Hof Leeuwarden, 19-04-2011, nr. 24-000223-09
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1991
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
19-04-2011
- Zaaknummer
24-000223-09
- LJN
BQ1991
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1991, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 19‑04‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ8161, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ8161
Uitspraak 19‑04‑2011
Inhoudsindicatie
De verdachte wordt ter zake van verduistering in diensbetrekking, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 220 uren, subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep met ongeveer 5 maanden is overschreden.
Partij(en)
Parketnummer: 24-000223-09
Parketnummer eerste aanleg: 19-605731-08
Arrest van 19 april 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van
26 januari 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D. Jakobs, advocaat te Emmen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, heeft een maatregel opgelegd en op de vordering van de benadeelde partij beslist, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 220 uren, subsidiair 110 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 3.715,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat het hof de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 21 januari 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed,dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als werknemer bij [bedrijf], in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2007 tot en met 21 januari 2008 in de gemeente [gemeente] (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer gokkasten heeft weggenomen een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Het hof beschouwt de naam '[bedrijf]' in het primair en subsidiair ten laste gelegde feit als een kennelijke misslag en leest dit verbeterd als '[bedrijf]'. Hierdoor wordt verdachte niet in enig belang geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 februari 2007 tot en met 21 januari 2008 in de gemeente [gemeente] opzettelijk geldbedragen, die toebehoorden aan [bedrijf], en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer bij [bedrijf] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Hoogte verduisterd bedrag
Het hoger beroep heeft zich met name toegespitst op de vraag of verdachte in totaal een geldbedrag van ongeveer € 30,- - zoals hij thans zelf stelt - dan wel een aanzienlijk groter bedrag van tussen de € 20.000,- en € 25.000,- heeft verduisterd. Verdachte heeft aanvankelijk ten overstaan van 2 particuliere rechercheurs verklaard dat dit laatste het geval was, echter heeft deze verklaring naderhand herroepen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Nadat bij aangever de verdenking was ontstaan dat iemand geld uit de gokkasten van het café ontvreemdde, is door hem een particulier recherchebureau ingeschakeld dat een camera heeft laten plaatsen. Op grond van camerabeelden rees een verdenking tegen verdachte die op 22 januari 2008 in een gesprek met twee medewerkers van dit bureau, [medewerker 1] en [medewerker 2], - blijkens een daarna opgemaakt en door verdachte ondertekend verslag - onder meer het volgende zou hebben verklaard:
"Ik denk dat ik ergens in februari 2007 voor het eerst muntgeld uit de aanwezige gokkasten heb weggenomen. Tijdens mijn dienst heb ik de beschikking over de sleutel om de gokkast te openen. Uit een soort 'dwangmatigheid' heb ik toen voor het eerst geld uit de twee kasten weggenomen. Het muntgeld wat ik uit de gokkasten wegnam, deed ik in een plastic wisselbakje, die ik vervolgens bewaarde in het kastje onder het koffiezetapparaat. Als er dan 's avonds klanten geld wilden wisselen, dan deed ik dit vanuit dit 'wisselbakje'. Op deze manier ontving ik bankbiljetten en gaf ik muntgeld terug. De reden dat ik dit deed, was omdat het erg lastig was om zoveel muntgeld mee te nemen. Aan het einde van mijn dienst had ik dus € 150,- of € 200,- aan bankbiljetten die ik dan in mijn sloof bewaarde. Op het moment dat ik naar huis ging, haalde ik het geld uit mijn sloof en deed het toen vervolgens in mijn jas en nam het geld zo mee naar huis. Op deze wijze heb ik gedurende een lange periode geld uit de gokkasten weggenomen. Over de periode februari 2007 tot en met januari 2008 denk ik dat ik in totaal tussen de twintig en vijfentwintigduizend euro heb weggenomen. Dit geld heb ik onder andere aangewend voor een paar vakantietripjes. Zo ben ik in april een week in Italië geweest, in juli ook drie weken Italië en in september 2007 een week naar Frankrijk. Al deze vakanties betaalde ik dus met geld afkomstig uit de gokkasten. Tevens gebruikte ik het geld voor brandstof en andere zaken te bekostigen."
Voornoemde verklaring van verdachte is vervat in een schriftelijk verslag dat door hem voor akkoord is ondertekend. Desondanks is deze verklaring nadien - ook ter terechtzitting van het hof - door verdachte herroepen. Ten tijde van het gesprek met [medewerker 1] en [medewerker 2] verkeerde verdachte naar eigen zeggen onder invloed van diverse zware medicijnen, waardoor hij ernstig versuft was. Verdachte kan zich daardoor weinig van het gesprek herinneren en verklaart dat voornoemde rechercheurs hem woorden in de mond hebben gelegd. Verdachte bekent dat hij een paar keer geld uit de gokkast heeft weggenomen, doch stelt dat dit in totaal niet meer is geweest dan € 30,-.
Het hof acht de herroeping door verdachte van zijn ten overstaan van [medewerker 1] en [medewerker 2] afgelegde verklaring niet geloofwaardig en overweegt daartoe het volgende. Op het moment dat verdachte op 22 januari 2008 werd opgehaald door zijn werkgever om in gesprek te gaan met [medewerker 1] en [medewerker 2] was verdachte aan het werk. Klaarblijkelijk was verdachte derhalve in staat om te werken en barwerkzaamheden uit te oefenen. Dat verdachte vervolgens tijdens het gesprek met de particuliere rechercheurs als gevolg van medicijngebruik zodanig versuft zou zijn geweest dat hij niet wist wat hij verklaarde, acht het hof gelet daarop niet geloofwaardig. Daarbij komt dat [medewerker 2] op 25 april 2008 bij de politie heeft verklaard dat verdachte tijdens het gesprek een rustige, heldere indruk maakte en dat hij zeer goed formuleerde. [medewerker 2] heeft voorts verklaard niets te hebben gemerkt van mogelijk medicijngebruik en dat, indien dat vermoeden er wel was geweest, er geen gesprek zou zijn geweest die dag of dat het gesprek zou zijn afgebroken.
Dat verdachte op 22 januari 2008 een authentieke verklaring heeft afgelegd, leidt het hof voorts af uit het feit dat hij zeer gedetailleerd heeft beschreven hoe hij bij het verduisteren te werk is gegaan, dat daar specifieke kennis van het bedrijf uit blijkt en dat hij heeft verklaard dat hij van de opbrengst onder andere een aantal keren op vakantie is geweest. Dat [medewerker 2] en [medewerker 1] dit soort details zouden hebben verzonnen en vervolgens verdachte in de mond hebben gelegd, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat de verklaring die verdachte op
- 22.
januari 2008 ten overstaan van [medewerker 2] en [medewerker 1] heeft afgelegd, op waarheid berust. Nu de beschreven werkwijze en de verklaring dat verdachte uit een 'soort dwangmatigheid' handelde, wijzen op het stelselmatig wegnemen van geld, gaat het hof er - overeenkomstig de aangifte - vanuit dat verdachte in elk geval duizenden euro's moet hebben verduisterd. Hoe groot de buit precies is geweest, kan echter in dit strafproces niet worden vastgesteld.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als medewerker bediening in een bruin café van [bedrijf] binnen een periode van bijna een jaar op slinkse wijze een grote hoeveelheid geld verduisterd van zijn werkgever. Verdachte heeft kennelijk alleen gehandeld uit het oogpunt van persoonlijk financieel gewin en door zijn handelen zowel financiële schade berokkend als het vertrouwen van zijn werkgever geschaad.
Het hof neemt in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel van het justitieel documentatieregister d.d. 9 februari 2011 niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de door de politierechter opgelegde werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden. Nu de berechting in hoger beroep echter niet heeft plaatsgevonden binnen 2 jaar - er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 5 maanden - zal het hof op voormelde werkstraf 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, in mindering brengen.
Benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [bedrijf] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 38.907,92.
Het hof acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar tot een bedrag van € 7.304,- (bestaande uit de kosten voor het arbeidsloon met betrekking tot het interne onderzoek à € 3.589,-, de huur van een bewakingsset à € 140,- en kosten van het rechercheonderzoek à € 3.575,-), nu deze kosten zijn gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen en derhalve als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. Deze schade kan aan verdachte worden toegerekend. Het hof verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, aangezien een juiste vaststelling van die post, meer specifiek: de hoogte ervan, in het licht van de betwisting door de verdachte nader onderzoek vergt dat het bestek van dit strafgeding te buiten gaat. In zoverre levert de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op en dient de benadeelde partij te worden verwezen naar de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien verdachte jegens voornoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van het slachtoffer ermee is gediend, zal het hof voornoemd bedrag tevens toewijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdtwintig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtien dagen zal worden toegepast;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij [bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats], tot een bedrag van zevenduizend driehonderdvier euro;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van zevenduizend driehonderdvier euro ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van eenenzeventig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
bepaalt dat indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman als griffier.