Blz. 10 onderaan van het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2011.
HR (P-G), 22-11-2011, nr. 11/02476
ECLI:NL:PHR:2012:BU6082
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
22-11-2011
- Zaaknummer
11/02476
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BU6082
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU6082, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 22‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU6082
Conclusie 22‑11‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 4 februari 2011 de verdachte wegens poging doodslag (feit 1), poging diefstal met geweldpleging en poging tot afpersing (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Het hof heeft de verdachte bovendien veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, een en ander met toepassing van art. 36f Sr.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld. Mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingediend, houdende drie middelen van cassatie.
3.1.
Het eerste middel klaagt over de afwijzing van een drietal verzoeken om nader onderzoek.
3.2.
Het hof heeft bij arrest een aantal ter zitting voorwaardelijk gedane verzoeken tot het verrichten van nader onderzoek afgewezen en daartoe overwogen:
‘Voorwaardelijk verzoek tot nadere onderzoeken Indien het hof de verdachte niet zal vrijspreken van het tenlastegelegde heeft de verdediging verzocht de volgende onderzoeken te laten doen:
- —
deskundigheidsonderzoek van het NFI naar de bij de verdachte inbeslaggenomen schoenen;
- —
een dactyloscopisch onderzoek — voor zover nog mogelijk — naar de inbeslaggenomen kentekenplaten van de Audi A3;
- —
fosloconfrontatie met de getuigen die geen fosloconfrontatie hebben ondergaan bij de politie.
Het hof overweegt met betrekking tot deze verzoeken als volgt.
Deze verzoeken dienen te worden beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium nu deze eerst ter zitting in hoger beroep zijn gedaan. Het hof wijst deze verzoeken af, nu daartoe geen noodzaak bestaat. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het verzoek met betrekking tot nader onderzoek naar de schoenen acht het hof niet noodzakelijk, aangezien het aantreffen van een overeenkomstig model schoenen bij de verdachte als te zien is op de foto van de dader op pagina 112 onderaan, zoals wordt verklaard door de verbalisanten op pagina 108, slechts in zoverre meewerkt aan de overtuiging van het hof dat het hier weliswaar een overeenkomstig model schoen betreft, maar tevens dat het als zodanig een zeer gangbaar model is. Een zodanig onderzoek levert derhalve te weinig onderscheidende informatie op. De vermelde bevindingen met betrekking tot de schoenen werken niet mee aan het bewijs.
Ten aanzien van de verzoeken tot onderzoek aan de kentekenplaten en de foslo confrontatie:
‘Indien er uit het onderzoek van de kentekenplaten geen vingerafdrukken naar voren zouden komen, hetgeen volgens de verdediging ontlastend voor de verdachte zou zijn, dan kan dit worden verklaard door het feit dat de dader handschoenen droeg, hetgeen blijkt uit de camerabeelden en uit getuigenverklaringen. Als zou blijken dat er vingerafdrukken van een ander dan de verdachte op zouden zitten dan is het niet mogelijk een vergelijkend onderzoek te doen met de vingerafdrukken van de kennis van de verdachte om aan te tonen dat hij de dader is geweest, nu de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven over de identiteit van die kennis.
Bij de beoordeling van het verzoek tot het doen van een foslo confrontatie heeft het hof acht geslagen op het feit dat het verzoek tardief is gedaan en daardoor gezien het tijdsverloop sedert 4 september 2009 de werking van de confrontatie wordt bemoeilijkt.
Ook overigens acht het hof zich ook voldoende voorgelicht.’’
3.3.
Blijkens de toelichting komt het middel op tegen de begrijpelijkheid van 's hofs overwegingen. De juistheid van de toegepaste maatstaf wordt niet betwist.
3.4.
In de eerste plaats het verzoek tot het verrichten van nader onderzoek aan de bij de verdachte inbeslaggenomen schoenen. De afwijzing van nader onderzoek is naar de visie van de verdediging onbegrijpelijk omdat de door het hof aangenomen gelijkenis tussen de schoenen van de verdachte en die van de dader op het beeldmateriaal van de overval nu juist door de verdediging is betwist.
3.5.
Allereerst merk ik het volgende op. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 januari 2011 heeft de verdediging meegedeeld dat het verzoek om nader onderzoek (aan de schoenen) komt te vervallen indien het hof de overeenkomst in de vorm van de neus van de schoenen van de overvaller en die van de verdachte niet gebruikt voor het bewijs.1. Naar ik bij de bespreking van het tweede middel zal betogen, heeft het hof de gelijkenis tussen de schoenen niet laten meewegen voor het bewijs. Het hof was dus niet gehouden in te gaan op het verzoek. De voorwaarde die de raadsman aan zijn verzoek had verbonden is immers niet vervuld. 's Hofs overwegingen op dit punt kunnen dan ook niet anders dan als ten overvloede worden beschouwd, en manco's die kleven aan dergelijke overwegingen kunnen niet tot cassatie leiden.
3.6.
Niettemin wijd ik toch nog enige woorden aan 's hofs afwijzing van het verzoek. Het hof heeft ter zitting van 21 januari 2011 opgemerkt dat de schoenen die de verdachte bij zijn aanhouding droeg en de schoenen die de overvaller blijkens de foto's droeg in die zin overeenkomen dat beide een stompe neus hebben. De verdediging erkende dat ook met zoveel woorden. Ik citeer:
‘De advocaat-generaal heeft gesproken over het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juli 2009 (pagina 108 en 109), waarin een overeenkomst is gesignaleerd tussen het model van de schoenen van de verdachte bij zijn aanhouding en die op de camerabeelden te zien zijn. Ik zie alleen een stompe neus, dat is mijns inziens onvoldoende om bewijswaarde aan toe te kennen.’
3.7.
Geconstateerd kan dus worden dat 's hofs ter terechtzitting uitgesproken waarneming omtrent de gelijkenis tussen bedoelde schoenen niet door de verdediging is betwist. Dan zou je mogen verwachten dat de verdediging nauwkeurig aangeeft welk onderzoek aan de schoen dan nog wel nodig is. Nadere toelichting ontbreekt echter. Tegen die achtergrond is 's hofs oordeel dat verder onderzoek niet noodzakelijk is m.i. niet onbegrijpelijk.
3.8.
Ten aanzien van de verzoeken tot het verrichten van dactyloscopisch onderzoek en foslo-confrontaties heeft de steller van het middel aangevoerd dat het hof is vooruitgelopen op de onderzoeksresultaten.
3.9.
Bij de afwijzing van het verzoek om dactyloscopisch onderzoek heeft het hof samengevat overwogen dat geen van de mogelijke onderzoeksresultaten van invloed kunnen zijn op de uitkomsten van dit strafproces. Daarmee is het hof niet ontoelaatbaar vooruitgelopen op de uitkomsten van een onderzoek. Het hof heeft alle mogelijke uitkomsten onder ogen gezien en op basis daarvan geoordeeld dat de noodzaak tot het doen van nader onderzoek ontbrak. Een dergelijke redenering is toegestaan en loopt juist niet vooruit op de resultaten van het betreffende onderzoek. Dat zou anders zijn indien het hof bijvoorbeeld had geoordeeld dat het aantreffen van verdachtes vingerafdrukken, dan wel die van een ander niet in de rede ligt. Maar, zoals gezegd, een dergelijke uitspraak heeft het hof niet gedaan.
3.10.
Ook overigens acht ik 's hofs redengeving voor de afwijzing van dit (voorwaardelijke) verzoek niet onbegrijpelijk. Daarbij heeft het hof klaarblijkelijk in aanmerking genomen dat de getuige [getuige] (volgens zijn als bewijsmiddel 10 gebezigde verklaring) meedeelde te hebben waargenomen dat de overvaller handschoenen droeg. In het licht daarvan kan aan het ontbreken van vingersporen die aan de verdachte kunnen worden toegeschreven geen indicatie voor de juistheid van het door de verdediging bepleite scenario worden ontleend.
3.11.
Tenslotte nog het verzoek tot het verrichten van foslo-confrontaties. Daaromtrent heeft het hof overwogen dat het verzoek te laat is gedaan waardoor de ‘werking’ wordt bemoeilijkt. Ik lees 's hofs overweging aldus dat weinig tot geen bewijswaarde kan worden toegekend aan de resultaten van een foslo-confrontatie na het verstrijken van meer dan anderhalf jaar sinds een voorval dat door getuigen slechts kortstondig is waargenomen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en — ook — daarmee is het hof niet vooruitgelopen op enige uitkomst van dergelijk onderzoek.
3.12.
Het middel faalt op alle gronden.
4.1.
Het tweede middel houdt in dat het hof ten onrechte bij zijn overtuiging heeft betrokken dat de op de foto zichtbare schoenen en de door de verdachte gedragen schoenen gelijkenis vertonen, terwijl dat gegeven niet uit het bewijs kan volgen.
4.2.
Voor het leesgemak citeer ik nogmaals de gewraakte overweging uit het besteden arrest:
‘Het verzoek met betrekking tot nader onderzoek naar de schoenen acht het hof niet noodzakelijk, aangezien het aantreffen van een overeenkomstig model schoenen bij de verdachte als te zien is op de foto van de dader op pagina 112 onderaan, zoals wordt verklaard door de verbalisanten op pagina 108, slechts in zoverre meewerkt aan de overtuiging van het hof dat het hier weliswaar een overeenkomstig model schoen betreft, maar tevens dat het als zodanig een zeer gangbaar model is. Een zodanig onderzoek levert derhalve te weinig onderscheidende informatie op. De vermelde bevindingen met betrekking tot de schoenen werken niet mee aan het bewijs.’
4.3.
De steller van het middel heeft in zoverre een punt dat het hof zich heeft uitgedrukt in enigszins ongelukkige bewoordingen, namelijk door melding te maken van ‘de overtuiging van het hof’ dat het hier een overeenkomstig model schoen betreft. Dit wekt gemakkelijk de indruk dat het hof een uitspraak doet over de rechterlijke bewijsovertuiging in de zin van art. 338 Sv. Dat laatste is m.i. echter niet wat het hof heeft bedoeld te zeggen. Ik lees de gewraakte overweging van het hof zo dat de gelijkenis tussen de schoenen van de verdachte en die van de overvaller waarschijnlijk maakt dat het in beide gevallen hetzelfde model schoenen betreft. Vanwege de gangbaarheid van dit model is daarmee nog geen uitspraak gedaan over de vraag of het dezelfde schoenen betreft. De gelijkenis heeft te weinig onderscheidend vermogen en zal daarom niet meewerken tot het bewijs, aldus het hof. Het middel gaat uit van een verkeerde lezing en is daardoor tevergeefs voorgesteld.
5.1.
Het derde middel houdt in dat het hof ten onrechte, althans op ontoereikende gronden voorbij is gegaan aan het bewijsverweer dat de verdachte een alternatieve lezing van de tenlastegelegde feiten heeft gegeven die niet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
5.2.
Het hof heeft bewezen geacht dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een sigarenzaak in Leiden en bij die gelegenheid de sigarenhandelaar heeft neergestoken. Het bewijs heeft het hof afgeleid uit het signalement dat verscheidene getuigen hebben gegeven. Voorts heeft het hof tot het bewijs gebezigd de beelden van de bewakingscamera's en het feit dat één getuige de overvaller achterna is gerend en heeft gezien dat de dader zich heeft begeven naar een zwarte Audi, daarvan de kentekenplaten heeft verwijderd en in die auto is weggereden. De verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij in een Audi naar Voorhout is gereden en daar is aangehouden. In de auto werd een rode Digros-tas aangetroffen, terwijl de getuigen hebben verklaard dat de overvaller in het bezit was van een rode Digros-tas.
5.3.
De lezing van verdachte houdt in dat hij met een kennis naar Leiden is gereden. Die kennis bestuurde de Audi van verdachtes ex-vriendin. De kennis is op enig moment uitgestapt en vervolgens na enige tijd in paniek teruggekeerd. Hij heeft de kentekenplaten verwijderd en daarna zijn ze samen met hoge snelheid weggereden. De verdachte vertrouwde de zaak niet en heeft zijn kennis uit de auto gezet. Hij is weggevlucht richting Voorhout, alwaar hij is aangehouden.
5.4.
Het hof is expliciet ingegaan op die alternatieve lezing en heeft haar gemotiveerd terzijde gesteld. Het hof heeft daarbij een aantal aspecten in aanmerking genomen. In de eerste plaats heeft het hof erop gewezen dat de verdachte pas in hoger beroep (vijftien maanden na dato) met een alternatieve lezing is gekomen. Bovendien strookt verdachtes verklaring dat hij niet wilde dat er iets gebeurde met de auto niet met de wijze waarop hij in zijn vlucht met de auto is omgesprongen. Ook de aanwezigheid van de rode Digros-tas in de auto heeft het hof niet in overeenstemming geacht met de lezing van de verdachte. Onder verwijzing naar getuigenverklaringen is het hof voorbij gegaan aan de stelling dat de verdachte samen met een ander in de auto zat. Het hof heeft meegewogen dat de verdachte onvoldoende antwoord heeft gegeven op vragen die dienden ter verfeitelijking van de zaak. Een en ander in onderlinge samenhang bezien heeft het hof doen besluiten de lezing van de verdachte als niet geloofwaardig terzijde te stellen. Daarmee heeft het hof voldaan aan zijn motiveringsplicht.
5.5.
Door hiertegen allerlei betogen van feitelijke aard in te brengen, miskent de steller van het middel dat in cassatie de bewijsvraag niet meer in volle omvang ter discussie kan worden gesteld. Het hof heeft op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en de daarbij behorende nadere bewijsmotivering kunnen bewezen verklaren dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de overval. Bovendien is het hof uitvoerig ingegaan op het alternatieve scenario van de verdachte en heeft het hof op niet onbegrijpelijke wijze deze lezing als ongeloofwaardig terzijde gesteld. Voor een nadere toets is in de cassatiefase geen plaats.
6.
De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde verkorte motivering.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑11‑2011