314.021,17
(€ 597.595,17 + € 1.076,-- - € 300.500,-- + € 15.850,--). De proceskostenveroordeling in eerste aanleg zal in stand worden gelaten. [X] Beheer zal worden veroordeeld in de kosten van het principaal appel en ABN AMRO Lease in de kosten van het incidenteel appel.
4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
verklaart het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2010 niet ontvankelijk;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 20 januari 2012, voorzover in het dictum in conventie onder I tussen partijen gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X] Beheer om aan ABN AMRO Lease te betalen een bedrag van
€ 314.021,17 te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 23 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 20 januari 2012 voor het overige;
veroordeelt [X] Beheer in de kosten van het geding in principaal beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO Lease begroot op € 4.836,-- aan vast recht en
€ 3.895,-- voor salaris;
veroordeelt ABN AMRO Lease in de kosten van het geding in incidenteel beroep, tot op heden aan de zijde van [X] Beheer begroot op € 1.947,50 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, C.A. Joustra en W.A.H. Melissen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.